Vastgesteld 18 juni 2021
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
blz. |
||
I. |
ALGEMEEN |
1 |
|
1. |
Inleiding |
3 |
|
2. |
Beperking uitvoeringslasten van aanbesteden |
4 |
|
3. |
Delegatiebepaling voor reële prijzen in de Jeugdwet |
12 |
|
4. |
Delegatiebepaling voor regels over op continuïteit gerichte opdrachtverlening of subsidiëring |
13 |
|
5. |
Gevolgen voor de regeldruk |
14 |
|
6. |
Bespreking adviezen en reacties uit de internetconsultatie |
15 |
|
7. |
Overig |
17 |
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel Wijziging van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 teneinde de uitvoeringslasten bij het aanbesteden van diensten als bedoeld in die wetten te verlichten, alsmede grondslagen op te nemen voor het stellen van regels die bij de inkoop of subsidiëring van die diensten in acht worden genomen (Wet maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015) (hierna: het wetsvoorstel). Zij hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben in dit verband nog enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben het onderhavige wetsvoorstel gelezen en ondersteunen het doel ervan om de uitvoeringslasten van het aanbestedingsproces te verlichten en dit proces eenvoudiger te maken. Iedere euro die immers aan een aanbestedingsprocedure wordt besteed, kan niet meer voor zorg voor jongeren of ten behoeve van de maatschappelijke ondersteuning zelf worden ingezet. Wel hebben genoemde leden nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het doel van deze wetswijziging, namelijk om de aanbestedingsprocedure te vereenvoudigen en om de inkoop of subsidiëring te laten voldoen aan reële prijzen en aan enkele zorgvuldigheidseisen, zodat niet vooral de prijs leidend is bij inkoop of subsidiëring, maar de kwaliteit. Zowel gemeenten als zorgaanbieders als cliënten zijn gebaat bij minder administratie en meer kwaliteit. Tegelijk vinden genoemde leden deze wetswijziging slechts een van de vele stappen in de goede richting van een toekomstbestendig jeugdzorgstelsel die gezet moeten worden. Deze leden hebben nog enkele vragen bij het wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het wetsvoorstel, waarmee wordt beoogd de inkoop in het sociaal domein door gemeenten te verbeteren. Zij steunen het doel van het wetsvoorstel van harte, namelijk het verminderen van de administratieve lastendruk voor gemeenten en zorgaanbieders. Genoemde leden zouden echter het liefst zien dat de Europese aanbestedingsregels een uitzondering zouden maken voor inkoop in het sociaal domein. Hiertoe hebben zij samen met leden van de GroenLinks-fractie een initiatiefwetsvoorstel ingediend. 1 Daarnaast vrezen deze leden dat de voorgestelde wetswijziging ertoe kan leiden dat kleinere (specialistische) zorgaanbieders minder gemakkelijk door gemeenten zullen worden gecontracteerd. Dit leidt tot een verschraling van het zorgaanbod. Een belangrijke vraag voor de leden van de SGP-fractie is daarom hoe de regering de breedte van het zorgaanbod in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en in de jeugdhulp waarborgt.
Het lid van de fractie van BIJ1 bedankt de regering voor dit wetsvoorstel met haar poging om de inkoopprocedure in het sociale domein te verbeteren. De beoogde effecten van deze aanpassingswet worden door genoemd lid ondersteund. De voorgestelde wetswijziging gaat echter niet ver genoeg en is te vrijblijvend om er gerust op te zijn dat in de praktijk van jongeren en gezinnen de effecten te merken zullen zijn.
De leden van de PVV-fractie constateren dat in de praktijk de Europese aanbestedingsregels voor de zorg voor jeugdigen en de maatschappelijke ondersteuning blijken te knellen. Waarom stopt de regering niet met deze Europese aanbestedingsregels? Waarom kunnen wij niet onze eigen regels bepalen voor wat betreft de zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning, zeker nu uit onderzoek tevens blijkt dat er niet eens een Europese markt bestaat voor zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning?
De regering hoopt de gemeenten daarmee tevens een prikkel te geven om het inkopen van zorg voor jeugdigen of maatschappelijke ondersteuning volgens de zogenoemde open house-procedure te verminderen. Waarom verbiedt de regering deze procedures niet gewoon, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Hebben deze open house-procedures mede gezorgd voor de enorme toename in het aanbod van lichte jeugdzorg?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de opname van een «kan-bepaling» in zowel de Jeugdwet als in de Wmo 2015 betekent dat gemeenten een keuze kunnen maken bij de inkoop in het sociaal domein en kunnen kiezen voor het lichtere aanbestedingsregime. Het doel van dit wetsvoorstel om meer en zoveel mogelijk middelen direct aan zorg te kunnen besteden wordt door genoemde leden van harte onderschreven.
Zij hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen bij dit wetsvoorstel. Zo vragen zij de regering in hoeverre zij het aannemelijk acht dat gemeenten door het invoeren van dit wetsvoorstel ook daadwerkelijk voor het verlichte aanbestedingsregime zullen kiezen. Dat kunnen gemeenten immers alleen op een goede manier doen als zij bij aanvang een aantal zaken op orde hebben, zoals de cyclus van beleid, contractering en uitvoering. Dit punt wordt ook naar voren gebracht door de afdeling advisering van de Raad van State. Doordat het verlichte aanbestedingsregime in de wetten komt, wordt dit nog veel belangrijker en is een professionaliseringsslag noodzakelijk. De leden van de CDA-fractie delen deze zorg van de Raad van State en vragen aan de regering of zij van mening is dat het ondersteunende programma aan de gemeenten hiervoor voldoende soelaas kan bieden. Genoemde leden vragen aan de regering of zij niet vreest dat elke gemeente opnieuw hetzelfde proces gaat doorlopen, zeker kleinere gemeenten. Kan de regering hier ondersteuning bij bieden?
De regering stelt in de memorie van toelichting dat wijzigingen van de Aanbestedingswet en de Aanbestedingsrichtlijn niet op korte termijn te verwachten vallen, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Kan aangegeven worden wanneer de regering verwacht dat de Aanbestedingswet 2012 en de Aanbestedingsrichtlijn geëvalueerd zullen worden?
