Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 februari 2022
Tijdens het wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel Innovatiewet Strafvordering op 7 februari jl. heb ik toegezegd om tijdig voorafgaand aan de stemmingen over dat wetsvoorstel bij brief nog nader in te gaan op een drietal tijdens het wetgevingsoverleg door mevrouw Koekkoek (Volt) gestelde vragen, te weten: i) de vraag in hoeverre de verdachte en zijn raadsman een inschatting kunnen maken over het zaaksoverstijgende belang bij prejudiciële vragen, ii) de vraag over de datatoets bij de evaluatie van de pilots en iii) de vraag of is overwogen alleen rechtmatig verkregen opnamen als wettig bewijsmiddel te erkennen. Met deze brief doe ik deze toezegging gestand.
Daarnaast heb ik naar aanleiding van een tweetal tijdens het wetgevingsoverleg ingediende en aangehouden moties 1 toegezegd uw Kamer schriftelijk te informeren over het kabinetsstandpunt over de vertrouwelijkheid van technische bijstand bij amendementen, verleend door ambtenaren van een ministerie, en over het onderwerp bekostiging van mediation in strafzaken. U krijgt nog twee separate brieven over deze laatste twee onderwerpen, waarbij de brief over de bekostiging van mediation in strafzaken u tijdig voor het commissiedebat Arbitrage, mediation en herstelrecht, dat voor 23 maart is geagendeerd, zal worden toegezonden.
i) Inschatting zaaksoverstijgend belang bij prejudiciële procedure
Mevrouw Koekkoek vroeg mij in hoeverre de verdachte en zijn raadsman een concrete inschatting kunnen maken over het zaaksoverstijgende belang bij de prejudiciële procedure. Zoals ik in het wetgevingsoverleg heb aangegeven, kunnen beide partijen – dus de officier van justitie en de verdediging – de rechter verzoeken een prejudiciële vraag te stellen. De wet bepaalt uitdrukkelijk dat partijen in de gelegenheid moeten worden gesteld om te reageren op het voornemen van de rechter om vragen te stellen. Dat gaat zowel over het feit dat er vragen worden gesteld als over de vragen zelf. Ik voeg hier nog aan toe dat het, afhankelijk van de omstandigheden, voorstelbaar is dat de rechter partijen enige tijd gunt om op het voornemen te reageren. Dat geeft partijen meer mogelijkheden om zich voor te bereiden, enig onderzoek te doen en zich uit te laten. De verdachte zal bovendien doorgaans worden bijgestaan door een raadsman, die hem of haar daarbij ondersteunt. De raadsman heeft een goed beeld van het zaaksoverstijgend belang van rechtsvragen en kan daarom concreet inschatten of een dergelijke vraag in de strafzaak speelt. Dit leert hij in de praktijk, door ervaring op te doen met strafzaken en bijvoorbeeld via opleidingen en het bijhouden van vakliteratuur. Ook kan de raadsman, mocht dat nodig zijn, bij zijn collega’s of via zijn beroepsvereniging en vakvereniging nagaan of en in hoeverre een bepaalde rechtsvraag vaker speelt. Er zijn in mijn optiek daarmee voldoende mogelijkheden voor de verdediging om in te schatten of er in strafzaak een rechtsvraag met een zaaksoverstijgend belang speelt.
ii) Datatoets bij de evaluatie van de pilots
Mevrouw Koekkoek vroeg ook of in de evaluatie van de pilots een zogenaamde datatoets is ingebouwd, of is onderzocht welke gegevensverwerking in de uitvoering zal ontstaan, of de systemen van de verschillende organisaties daarop zijn ingericht en hoe de rechten van betrokkenen worden gewaarborgd. In reactie hierop antwoord ik als volgt. Voor alle pilots geldt dat in de voorbereiding daarvan door de betrokken ketenpartners aandacht is geweest voor de verwerking van persoonsgegevens. Meer specifiek is voor alle pilots onderzocht of er voldoende aanleiding bestond om een zogeheten Data Protection Impact Assessment (DPIA) uit te voeren. De ketenpartners hebben geconcludeerd dat daar onvoldoende aanleiding toe bestond, met uitzondering van de pilot Audiovisuele registratie (AVR). Ik deel die conclusie. Met betrekking tot de pilot AVR is door de ketenpartners geconcludeerd dat er wel aanleiding bestaat om een DPIA uit te voeren. Het doel daarvan is om zo goed mogelijk in kaart te brengen welke privacygevoelige gegevens worden verwerkt bij de uitvoering van deze pilot en welke maatregelen moeten worden getroffen om risico’s zoveel mogelijk te beperken. Deze analyse vindt plaats als het nieuwe werkproces helemaal is uitgewerkt. Voor de pilot AVR geldt bovendien dat in de evaluatie het aspect van de privacy en schendingen daarvan wordt meegenomen. Zo zal, als onderdeel van de evaluatie, worden bijgehouden hoe vaak en in welke zaken binnen de pilot klachten voorkomen over privacy-schendingen. Ook worden de ervaringen van betrokkenen in kaart gebracht rond het «blurren» van beelden en stemvervorming.
iii) Rechtmatig verkregen opnamen als wettig bewijsmiddel
Tot slot vroeg mevrouw Koekkoek in verband met de pilot AVR of is overwogen om in de wet op te nemen dat alleen rechtmatig verkregen opnamen als wettig bewijsmiddel worden erkend of dat is overwogen om een oordeel van de rechter ten aanzien van die opnamen in te bouwen. Bij de vormgeving van de wettelijke regeling is bezien of de algemene regeling van het bewijsrecht in het Wetboek van Strafvordering, ruimte biedt aan de rechter om te oordelen over de rechtmatigheid of betrouwbaarheid van de opname en daaraan eventuele gevolgen te verbinden. Dat is het geval en licht ik graag toe. In de pilot AVR wordt gebruik gemaakt van opnamen van overvallen (vaak beveiligingscamera’s), opnamen van politieverhoren en opnamen van het onderzoek op de terechtzitting. Indien in een concreet geval aan de authenticiteit van deze opnamen zou worden getwijfeld, zou dit door bijvoorbeeld de verdediging tijdens het onderzoek op de terechtzitting aan de orde kunnen worden gesteld. Dit werkt ook zo bij het huidige gebruik van opnamen via het wettig bewijsmiddel van de eigen waarneming van de rechter. Indien nodig kan de rechter een deskundige inschakelen om te oordelen over de authenticiteit van de opnamen. Uiteindelijk is het aan de rechter om te oordelen of hij een opname gebruikt voor het bewijs, net zoals de rechter dat doet bij overige bewijsmiddelen. Ook voor opnamen die onbetrouwbaar zijn geldt – zowel nu als straks na aanvaarding en inwerkingtreding van de Innovatiewet Strafvordering – de algemene regel dat onbetrouwbare bewijsmiddelen niet voor het bewijs worden gebruikt.
Voor zover mevrouw Koekkoek met haar vraag doelde op opnamen waarvan niet zozeer de betrouwbaarheid als wel de rechtmatigheid van de verkrijging daarvan ter discussie zou komen te staan, geldt dat de rechter aan onrechtmatige bewijsverkrijging – op basis van de algemene regeling over de rechtsgevolgen van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek (artikel 359a Sv en de daarop gebaseerde rechtspraak van de Hoge Raad) – in de stafzaak een rechtsgevolg kan verbinden.
Langs deze weg is, voor gevallen waarin de betrouwbaarheid van een opname of de rechtmatigheid van de verkrijging daarvan ter discussie zou komen, verzekerd dat daarmee door de rechter op een passende wijze kan worden omgegaan.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind