Vastgesteld 1 juli 2021
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
blz. |
||
I. |
Algemeen deel |
1 |
|
1. |
Inleiding en strekking van het wetsvoorstel |
1 |
|
2. |
Aanleiding en voorgeschiedenis |
0 |
|
3. |
Onderwerp van het wetsvoorstel |
0 |
|
4. |
Wat is het probleem? |
0 |
|
5. |
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel |
0 |
|
6. |
Inhoud van het wetsvoorstel |
0 |
|
7. |
Consultatie |
0 |
|
II. |
Artikelsgewijze toelichting |
0 |
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) in verband met de regeling van het vereiste van goedkeuring bij wet van een koninklijk besluit tot verlenging als bedoeld in artikel VIII, derde lid, van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Zij hebben daarover nog een aantal en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij constateren dat er zowel in de Tweede als in de Eerste Kamer duidelijke uitspraken liggen met betrekking tot de noodzaak van dit wetsvoorstel. Deze leden vinden parlementaire controle bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 essentieel omdat deze maatregelen grondrechten kunnen raken. Ook de mogelijkheid om bij te sturen achten deze leden van belang. Zij willen echter waken dat het staatsrechtelijke proces te complex wordt en benadrukken de wens tot snelheid voor het geval er sprake is van een acute crisis. Zij hebben kennisgenomen van het heldere advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling). Zij hebben derhalve nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben de het wetsvoorstel met instemming gelezen en hebben hierover nog een enkele opmerking. Genoemde leden hebben, zoals ook blijkt uit de begeleidende brief, eerder voorgesteld dat ook de Eerste Kamer met een verlenging van de wet moet instemmen. Deze leden vinden het positief dat dit nu wel het geval is, maar betreuren dat het pas achteraf in de wet wordt opgenomen. Zij vragen of er verwacht wordt dat de wet na september in zijn algemeenheid nog verlengd moet worden.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel waarbij de parlementaire betrokkenheid bij een verlengingsbesluit van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 wordt veranderd. Deze leden hebben over dit wetsvoorstel en over de vermoedelijke verlenging een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden maken van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben vanaf het begin van de coronacrisis telkens aandacht gevraagd voor een deugdelijke juridische onderbouwing van de coronamaatregelen. Het gaat immers om een ongekende inperking van grondrechtelijke vrijheden. Voortdurend moet getoetst worden of een dergelijke inperking noodzakelijk en proportioneel is. De Tijdelijke wet maatregelen covid-19 mag niet langer van kracht zijn dan nodig is. Bij de parlementaire behandeling van Twm is met name in de Eerste Kamer uitgebreid gesproken over de betrokkenheid van het parlement bij een eventuele verlenging van de wet. Met de nu voorgestelde wijziging van de Twm wordt deze betrokkenheid verder versterkt. Overeenkomstig de door de Eerste Kamer uitgesproken voorkeur in de motie-De Boer c.s. wordt dit vormgegeven door in de Twm het vereiste op te nemen dat een koninklijk besluit tot verlenging is onderworpen aan goedkeuring bij wet. Beide Kamers krijgen zo bepalende zeggenschap over de verlenging van de Twm. Mede gelet op de wens van de Eerste Kamer staan de leden van de SGP-fractie welwillend ten opzichte van deze wetswijziging. Zij maken graag van de gelegenheid gebruik om de regering hierover nog enkele vragen te stellen.
De leden van de D66-fractie vragen de regering om te reflecteren op het feit dat momenteel de infectiedruk van covid-19 aanzienlijk kleiner is dan in het najaar van 2020, toen de Twm werd aangenomen. Is de regering van mening dat met een lagere infectiedruk het ook begrijpelijk is om juist de procedure ten aanzien van het verlengen van de Twm aan te passen, omdat de proportionaliteit van enkele bepalingen juist ter discussie kan komen? Of is de regering van mening dat de huidige procedure rondom verlengen afdoende is?
Genoemde leden vragen de regering schematisch per stap, dus in tabelvorm, weer te geven hoe het proces van de verlenging van de Twm momenteel is geregeld en hoe deze zou worden geregeld als dit wetsvoorstel wordt aangenomen. Kan in het schema daarbij per stap de indicatie van de tijdsduur worden gegeven van beide processen?
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de strekking is dat er, na invoering van dit wetsvoorstel, bij de verlenging van de Twm gewerkt gaat worden met een goedkeuringswet en dat indien de Tweede of de Eerste Kamer deze goedkeuringswet verwerpt, met vrijwel onmiddellijke ingang alle bepalingen worden beëindigd. Klopt het dat met deze nahangprocedure, middels een goedkeuringswet, er geen mogelijkheid meer is om bepaalde bepalingen wel, en bepaalde bepalingen niet door te laten gaan bij de verlenging – een mogelijkheid die er wel is bij de voorhangprocedure? Zij lezen namelijk, ook in het advies van de Afdeling, dat bij de huidige voorhangprocedure er wel mogelijkheid is om als Tweede Kamer uitspraak te doen over welke bepalingen wel en niet doorgang moeten vinden, maar dat bij de nieuwe nahangprocedure middels de goedkeuringswet dit niet meer mogelijk is. Kan de regering dit nader toelichten?
De leden van de D66-fractie vragen de regering opties op te sommen waarmee de Tweede Kamer alsnog inzage krijgt in de gewijzigde bepalingen alvorens de verlenging ingaat, en zo nodig hierbij kan bijsturen. Of is een voorhangprocedure, zoals deze nu is geregeld maar welke bij dit wetsvoorstel verdwijnt, de enige mogelijkheid?
Zij vragen welke mogelijkheden de regering heeft als vlak voor de verlenging van de Twm plots toch bepalingen noodzakelijk zijn nadat een goedkeuringswet is aangenomen. Met andere woorden: als bijvoorbeeld in de goedkeuringswet reeds is besloten om de bepaling van de minimale afstand te laten vervallen per 1 september, maar er vlak voor 1 september blijkt dat het toch noodzakelijk is deze bepaling in de wet te behouden, welk proces dient er dan gevolgd te worden en hoe snel kan dit worden gedaan? Hoe verschilt dat met de huidige procedure van verlengen?
De leden van de D66-fractie vragen of dit wetsvoorstel de snelheid van invoering van bepalingen binnen de Twm bespoedigt of juist niet.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de regering voorstelt om een nahangprocedure in de wet op te nemen en de voorhangprocedure te schrappen. Zij begrijpen deze wijziging, mede in het licht van de aangenomen moties in de Eerste Kamer, waaronder die van GroenLinks-senator De Boer. Deze leden vinden het, mede gelet op het inmiddels langer voortdurende karakter van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, begrijpelijk dat beide Kamers der Staten-Generaal bepalende zeggenschap krijgen over een besluit tot verlenging van de wet. Graag zouden deze leden van de regering een stroomschema ontvangen waarin het gehele proces (inclusief de rol van de Afdeling advisering van de Raad van State conform artikel 58t Wpg) van een verlengingsbesluit en de daarop volgende goedkeuringswet wordt toegelicht. Kan de regering zo’n schematisch overzicht aan de Kamer doen toekomen?
De leden van de VVD-fractie constateren dat een dergelijk voorstel tot driemaal toe is afgewezen door de Tweede Kamer, door het verwerpen van drie amendementen. Kan de regering daarom het nut en de noodzaak van deze wetswijziging uitleggen en aangeven waarom de regering, ondanks het verwerpen van drie amendementen, op dit onderwerp toch met een wetswijziging komt en/of noodzakelijk acht?
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader te reflecteren op meerdere uitspraken van de Tweede Kamer om te werken met voorhangprocedures, zowel bij de verlenging met drie maanden als bij het wijzigen van de ministeriële regeling. Er is in de Tweede Kamer een voorkeur uitgesproken voor deze procedure boven die van een goedkeuringswet. Zij constateren namelijk dat een meerderheid in de Tweede Kamer tegen de amendementen Hijink1 en Van Haga/Baudet2 stemde en dat een meerderheid van de Tweede Kamer voor amendement Buitenweg c.s.3 stemde waarin werd aangegeven dat het wenselijk is dat de regering snel kan handelen in zeer dringende omstandigheden, maar dat tegelijkertijd de Tweede Kamer ook maatregelen kan terugdraaien indien dat gewenst is. Gegeven deze uitspraken van de Tweede Kamer vragen deze leden waarom een weg via een goedkeuringswet alsnog noodzakelijk wordt geacht.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering nog steeds voorstander is van een modaliteit waarbij de parlementaire betrokkenheid middels zogenoemde toezeggingen wordt geregeld. Deze leden kunnen zich voorstellen dat dit vanuit het oogpunt van de snelheid door de regering als voorkeursvariant wordt gezien. Zij vinden het evenwel lastiger te begrijpen waarom de regering nog steeds voorstander is van deze variant, nu de pandemie en de daarmee samenhangende maatregelen een langduriger karakter hebben gekregen. Kan de regering daarom reflecteren op hoe zij kijkt naar de werking en de verlenging van de Tijdelijke wet in de afgelopen periode? Deelt de regering de mening van de leden van de GroenLinks-fractie dat bij maatregelen die diep kunnen ingrijpen op de grondrechten van burgers het per definitie gewenst is dat het parlement een sterke betrokkenheid heeft en uiteindelijk ook een bepalende zeggenschap toekomt? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie vragen de regering welke zeggenschap voor de Tweede Kamer juist vervalt met dit wetsvoorstel, bijvoorbeeld over de keuze welke bepalingen wel of juist geen doorgang vinden bij verlenging.
De leden van de D66-fractie constateren dat reeds in de Twm is opgenomen dat in een voorhangprocedure zowel de Tweede als de Eerste Kamer inspraak kan hebben over het verlengingsbesluit. Zo constateren deze leden dat er ook in de Eerste Kamer debatten zijn gevoerd over de verlenging van de Twm. Welke staatsrechtelijke opties heeft de Eerste Kamer tijdens dergelijke debatten? Deze leden vragen hoe de regering zou handelen als er bij zulke debatten moties worden aangenomen om de voorgestelde verlenging niet door te laten gaan. Daarbij, is er een mogelijkheid voor de Eerste Kamer om de regering op te roepen bepaalde bepalingen wel en bepaalde bepalingen niet te verlengen en dus selectief te zijn? Zo ja, hoe zou de regering na dergelijke moties handelen?
De leden van de ChristenUnie-fractie hechten aan ordentelijke wetgevingsprocedures met te onderscheiden verantwoordelijkheden van de Tweede en de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Zij zien dat dit wetsvoorstel voortvloeit uit een uitspraak van de Eerste Kamer over bepalende zeggenschap. Zij vragen de regering om nauwkeurig te schetsen welke gevolgen dit wetsvoorstel heeft voor beide onderscheiden Kamers.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering eerder een brief heeft gestuurd met mogelijke modaliteiten voor het creëren van parlementaire zeggenschap bij verlenging van de Twm. Welke modaliteiten waren daarvan voor de regering acceptabel en welk niet? Welke modaliteiten waren voor de Eerste Kamer acceptabel en welke niet? Genoemde leden zien graag ook aangegeven hoe de verhoudingen lagen ten aanzien van de modaliteiten.
Zij lezen dat er ook een modaliteit 9 was: een politieke toezegging in plaats van wettelijke regeling. Deze had de voorkeur van het Kabinet. Wat waren de redenen van de Eerste Kamer om hier niet voor te zijn? Welke verschillende geluiden waren daarover in de Eerste Kamer, ofwel hoe lagen de verhoudingen daarover in de Eerste Kamer, welke partijen wilden deze variant niet en welke wel?
De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een uitgebreide uitleg over het exacte verschil tussen modaliteit 9 (een politieke toezegging) en de voorliggende wetswijziging qua effect, buiten het feit dat het een wettelijke regeling is.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het klopt dat de Tweede Kamer in het nieuwe voorstel niet meer vooraf haar mening kenbaar kan maken, en dus eventueel wijzigingen in de voorstellen kan aanbrengen. Kan de regering uitleggen welke mogelijkheden de Tweede en Eerste Kamer op dit moment hebben als het gaat om parlementaire zeggenschap? Welke hebben zij straks niet meer?