In de toelichting wordt aangegeven dat het onderhavige wetsvoorstel binnen de grenzen valt van wat op dit moment mogelijk is. Dit veronderstelt dat de regering meer zou willen wijzigen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op dit punt en aan te geven wat naar haar oordeel idealiter nog meer gewijzigd zou moeten worden in de Wmo 2015 en in de Jeugdwet. De regering stelt zich op het standpunt dat het onderhavige wetsvoorstel niet schuurt met Europese wetgeving of met het Europees recht. Kan beargumenteerd aangegeven worden waarom dit volgens de regering niet zo is?
De leden van de SP-fractie zijn nooit een voorstander geweest van verplichte Europese aanbestedingen en open house-procedures. Deze leden vinden het positief dat de regering kijkt hoe de inkoop van de Wmo 2015 en de jeugdzorg kan worden vereenvoudigd. Deze leden hebben een aantal vragen over het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het wijziging van de Aanbestedingsrichtlijn niet op korte termijn te verwachten valt. Kan de regering uitleggen waarom dit zo lastig is? Is er enig tijdpad te geven waarop dit wel te realiseren is? Genoemde leden vragen tevens wat de samenhang is tussen dit wetsvoorstel en het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» en de adviezen uit het rapport «Maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet» van de Stuurgroep onder voorzitterschap van mevrouw Sint. Is het logisch om het onderhavige wetsvoorstel nu al te behandelen, terwijl er tegelijk een discussie gaande is over de inrichting van het jeugdzorgstelsel als geheel? Wat is de opvatting van de regering hierover?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering de verwachte positieve en negatieve gevolgen van dit wetsvoorstel te schetsen voor grote zorgaanbieders, kleine zorgaanbieders, gemeenten met een regiofunctie, kleine gemeenten en cliënten.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat een wijziging van de Aanbestedingsrichtlijn afhankelijk is van de evaluatie ervan en dat deze is uitgesteld. Heeft de regering zicht op het moment waarop de evaluatie wel zal plaatsvinden? Zijn er andere gewenste wijzigingen waarbij de regering de evaluatie van de Aanbestedingsrichtlijn afwacht?
De leden van de SGP-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot het Europese traject om de Europese Aanbestedingsrichtlijn te herzien op het punt van de aanbesteding van zorg door gemeenten. Welke inzet pleegt de regering in de komende periode om te komen tot een herziening van de Aanbestedingsrichtlijn? Uit de voortgangsrapportage van 8 december 2020 2 maken deze leden op dat ook in andere lidstaten dezelfde problematiek speelt, namelijk dat een Europese aanbestedingsprocedure slecht geschikt is om de beste zorg voor burgers te realiseren waarbij continuïteit, lokaal partnerschap en samenwerking voorop staan. Kan de regering aangeven welke maatregelen deze lidstaten hebben genomen om de problematiek tegen te gaan (naast druk uitoefenen op de Europese Commissie om de Aanbestedingsrichtlijn te herzien op dit punt)? Wat kan Nederland van andere EU-lidstaten leren? Is er sprake van een gecoördineerde aanpak van Nederland met gelijkgestemde lidstaten jegens de Europese Commissie om dit op te lossen?
De Afdeling advisering van de Raad van State wijst op het belang van professionalisering van het contractmanagement door gemeenten. Een goede inkoop is alleen mogelijk indien gemeenten goed zicht hebben op wat nodig is om de verantwoordelijkheden die zij hebben gekregen waar te kunnen maken. De leden van de SGP-fractie vragen de regering naar de stand van zaken met betrekking tot het ondersteuningsprogramma voor gemeenten. Welke acties worden ondernomen om gemeenten te helpen om het contractmanagement daadwerkelijk te verbeteren? Waar hebben gemeenten zelf behoefte aan?
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat wordt gesteld dat er voor zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning in het geheel geen Europese markt bestaat. Moeten genoemde leden dit zo begrijpen dat dit ook het geval is bij de Nederlandse grensgemeenten?
Naar de opvatting van de regering zijn de uit de aanbestedingsplicht voortvloeiende lasten bij de inkoop van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning dan ook disproportioneel ten opzichte van de ermee behaalde baten. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om hiervan voorbeelden te geven.
Daarnaast wordt in de memorie van toelichting gesteld, zo lezen de leden van de CDA-fractie, dat de in de Jeugdwet en de Wmo 2015 opgenomen verplichting om te gunnen op basis van het emvi (economisch meest voordelige inschrijving)-criterium tot onnodige uitvoeringslasten kan leiden. Uit de praktijk blijkt, zo lezen deze leden tevens, dat de in de Jeugdwet en de Wmo 2015 opgenomen verplichting om te gunnen op basis van het emvi-criterium ervoor zorgt dat bepaalde eenvoudige aanbestedingsprocedures binnen het verlichte regime niet worden gebruikt.
Kan de regering aangeven welke overwegingen bij gemeenten spelen om nu niet voor het verlichte (eenvoudige) aanbestedingsregime te kiezen? Kan tevens worden aangegeven of de regering dan vervolgens denkt dat een «kan-bepaling» in de wet wel de aanleiding kan vormen om de eenvoudige aanbestedingsprocedure binnen het verlichte regime te gaan gebruiken?
Er dient te worden gewaarborgd dat de eenvoudigere aanbestedingsprocedures eerlijk verlopen, dat wil zeggen dat geschikte aanbieders een eerlijke kans hebben op een contract. In de consultatieronde vrezen enkele partijen dat de vereenvoudigde procedures die met het wetsvoorstel mogelijk worden gemaakt, zullen leiden tot «vriendjespolitiek». Deze procedures kennen immers geen offertefase. De regering deelt deze vrees niet en heeft daarom paragraaf 2.3 toegevoegd. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom zij deze vrees niet deelt. Kan hierbij tevens ingegaan worden op het verschil tussen grote en kleine zorginstellingen?
Een aantal vormen van zorg voor jeugdigen zal in de toekomst op regionaal niveau moeten worden ingekocht. Een en ander zal in het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» worden uitgewerkt. Nu wordt volstaan met de mededeling dat de hiervoor bedoelde, vereenvoudigde aanbestedingsprocedures ook voor de inkoop op regionaal niveau gebruikt zullen kunnen worden. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven wanneer het bovengenoemde wetsvoorstel naar de Kamer komt. Kan tevens aangegeven worden waarom de zwaardere zorg voor jeugdigen, die indien de toekomstige wetswijziging van kracht zou worden, regionaal ingekocht moet gaan worden, ook onder het lichte regime kan vallen?
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering zich heeft ingespannen om de Europese aanbestedingsregels aan te passen op het gebied van het sociaal domein. Klopt het dat deze wetswijziging niet nodig was geweest als deze inspanningen succesvol waren geweest? Kan de regering aangeven waarom dit wetsvoorstel niet eerder is ingediend?
De leden van de SP-fractie vragen de regering of het juist is dat gemeenten in de praktijk nog steeds kunnen kiezen voor een uitgebreide Europese aanbestedingsprocedure. In hoeverre is de verwachting dat gemeenten alsnog gebruik maken van deze procedures? Kan de regering schetsen wanneer op Europees vlak wijzigingen in het verplicht Europees aanbesteden worden verwacht?
Voorts zijn de leden van de SP-fractie benieuwd op welke wijze gemeenten de gemeentelijke zorg kunnen uitvoeren zonder inachtneming van de aanbestedingsprocedures. Kan de regering aangeven welke mogelijkheden er zijn bij subsidierelaties of bij het opzetten van gemeentelijke zorgorganisaties? Kan de regering duidelijker aangeven welke vorm van organisatie en inkoop van de gemeentelijke zorg de voorkeur heeft? Is het de bedoeling dat gemeenten het verlichte regime in de Aanbestedingswet gaan toepassen of heeft de regering een andere voorkeur?
Kan de regering tevens aangeven in hoeverre het haalbaar is om de gemeentelijke zorg uit te zonderen van de Aanbestedingswet 2012? Waarom wordt – ondanks een risico op een Europese inbreukprocedure – niet gekozen voor deze route? Is de regering van mening dat de organisatie van de gemeentelijke zorg beter af zou zijn indien deze uitzondering zou gelden? De leden van de SP-fractie vragen de regering voorts of zij uiteen kan zetten hoeveel gemeenten gebruik maken van aanbestedingen, subsidierelaties en open house-constructies. Ook vragen genoemde leden welke verschillen daarin te zien zijn tussen de Wmo 2015 en de jeugdzorg. Kan de regering daar nadere informatie over verstrekken?
Tenslotte zijn de leden van de SP-fractie benieuwd naar een Europese vergelijking op het terrein van de lokale inkoop van zorg. Kan de regering uiteenzetten hoe dit in verschillende landen plaatsvindt? Zijn er landen die hun gemeentelijke zorg hebben uitgezonderd van het Europese aanbestedingsbeleid? Zo ja, welke landen zijn dat, hoe pakt dit voor deze landen uit en hebben deze landen te maken gehad met interventies vanuit de EU op dit punt?
De leden van de VVD-fractie lezen dat op dit moment de uitvoeringslasten van de aanbestedingsplicht bij de inkoop van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning disproportioneel is ten opzichte van de ermee behaalde voordelen. Genoemde leden zijn van mening dat onnodige administratieve rompslomp niet in de weg mag staan aan het leveren van goede zorg. Het belang van cliënten moet centraal staan bij de totstandkoming van beleid.
De regering heeft het voornemen om de diensten uit het sociaal domein uit te zonderen van de Aanbestedingsrichtlijn, maar om een wijziging in gang te zetten zou zij eerst moeten wachten op de evaluatie van de richtlijn. De leden van de VVD-fractie onderschrijven de noodzaak die de regering voelt om nu al – zonder de evaluatie af te wachten – met het onderhavige wetsvoorstel te komen om de aanbestedingsprocedures van gemeentes voor zorgtaken in het sociaal domein te vereenvoudigen. Toch vragen de leden van de VVD-fractie wanneer de evaluatie is afgerond en of deze datum naar voren kan worden gehaald om zo nog eventueel bij dit wetsvoorstel betrokken te worden.
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat iedere euro die aan een aanbestedingsprocedure wordt besteed, niet meer voor de zorg voor jeugdigen of de maatschappelijke ondersteuning zelf kan worden ingezet. De leden van de VVD-fractie zijn het hier ronduit mee eens, daarom moet iedere euro die uitgegeven wordt aan (jeugd)hulp, goed en gericht worden besteed.
De leden van de D66-fractie ondersteunen de zoektocht van de regering om de administratieve lasten te verminderen als gevolg van aanbestedingsprocedures en dat zij daarover gesprekken voert met gemeenten en aanbieders. Hoeveel gemeenten zijn aangesloten bij het traject om te komen tot dit wetsvoorstel en wat is bijvoorbeeld de positie van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) hierin? Welk deel van de betrokken gemeenten heeft aangegeven gebruik te zullen maken van het verlichte aanbestedingsregime na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, die dat daarvoor nog niet deed? Welke andere aanwijzingen heeft de regering dat deze procedure voorziet in een behoefte bij gemeenten? Met deze procedure wordt het aantal verschillende soorten aanbestedingen eerder uitgebreid dan ingeperkt. Kan de regering aangeven in hoeverre dit de complexiteit van de inkoop niet vergroot? Kan tevens worden aangegeven of zij heeft onderzocht op welke wijze het aantal verschillende soorten inkoop ook had kunnen worden teruggebracht? Of kan hierbij het verband gelegd worden met de ontmoediging van de open house-procedure? Zo ja, hoe kansrijk acht de regering die poging?
De leden van de PVV-fractie delen de mening van de regering dat de voortvloeiende uitvoeringslasten bij de inkoop van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning disproportioneel zijn. Waarom wordt niet gewoon gestopt met deze aanbestedingsplicht? Waarom laten we de EU dit bepalen? Met dit wetsvoorstel worden de problemen rondom de aanbestedingen niet opgelost, zo vinden de leden van de PVV-fractie.
De leden van de SP-fractie constateren dat er vanuit de zorgsector de vraag is naar meer standaardisatie van de procedures rondom inkoop, contractering en verantwoording. Genoemde leden vragen in hoeverre de regering hier rekening mee heeft gehouden. Kan de regering nader toelichten wat zij hieraan wijzigt?