Genoemde leden begrijpen uit de memorie van toelichting dat de regering onverwijld na de plaatsing van het koninklijk besluit tot verlenging in het Staatsblad, een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer moet indienen. Wat betekent «onverwijld» in dit kader precies? Wat zegt dit over de duur van de afhandeling van het wetsvoorstel?
Deze leden lezen dat verwerping van het goedkeuringswetsvoorstel feitelijk tot gevolg heeft dat de Twm ophoudt te bestaan en er geen wettelijke maatregelen meer kunnen worden getroffen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan. In hoeverre is het mogelijk als de Tweede en Eerste Kamer dat willen, delen van de Twm dan alsnog wel in stand te houden? Waarom is het «alles of niets» en wat kunnen daarvan de gevolgen zijn?
De leden van de VVD-fractie lezen dat indien het goedkeuringswetsvoorstel wordt verworpen, de bepalingen of onderdelen daarvan met het verlengingsbesluit worden verlengd vanaf de tweede dag hier (dus na het verwerpen) en daarna komen te vervallen. Waarom is hierbij gekozen voor de tweede dag en niet bijvoorbeeld direct of na meer dagen?
De regering heeft voorgesteld de Twm per 1 september 2021 met drie maanden te verlengen. Indien de voorliggende wet wordt aangenomen, welke gevolgen heeft dit dan? Wanneer wordt dan de wet voor het verlengingsbesluit aan de Tweede Kamer voorgelegd?
De leden van de D66-fractie constateren dat de voorhangprocedure rondom de verlenging van de Twm vervalt. Welke mogelijkheden heeft de Tweede Kamer om, alvorens de wet wordt verlengd, enkele bepalingen binnen de Twm te wijzigen of te beëindigen?
Deze leden constateren dat advisering van de Afdeling volgens artikel 58t van de Wpg onverwijld van kracht blijft. Zij vragen de regering of het mogelijk is dat er, tijdens een pandemie, onvoorziene omstandigheden kunnen plaatsvinden tussen de advisering van de Afdeling over het voorgenomen koninklijk besluit tot verlenging, volgens artikel 58t van de Wpg, en het moment dat de goedkeuringswet in de Kamer ligt. Zo ja, is het dan niet toch wenselijk dat de Afdeling een toelichting kan geven op hun eerdere advies indien zij dat noodzakelijk achten of indien de regering de eerdere adviezen van de Afdeling onvoldoende heeft meegenomen richting het goedkeuringswetsvoorstel?
De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen, ook in het licht van het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State, de keuze van de regering om de voorhangprocedure te schrappen. Wel hebben deze leden zorgen over hoe de parlementaire betrokkenheid bij de inhoud van het verlengingsbesluit gewaarborgd wordt. Bij de huidige voorhangprocedure kan het parlement wensen kenbaar maken over de inhoud van het besluit. Zo kan bijvoorbeeld aan de regering worden verzocht om delen die niet meer nodig zijn alvast te schrappen. Of juist om door de regering voorgestelde geschrapte onderdelen alsnog te verlengen. Bij een nahangprocedure waarbij alleen «ja» of «neen» gezegd kan worden tegen het wetsvoorstel, is dit lastiger. Hoe gaat de regering waarborgen dat de parlementaire betrokkenheid ook vooraf mogelijk blijft, teneinde te voorkomen dat een van beide Kamers alleen nog maar tegen de wet kan stemmen als een fundamenteel onderdeel niet wenselijk wordt geacht, maar het parlement wel andere, minder vergaande, maatregelen zou willen verlengen?