Voorts hebben de leden van de SP-fractie vragen over regels over de zorginkoop. Genoemde leden vragen op welke wijze de regels zo kunnen worden veranderd dat mensen met een levenslange beperking niet ieder jaar opnieuw hoeven te bewijzen dat ze een levenslange beperking hebben om gebruik te kunnen maken van zorg- of voorzieningen uit de Wmo 2015. Wat is de opvatting van de regering hierover?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering naar de stand van zaken betreffende het ondersteuningsprogramma voor gemeenten en aanbieders. Hoeveel gemeenten, regio’s en aanbieders zijn inmiddels ondersteund? Welke lessen worden getrokken uit de ondersteuning, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat zowel gemeenten als zorgaanbieders tijdens het inkoopproces forse administratieve lasten ervaren door het vereiste leeswerk en de hoeveelheid aan te leveren informatie. De positieve ontwikkelingen zijn, dat een aantal gemeenten met standaarddocumenten voor de inkoop is gaan werken. Genoemde leden vragen in hoeverre de standaardisering van inkoop- en verantwoordingseisen nu echt van de grond komt. Kan de regering aangeven of zij ook meer verplichtende vormen van standaardisering en harmonisering overweegt?
De leden van de VVD-fractie lezen dat gunning op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding de voorkeursoptie is bij het toekennen van overheidsopdrachten. De regering stelt dat deze regel gehandhaafd blijft wanneer het emvi-criterium uit de Jeugdwet en de Wmo 2015 wordt geschrapt. Kan de regering toelichten hoe wordt gestuurd op de prijs-kwaliteit en hoe dit zich verhoudt tot de andere twee criteria die zijn omschreven in het wetsvoorstel?
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat gemeenten een eerlijk aanbestedingsproces kunnen waarborgen door minimumeisen op te stellen waaraan aanbieders moeten voldoen, alsmede criteria op basis waarvan zal worden geselecteerd. Genoemde leden vragen of te verwachten is dat er grote verschillen zullen ontstaan in de criteria die verschillende gemeenten gaan opstellen en of dit kan leiden tot een verschil in kwaliteit van zorg tussen gemeenten. Aan welke lokale criteria kan zoal worden gedacht?
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat de nieuwe werkwijze direct ingaat en zal worden opgenomen in een handreiking die wordt gepubliceerd op www.inkoopsociaaldomein.nl. Is de regering ervan verzekerd dat deze nieuwe aanpak op deze manier voldoende onder de aandacht wordt gebracht van iedere gemeente? Wordt er nog op andere wijze over deze wijziging in de richting van gemeenten gecommuniceerd? Is de VNG hierbij betrokken?
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat de regering het onwenselijk vindt om open house-procedures te gebruiken voor de gemeentelijke inkoop van complexe vormen van zorg voor jeugdigen of maatschappelijke ondersteuning, omdat dit leidt tot een groot aantal gecontracteerde partijen. De vereenvoudigde aanbestedingsprocedure die wordt voorgesteld moet hiervoor een beter alternatief bieden. Eenvoudigere aanbestedingsprocedures zijn wat de leden van de VVD-fractie betreft zeer welkom. De regering voert een aantal negatieve argumenten op tegen de open house-constructies, maar stelt ook dat ze in «…in bepaalde situaties goed kan helpen». Genoemde leden zouden graag willen weten in welke situaties, of onder welke omstandigheden, dit het geval zou zijn.
Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie hoe de regering ervoor gaat zorgen dat gemeenten daadwerkelijk voor de vereenvoudigde aanbevelingsprocedure zullen kiezen?
De leden van de D66-fractie wijzen op het belang van effectieve inkoopprocedures die administratief niet zwaar belastend zijn, maar wel een goede inkoop mogelijk moeten maken. Kan de regering een overzicht geven van de overblijvende checks and balances in de verlichte inkoopprocedure en antwoord op de vraag waarom deze voldoende zijn om een goede inkoop te garanderen? In hoeverre zijn cliëntenorganisaties er ook bij betrokken om vanuit hun positie te bezien of het risico op kwalitatief minder goede zorg zo laag mogelijk is? Of is gebruik gemaakt van een andere wijze om hun betrokkenheid te regelen bij deze wetswijziging? Kan de regering daarnaast ingaan op de vraag waarom ervoor is gekozen om deze wetsaanpassing dermate breed van toepassing te laten zijn en niet op een specifieker deel van de inkoop in de Wmo 2015 en de jeugdzorg? Kan de regering tevens een nadere analyse geven welke bijdrage het opvragen en beoordelen van offertes levert aan de kwaliteit van de inkoop en wanneer deze wel of niet van belang zijn voor een zorgvuldige inkoop van zorg of ondersteuning? Kan de regering ook ingaan op het risico dat hiermee impliciet gestimuleerd wordt om een kleiner aantal grotere aanbieders te contracteren en welk effect dat kan hebben op het maatwerk en de kleinschaligheid van zorg die soms nodig is?
De leden van de PVV-fractie ondersteunen elk goed voorstel dat ervoor kan zorgen dat minder tijd aan (onzinnige) administratieve en uitvoeringslasten besteed wordt en dat meer tijd en geld aan zorg besteed kan worden. Kan de regering door middel van een schatting aangeven hoeveel tijd (en geld) het schrappen van het emvi-criterium zal opleveren?
Door het emvi-criterium te schrappen moeten gemeenten met een vereenvoudigde aanbestedingsprocedure kunnen selecteren, waardoor ze «aan een beperkte groep van beste partners kunnen gunnen». Op welke wijze bepalen gemeenten in de toekomst wie de beste aanbieders zijn? Hoe worden gemeenten toegerust om ervoor te zorgen dat juist aan ervaren en goed opgeleide aanbieders ruimte wordt geboden binnen de aanbestedingsprocedures?
Het wetsvoorstel geeft grote verantwoordelijkheid aan gemeenten om minimumeisen en selectiecriteria op te stellen. Zijn de gemeenten voldoende toegerust om een aanbestedingsprocedure in te richten? Op welke wijze worden gemeenten ondersteund bij het inrichten van de procedures? Hoe wordt voorkomen dat alleen op prijs geselecteerd zal worden?
De leden van de PVV-fractie vragen voorts welke waarborgen het wetsvoorstel biedt om verschraling van het zorgaanbod tegen te gaan. Hoe wordt voorkomen dat verschraling optreedt doordat gemeenten veelal grote aanbieders contracteren die tegen een lage prijs een gegarandeerde hoeveelheid output leveren? Deelt de regering de vrees dat kleinere instellingen en vrijgevestigde therapeuten daarmee buiten de boot dreigen te vallen?
Op welke wijze gaat de regering ervoor zorgen dat er een evenwichtige benadering komt waarbij niet alleen vermindering van de administratieve lasten, maar ook de inhoud van de zorg, de cliënt en het systeem rondom de cliënt meegenomen worden in het aanbestedingsproces?
De regering stelt voor dat aanbieders referenties kunnen overleggen. De leden van de PVV-fractie vragen hoe de regering gaat borgen dat aanbieders niet op andere manieren weer belast worden met administratieve lasten.
Dat aanbieders scoren met het aantal jaren ervaring met het leveren van zorg of maatschappelijke ondersteuning, roept de vraag op bij de leden van de PVV-fractie of dit niet in het nadeel is van nieuwe aanbieders. Deze leden zouden hierover graag een reactie ontvangen.
Voorts moet voorkomen worden dat het streven is naar alleen nog grootschalige aanbieders van zorg, waardoor er voor cliënten minder keus zal zijn en het zorgaanbod zal verschalen en gemeenten te afhankelijk worden van enkele grote zorgaanbieders. Deze leden zouden hierover graag een reactie ontvangen.
Met dit wetsvoorstel wordt enkel de verplichting geschrapt om te gunnen op basis van de emvi-criteria. Gemeenten behouden in de praktijk nog steeds de vrijheid om de Europese aanbestedingsprocedure te volgen. Prijs kan daarmee nog steeds een belangrijk selectiecriterium zijn. Het aantal vormen van aanbesteding wordt door dit voorstel niet beperkt, maar juist uitgebreid. Deze leden zouden hierover graag een reactie ontvangen.
De leden van de SP-fractie lezen dat bij twee van de drie criteria op basis waarvan een gunning kan plaatsvinden nog steeds het geld centraal staat. Om te kiezen voor deze gunningscriteria moet dit wel gemotiveerd worden. Kan de regering toelichten hoe lastig, of juist hoe gemakkelijk, het voor gemeenten is om te motiveren dat zij niet voor de beste prijs-kwaliteitverhouding gaan? Hoe vaak komt het voor dat gemeenten een van deze twee gunningscriteria hanteren? Wat is de opvatting van de regering over de wenselijkheid daarvan? Is het uiteindelijk de bedoeling dat een dergelijke gunning niet meer mogelijk wordt?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering met dit wetsvoorstel de plicht om op grond van het emvi-criterium te gunnen, wil schrappen uit de Jeugdwet en de Wmo 2015. Deze verplichting wordt geschrapt, maar gemeenten kunnen nog wel kiezen om te gunnen op basis van emvi. Is het niet zo dat hierdoor weer een nieuwe aanbestedingsvariant wordt gecreëerd en dus nog meer verschillende mogelijkheden van aanbestedingen tussen gemeenten? Wat is de opvatting van de regering hierover? Is erover nagedacht om deze wetswijziging dwingender te maken, zoals bijvoorbeeld verbieden? Zo ja, welke mogelijkheden zijn daarvoor en waarom is daar niet voor gekozen? Deze leden ontvangen hierop graag een reflectie van de regering.
De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat ook bij het afschaffen van het emvi-criterium, de regel wordt gehandhaafd dat niet louter op de laagste prijs mag worden gegund en dat er altijd rekening gehouden moet worden met de aangeboden kwaliteit. Genoemde leden vinden dit zeer belangrijk en vragen hoe deze regel wordt ingevuld, wat de eisen zijn en op welke manier deze regel wordt gehandhaafd. Op welke wijze gaat de regering ervoor zorgen dat er een evenwichtige benadering komt waarbij niet alleen vermindering van administratieve lasten maar ook de zorginhoud, de cliënt en het systeem rondom de cliënt meegenomen worden in het aanbestedingsproces?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen voorts dat de gemeenten minimumeisen moeten opnemen waaraan aanbieders moeten voldoen, alsmede criteria op basis waarvan wordt geselecteerd indien het aantal geschikte aanbieders hoger is dan de gemeente wenst te contracteren. Zijn gemeenten voldoende toegerust om een aanbestedingsprocedure op die manier in te richten? Heeft men voldoende kennis om deze criteria en eisen op te stellen? Op welke manier worden zij hierin ondersteund? Hoe wordt voorkomen dat alleen op prijs geselecteerd wordt? In hoeverre worden aanbestedingsprocedures eenduidiger als op deze manier alle gemeenten hun eigen en dus weer verschillende eisen en criteria gaan opstellen?
De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat de regering met dit wetsvoorstel de open house-procedure wil ontmoedigen. Op deze manier zullen gemeenten een beperktere groep «beste partners» gunnen, zo schrijft de regering. Hoe wordt de diversiteit van het aanbod hierbij gegarandeerd? Bestaat er geen risico dat hierdoor aan dezelfde groep partners sneller een volgende keer opnieuw gegund zal worden? Kunnen wachtlijsten in de jeugdhulp op de korte termijn toenemen omdat veel zorgverleners geen contract krijgen? Op welke wijze dragen de voorgestelde wijzigingen in de aanbestedingsprocedures bij aan het verminderen van de wachtlijsten? Tevens vragen genoemde leden of de regering de mogelijkheid ziet om lokale en regionale cliënten- en gehandicaptenorganisaties een formele plek te geven bij inkoopprocedures. Zo nee, hoe is de regering voornemens de kwaliteit van de ingekochte zorg vanuit een cliëntperspectief te waarborgen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast hoe de regering de rol van de vrijgevestigde jeugdhulpaanbieder in dit wetsvoorstel ziet. Kan deze groep nog afspraken maken met gemeenten? Bestaat er een risico dat gemeenten door dit wetsvoorstel enkel grote aanbieders zullen contracteren en veel vrijgevestigde zorgverleners niet meer gecontracteerd zullen worden? Bestaat het risico dat deze zorgverleners hierdoor de jeugdhulp zullen verlaten? Hoe weegt de regering de kans dat door dit wetsvoorstel de keuzevrijheid van de cliënt voor een specifieke zorgverlener wordt beperkt?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen tenslotte dat de regering erkent dat kwalitatief goede zorg staat of valt met goed opgeleid en voldoende personeel. Er is een groot tekort aan goed opgeleide professionals in de jeugdzorg. Kan dit wetsvoorstel op enig manier helpen om dit tekort tegen te gaan? Hoe worden gemeenten toegerust om ervoor te zorgen dat juist aan ervaren en goed opgeleide aanbieders ruimte wordt geboden binnen de aanbestedingsprocedures?