Tot slot op dit punt hebben de leden van de fractie van GroenLinks nog enkele vragen naar aanleiding van de stand van zakenbrief van de regering van 18 juni 2021. In die brief schrijft de regering dat zij op basis van het Outbreak Management Team (OMT)-advies het gerechtvaardigd acht om de Tijdelijke wet na 1 september met drie maanden te verlengen. Nu de regering er met het voorliggende wetsvoorstel voor kiest om de voorhangprocedure te laten vervallen en het parlement daarmee vooraf minder invloed heeft op de precieze inhoud van het verlengingsbesluit, ontvangen de leden van de GroenLinks-fractie graag een nader wegingskader hoe de regering precies gaat beoordelen welke elementen uit de Tijdelijke wet wel en welke niet verlengd worden. Kan de regering hierbij ook het proportionaliteitsbeginsel expliciet betrekken?
De regering heeft, zo lezen genoemde leden, ervoor gekozen om de Afdeling advisering van de Raad van State alleen via de route van artikel 58t van de Wpg te laten adviseren en haar geen advies te laten uitbrengen voor de goedkeuringswet. Deze leden hebben hier moeite mee. Zij vinden dat de Raad van State terecht opmerkt dat dit voorbij gaat aan de uit de wetsgeschiedenis blijkende terughoudendheid om van deze mogelijkheid gebruik te maken. Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering op de vraag hoe deze terughoudendheid volgens de regering zou moeten worden gelezen. De leden van de GroenLinks-fractie zijn op dit punt voorts van mening dat de regering onnodige belemmeringen toekent aan een doublure van een advies van de Afdeling advisering van de Raad van State. In zo’n geval kan de Raad van State immers een blanco advies uitbrengen. Waarom zou dit volgens de regering problematisch zijn? Daarnaast hebben genoemde leden geconstateerd dat de Afdeling advisering van de Raad van State gedurende de gehele covid-19 pandemie telkens zeer spoedig adviezen heeft afgeleverd. Zij zijn daarom niet bevreesd dat een «extra» advies van de Afdeling advisering tot onnodige vertraging zou leiden. Deelt de regering deze opvatting? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het met de voorgestelde wetswijziging mogelijk blijft om de wet niet alleen in zijn geheel te verlengen of te laten vervallen, maar ook op het niveau van bepalingen of onderdelen daarvan. Zij hebben hierover de volgende vraag. Welke juridische mogelijkheden heeft het parlement om bij de behandeling van de goedkeuringswet wijzigingen aan te brengen op het besluit van de regering? Stel dat de regering besluit om de gehele Twm te verlengen, maar een Kamermeerderheid wenst een bepaling of onderdeel van de Twm te laten vervallen, hoe kan dit dan kenbaar worden gemaakt? Kan er bij de behandeling van de bekrachtigingswet hierover dan een amendement worden ingediend, of is het slechts mogelijk om voor of tegen het voorstel te stemmen om het besluit van de regering te bekrachtigen? Nu de regering wil afstappen van de modaliteit «politieke toezegging» lijkt het niet voldoende om slechts bij motie uit te spreken dat de Kamer een wijziging van het verlengingsbesluit wil. Hoe kijkt de regering hiernaar?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de goedkeuringswet «onverwijld» bij het parlement wordt ingediend. Zij vragen de regering te preciseren wat zij verstaat onder «onverwijld»? De leden van de SGP-fractie herinneren eraan dat bij de door de regering gekozen route om de avondklok in te voeren op basis van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Wbbbg) ook «onverwijld» een soortgelijke wet bij het parlement moest worden ingediend. Dit liet destijds echter om onduidelijke redenen dagenlang op zich wachten. Welke garantie kan de regering bieden dat dit in het geval van verlenging van de Twm niet gebeurd?
Waarom heeft de regering niet voor gekozen om inzake de goedkeuringswet een concrete tijdseenheid in het wetsvoorstel op te nemen, bijvoorbeeld uiterlijk één dag na plaatsing van het koninklijk besluit in het Staatsblad? De leden van de SGP-fractie kunnen zich namelijk goed voorstellen dat de bekrachtigingswet zeer kort na het koninklijk besluit kan worden ingediend bij de Staten Generaal. Het koninklijk besluit en de bekrachtigingswet kunnen immers gelijktijdig worden gemaakt, en de inhoud staat al volledig vast, zoals de regering zelf aangeeft. Het besluit en het wetsvoorstel bevatten dezelfde argumentatie en overwegingen en er is ook al advies ingewonnen bij de Raad van State op basis van artikel 58t. Het lijkt de leden van de SGP-fractie dan ook dat de wet onmiddellijk na verschijning in het Staatsblad bij het parlement kan worden ingediend. Zou het wellicht gepast zijn om in plaats van «onverwijld» in de wet het woord «onmiddellijk» op te nemen? Kan de regering hierop reflecteren?