De leden van de SGP-fractie vragen of het klopt dat gemeenten met dit wetsvoorstel in de praktijk nog steeds de vrijheid hebben om ervoor te kiezen de Europese aanbestedingsprocedure te volgen en te gunnen op basis van het emvi-criterium. Klopt het dat hiermee eigenlijk een nieuwe aanbestedingsvariant wordt geïntroduceerd, in plaats van dat het aantal mogelijke vormen van aanbesteding wordt beperkt? Kan de regering hierop reflecteren, als het eigenlijke doel is dat de Europese aanbestedingsregels niet meer van toepassing zijn op het sociaal domein? Wat «winnen» we met deze wetswijziging?
Deze wetswijziging zou ertoe kunnen leiden dat het aantal onderaannemers toeneemt. Dit wordt in de toelichting op het wetsvoorstel ook benoemd. De leden van de SGP-fractie vragen of het zou kunnen zijn dat hierdoor de administratieve lasten voor aanbieders onderling worden vergroot. Leidt het daarmee wellicht niet tot een verschuiving van het zwaartepunt van de administratieve lastendruk van gemeenten-aanbieders naar aanbieders-onderaannemers? Genoemde leden vragen in hoeverre hier rekening mee is gehouden en vragen de regering ervoor te zorgen dat dit risico wordt gemitigeerd.
De leden van de SGP-fractie vragen voorts aandacht voor de mogelijke consequenties wanneer gemeenten aangemoedigd worden om alleen nog maar met een paar grote aanbieders in de zorg in zee te gaan. Ziet de regering het risico dat een deel van de kennis en kunde van kleinere, meer specialistische of op een specifieke doelgroep gerichte aanbieders verdwijnt? Hoe denkt de regering dit te voorkomen? Hoe ziet de regering deze mogelijk ontwikkeling in relatie tot het streven naar een zo passend mogelijk zorgaanbod? Is de regering in gesprek met kleinere zorgaanbieders en -instellingen en vrijgevestigden over de mogelijke consequenties van dit wetsvoorstel?
De leden van de D66-fractie lezen dat dit wetsvoorstel als doel heeft om de open house-procedure te ontmoedigen. Hoeveel gemeenten maken op dit moment wel of niet gebruik van de open house-procedure binnen de Wmo 2015 en de jeugdzorg? Kan de regering ingaan op recente uitlatingen van deskundigen op het gebied van zorginkoop dat de keuze voor het al dan niet hanteren van een open house-procedure niet zo zeer bepalend is op de kwaliteit van de inkoop, maar dat vooral naar andere keuzes gekeken moet worden, zoals het goed inrichten van de toegang, goede afspraken met huisartsen en aanbieders en een goede afbakening van de geleverde zorg? Kan de regering reflecteren op de vraag in hoeverre het wenselijk is om veel gemeenten aan te zetten tot een grondige herziening van hun inkoopprocedure – zoals dit wetsvoorstel als doel stelt – in plaats van tot het stimuleren van een betere inkoop binnen de open house-procedure? Klopt het dat het afstappen van de open house-procedure alleen een verlaging van de administratieve lasten met zich meebrengt zoals de memorie van toelichting lijkt te suggereren? Kan een kwalitatieve vergelijking worden gemaakt tussen de administratieve lasten die verband houden met inkoop via de open house-procedure en het verlichte aanbestedingsregime na inwerkingtreding van deze wetswijziging? Zijn de extra administratieve lasten als gevolg van de keuze van veel gemeenten om te stoppen met de open house-procedure meegenomen in de analyse van de lastendruk als gevolg van dit wetsvoorstel? Waarom geldt voor open house-procedures dat er het risico bestaat op «reclame voor de eigen diensten bij cliënten», maar waarom geldt dat niet bij het verlichte aanbestedingsregime?
Eindelijk deelt de regering de opvattingen van de leden van de PVV-fractie dat een aantal vormen van zorg voor jeugdigen in de toekomst op regionaal niveau moet worden ingekocht. Kan de regering dit concreet uiteenzetten?
De leden van de SP-fractie zijn er voorstander van om de open house-procedures te verminderen. Genoemde leden hopen dat hiermee veel ondeugdelijke aanbieders buiten de deur kunnen worden gehouden. Deze leden vragen de regering op welke wijze de open house-procedures verminderd zullen worden, aangezien er gemeenten zijn die deze procedure momenteel hanteren.
De leden van de SGP-fractie lezen in het wetsvoorstel dat hierin grote verantwoordelijkheid aan gemeenten wordt gegeven om minimumeisen en selectiecriteria op te stellen. Genoemde leden vragen of de regering van oordeel is dat gemeenten op dit moment voldoende toegerust zij om een aanbestedingsprocedure in te richten. Op welke wijze worden gemeenten ondersteund bij het inrichten van deze procedures?
Door het emvi-criterium te schrappen moeten gemeenten met een vereenvoudigde aanbestedingsprocedure kunnen selecteren, waardoor ze «aan een beperkte groep van beste partners kunnen gunnen», zo lezen genoemde leden op pagina 8 van de toelichting. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven op welke wijze gemeenten straks bepalen wie de beste aanbieders zijn. Als gemeenten in de toekomst nog slechts met «een beperkte groep partners» gaan werken, hoe worden dan de diversiteit en de breedte van het zorgaanbod gegarandeerd?
In de toelichting op het wetsvoorstel staan afspraken tussen aanbieders en gemeenten centraal.
Hoe worden vertegenwoordigers van cliënten en (jeugd)zorgaanbieders hierbij betrokken? Op welke manier wordt gegarandeerd dat het systeem (de relatie, het gezin en de sociale context) een belangrijke rol krijgt bij het maken van afspraken en het inrichten van de zorg?
In het SER-advies «Jeugdzorg: van systemen naar mensen»3 wordt gewaarschuwd voor het gegeven dat gemeenten steeds meer op de stoel van de jeugdzorgorganisatie en jeugdprofessional gaan zitten.
Het onderhavige wetsvoorstel geeft gemeenten een grote vrijheid bij het bepalen van de «criteria op basis waarvan zal worden geselecteerd». Hoe verhoudt zich het bovenstaande tot de professionele autonomie van zorgverleners? Krijgen zij wel voldoende ruimte om zorg zo in te richten dat de zorg voor de cliënt en het gezin centraal komen te staan?
De leden van de VVD-fractie lezen dat gemeenten bij de inkoop van hulp, zich ervan moeten vergewissen dat de instelling in staat is om hulpverlening conform de wettelijke kwaliteitseisen uit te voeren. Hoe kan een gemeente dit vaststellen en wat gebeurt er als een zorgaanbieder achteraf toch niet aan de verwachtingen blijkt te kunnen voldoen?
De leden van de PVV-fractie vinden net als de regering dat goede zorg voor jeugdigen staat of valt met goed opgeleid en voldoende personeel. Duizenden medewerkers zijn echter in de afgelopen jaren vertrokken, mede vanwege de hoge werkdruk en de beperkte middelen. Hoe gaat het onderhavige wetsvoorstel hier verandering in brengen? Genoemde leden vragen wat zorgprofessionals concreet zullen merken van dit wetsvoorstel.
Op welke wijze dragen de voorgestelde wijzigingen in de aanbestedingsprocedures bij aan het verminderen van de wachtlijsten?
De leden van de PVV-fractie constateren voorts dat een aantal gemeenten nu al ver onder de kostprijs betaalt. Hoe gaat dit met dit wetsvoorstel veranderen? Hoe gaat de regering deze gemeenten aanpakken?
De leden van de CDA-fractie lezen dat in navolging van wat krachtens de Wmo 2015 al in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is geregeld, in de algemene maatregel van bestuur (AMvB) de kostprijselementen zullen worden opgenomen waaruit de reële prijs moet worden opgebouwd. De AMvB zal in ieder geval een verplichting tot indexatie bevatten. Omdat het een nadere invulling van de bestaande wettelijke plicht betreft, zal dit volgens de regering geen effect hebben op het budgettair kader van gemeenten. Dit behoeft volgens genoemde leden een nadere uitleg. Kan de regering dit nader duiden voor de Jeugdwet, juist gezien het Uitvoeringsbesluit van de Wmo 2015?
De leden van de SP-fractie hebben jarenlang gewezen op het belang van reële tarieven voor de zorg in het sociaal domein. Deze leden begrijpen dat de Staten-Generaal de AMvB reële prijzen voorgelegd krijgen. Deze leden vragen wanneer de Staten-Generaal deze AMvB overgelegd krijgen. Ook vragen zij of de regering een garantie kan geven dat er ook daadwerkelijk reële tarieven gehanteerd zullen worden. Daarbij vragen zij wie zal gaan toezien op deze reële tarieven. Ziet de regering bijvoorbeeld een taak weggelegd voor de Jeugdautoriteit? Waarom kiest de regering niet voor landelijk kostendekkende tarieven voor de Wmo 2015 en de jeugdzorg, zodat voorkomen wordt dat er alsnog te lage tarieven worden gehanteerd? Kan de regering een overzicht presenteren van rechtszaken en conflicten die er sinds 2015 zijn geweest over verschillende interpretaties van wat kostendekkende tarieven zijn en over de toepassing van de kostprijselementen bij het vaststellen van de reëel prijs? Erkent de regering dat kostprijselementen voor discussie vatbaar zijn en dat deze niet altijd leiden tot uniforme en daadwerkelijke kostendekkende tarieven?
In voorgaande jaren is er veel onrust geweest bij zorgverleners en hun cliënten in het geval van overname van de organisatie tussen aanbieders vanwege faillissementen of vanwege aanbestedingen. De leden van de SP-fractie wijzen op de onrust die kan ontstaan bij overnames als het gaat om mogelijke verslechtering van arbeidsvoorwaarden. Zij wijzen ook op het probleem dat koppels van cliënten en zorgverleners worden gescheiden. Kan de regering verduidelijken hoe zij de rol ziet van gemeenten om ervoor te zorgen dat zorgverleners bij overname niet achteruitgaan in salaris en arbeidsvoorwaarden en dat koppels van cliënten en zorgverleners zoveel mogelijk bij elkaar worden gehouden?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of zij voornemens is in een AMvB systeemfuncties, zoals opleiding, crisisdiensten of verplichtingen in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), onderdeel te laten zijn van kostendekkende tarieven. Zo nee, waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of het convenant Bevorderen Continuïteit Jeugdhulp en de handreiking «Het goede gesprek over tarieven» dat de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ), de VNG en het Rijk in voorbereiding hebben, worden betrokken bij de invulling van de AMvB. Zo nee, waarom niet?
De leden van de SGP-fractie vragen of de AMvB met betrekking tot de reële prijzen al beschikbaar is.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering aangeeft het van belang te vinden dat gemeenten bij de inkoop van zorg voor jeugdigen rekening houden met een aantal zorgvuldigheidseisen die de continuïteit van de beschikbaarheid van die zorg in het algemeen en de continuïteit van de zorgverlening aan individuele cliënten in het bijzonder ten goede komt. Genoemde leden kunnen zich hierin vinden. De cliënt moet wat deze leden betreft geen last ondervinden van eventuele wijzigingen in contracten en wijzigingen bij gemeenten. Continuïteit van zorg vinden deze leden zeer belangrijk.
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering van mening is dat in drie maanden een zorgvuldige zorgoverdracht kan plaatsvinden wanneer een contract met de gemeente niet verlengd wordt.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in overleg met de gemeenten en de VNG zal worden nagegaan of het nodig is om daarnaast bij of krachtens AMvB zorgvuldigheidseisen te regelen die gemeenten in hun verordeningen dienen op te nemen. Aan welke soort zorgvuldigheidseisen wordt in eerste instantie gedacht?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering naar een onderbouwing van de keuze om veel van de inhoudelijke invulling van de zorgvuldigheidseisen aan gemeentelijke verordeningen en de AMvB over te laten. Hoe is de afweging tussen beleidsvrijheid van gemeenten en de borging van kwaliteit en continuïteit gemaakt?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering naar de rol van de Norm voor Opdrachtgeverschap (NvO) Jeugd en de NvO MO&BW in dit wetsvoorstel en in een AMvB. In de toelichting lezen genoemde leden dat de eisen uit de NvO in gemeentelijke verordeningen terug kunnen komen. Komt dit aanvullend op andere zorgvuldigheidseisen in een AMvB of komt dit op hetzelfde neer als de voorstellen die de regering in de toelichting doet?