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering de opvatting deelt dat het wenselijk is om de behandeling van de goedkeuringswet door het parlement af te ronden vóór de datum waarop de Twm eigenlijk zou komen te vervallen. Kan de regering toezeggen dat het moment van het koninklijk besluit en indiening van de goedkeuringswet dusdanig zal zijn dat een goede parlementaire behandeling altijd mogelijk is? Voor een ordelijk wetgevingsproces is het volgens de regering namelijk van belang dat de verwerping van het goedkeuringswetsvoorstel ná het verstrijken van de termijn waarop het verlengingsbesluit ziet, zónder gevolgen blijft. Als het parlement treuzelt bij de besluitvorming kan de regering daar uiteraard niets aan doen. Maar in theorie zou de regering zeer kort voor de vervaldatum van de Twm een koninklijk besluit kunnen publiceren om de wet te verlengen, waardoor het niet meer mogelijk is om de goedkeuringswet op tijd te behandelen en het parlement buitenspel staat. De leden van de SGP-fractie zou dit zeer onwenselijk vinden. Zij vragen de regering hoe dit kan worden voorkomen en of de wet hiervoor niet nog aanscherping behoeft.
De leden van de SGP-fractie begrijpen de redenering dat het wenselijk is dat de regering vóór het koninklijk besluit advies ontvangt van de Raad van State over eventuele verlenging van de Twm. Het ligt dan niet in de rede om bij de bekrachtigingswet opnieuw advies bij de Raad van State in te winnen, het wetsvoorstel heeft immers exact dezelfde inhoud als het koninklijk besluit. Het argument dat advisering door de Raad van State vertragend zou werken, vinden de leden van de SGP-fractie overigens weinig overtuigend. Zij kunnen zich voorstellen dat om de samenhang te onderstrepen tussen het advies van de Raad van State over het verlengingsbesluit, het koninklijk besluit en de goedkeuringswet, alle drie tegelijkertijd worden gepubliceerd c.q. ingediend bij de Staten Generaal. Zij vragen de regering hierop te reageren.
De leden van de VVD-fractie begrijpen uit de reactie van de Raad van State dat zij geen voorstander is van het schrappen van de adviserende rol bij de goedkeuringswet. De Raad van State adviseert voorafgaand aan het verlengingsbesluit en in het voorliggende wetsvoorstel dus niet meer daarna over de goedkeuringswet om doublures te voorkomen, volgens de regering. Kan de regering aangeven waarom niet is gekozen voor het opnemen van beide mogelijkheden? Wat betekent het opnemen van een advies bij de goedkeuringswet voor de (lengte van de) procedure?
Artikel I
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om voorbeelden op andere plaatsen in de Nederlandse wetgeving van het gebruik van deze gekozen juridische constructie tot goedkeuring, zoals in artikel 4 en 5 wordt beschreven. Zij vragen of in dat geval ook door een van beide Kamers materieel invulling is gegeven aan de nahangprocedure.
Artikel II
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om expliciet te bevestigen dat ondanks het schrappen van de zinsnede «elke drie maanden», de Afdeling advisering van de Raad van State nog steeds bij elk verlengingsvoorstel voorafgaand aan het besluit wordt gehoord.
De leden van de SGP-fractie vragen of het schrappen van de zinsnede «elke drie maanden» een louter technische wijziging betreft, of dat hieruit kan worden opgemaakt dat de regering zinspeelt op verlenging van de Twm voor een kortere periode van drie maanden. Tot nu heeft de regering immers de Twm telkens met drie maanden verlengd.
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
De adjunct-griffier van de commissie, Bakker