Genoemde leden vragen voorts wat de regering vindt van de wens van aanbieders om tot dwingender wetgeving voor gemeenten te komen, omdat met deze wetswijziging de prijs nog steeds een belangrijk selectiecriterium kan zijn en er met deze wetswijziging een mogelijke procedure bijkomt in plaats van dat er procedures worden ingeperkt.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering de opvatting is toegedaan dat onderdeel van de kwaliteit van diensten in de Wmo 2015, duurzame relaties tussen aanbieder en cliënt, sociale aspecten en inbedding in het lokale netwerk zijn. Is de regering voornemens dergelijke criteria op te nemen in de AMvB? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering «onder meer» denkt aan het stellen van regels voor tijdige afronding van het inkoopproces, meerjarige contracten en verplichte afspraken over de continuïteit van zorg. Kan de regering dit nader specificeren? Is de desbetreffende AMvB waar deze zorgvuldigheidseisen in worden vastgelegd al beschikbaar?
De leden van de VVD-fractie lezen dat deze wetswijziging kan leiden tot een reductie van 30 procent van de uitvoeringslasten. Wanneer wordt geëvalueerd of deze lastenreductie daadwerkelijk is gerealiseerd? Ook vragen genoemde leden wat er zal gebeuren met het mogelijk vrij te komen geld.
De leden van de PVV-fractie constateren dat er nog veel te winnen valt met het harmoniseren en standaardiseren van procedures rond inkoop, contracteren en verantwoording. Op welke manier kan hier meer vorm aan gegeven worden?
Wat betreft de regeldruk vragen de leden van de CDA-fractie of de regering rekening heeft gehouden met de startkosten om te komen tot eenvoudige aanbestedingsprocedures binnen het verlichte regime. Met name omdat de Raad van State stelt dat dit alleen goed kan functioneren als het belang wordt ingezien van professionalisering van het contractmanagement door de gemeenten. Genoemde leden lezen deze passage zo dat hier door gemeenten in moet worden geïnvesteerd. Klopt dit?
Vervolgens heeft de Raad van State geopperd dat de financiële gevolgen van dit wetsvoorstel wel eens groot zouden kunnen zijn door de eisen die aan de inkoop worden gesteld. De regering deelt dit standpunt niet en geeft in paragraaf 5 ook aan dat er middelen bespaard kunnen worden door te kiezen voor het verlichte regime. De leden van de CDA-fractie vragen of het een het ander echter toch niet uitsluit. Kan de regering hierop een nadere toelichting geven?
De leden van de SGP-fractie lezen dat op voorhand niet valt te zeggen hoeveel gemeenten gebruik zullen maken van de eenvoudigere aanbestedingsprocedures en hoe zij de nieuw gegeven ruimte precies zullen benutten. Zij hebben ook gelezen dat het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) adviseert om in te gaan op de vraag hoe en in welke mate bij gemeenten en aanbieders (in mentaal opzicht) de terughoudendheid om met de verlichte aanbestedingsprocedure van de EU-richtlijn te werken, wordt weggenomen, zodat het effect van het wetsvoorstel maximaal wordt. Kan de regering hier nader op reflecteren?
De leden van de PVV-fractie lezen dat in het aanpassingsvoorstel op dit moment niets over het omgaan met onderaannemers wordt gezegd. Genoemde leden vrezen dat deze wetswijziging ertoe zou kunnen leiden dat het aantal onderaannemers toeneemt. Dit wordt in de toelichting van het voorstel ook benoemd. Dit zou de administratieve lasten voor aanbieders vergroten (veel contracten, ondoorzichtige relaties). Gemeenten kunnen namelijk minder aanbieders contracteren. De huidige informatiestandaarden zijn alleen geschikt voor declaraties van aanbieders aan gemeenten en niet voor onderlinge declaraties van aanbieders in het kader van onderaanneming. In hoeverre is hier rekening mee gehouden?
De leden van de CDA-fractie lezen dat een aantal partijen vreest dat het schrappen van het emvi-criterium en de introductie van de vereenvoudigde aanbestedingsprocedures ertoe zal leiden dat de gemeenten minder aanbieders zullen contracteren. Het effect zal nog groter worden indien de oproep wordt nagevolgd om voor complexere vormen van zorg en ondersteuning de open house-procedure te vervangen door een aanbestedingsprocedure. Het gevolg daarvan zal volgens deze partijen zijn, dat er meer onderaannemers komen. Dat vinden die partijen geen goede ontwikkeling.
De leden van de CDA-fractie kunnen zich hier wel wat bij voorstellen, omdat onderaannemers niet worden beschermd door de aan de gemeenten gerichte plicht om reële prijzen te betalen. De regering geeft aan dat de opmerkingen zullen worden betrokken bij de uitwerking van de AMvB reële prijzen Jeugdwet. Kan de regering zo concreet mogelijk aangeven hoe onderaanneming verwerkt wordt in de AMvB?
Deelt de regering de veronderstelling van deze leden dat als kwaliteit en prijs met elkaar in evenwicht moeten zijn, onderaannemerschap lastig ligt omdat gemeenten daar niet direct grip op hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de regering hierop dan nader reflecteren?
Voorts stellen de leden van de CDA-fractie de rol van de buitengerechtelijke geschilbeslechting bij verschillen van mening over inkoop(prijzen) aan de orde. Er wordt nagegaan of de buitengerechtelijke geschilbeslechting zich kan uitstrekken tot (prijs)geschillen in de précontractuele fase. Genoemde leden horen graag in welk stadium dit voorstel zich bevindt. Aangezien de regering het niet voor de hand vindt liggen om de Jeugdautoriteit te belasten met het toezicht op de vraag of gemeenten in individuele gevallen daadwerkelijk reële prijzen aanbieden, lijkt het deze leden raadzaam om dit punt voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel duidelijk geregeld te hebben.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de vrees bestaat dat er door dit wetsvoorstel meer onderaannemers komen en dat gemeenten geen grip hebben op de kwaliteit van deze onderaannemers. Ziet de regering dit risico ook? Gemeenten kunnen in het contract met de hoofdaannemer opnemen dat deze ervoor zorgt dat de onderaannemers voldoende kwaliteit leveren. Is het mogelijk om gemeenten te verplichten om dit op te nemen in contracten met hoofdaannemers? Zo ja, wat is de opvatting van de regering hierover? Zo niet, waarom niet? Dezelfde vraag geldt voor het opnemen van regels over reële prijzen voor onderaannemers. Is het mogelijk om dat te verplichten? Gelden de maatschappelijk verantwoorde tarieven bij de invoering van deze wetswijziging in gelijke mate voor hoofd- en onderaannemers? De leden van de GroenLinks-fractie vragen tevens of door het verschijnen van meer onderaannemers, de administratieve last niet enkel verschuift van gemeenten naar aanbieders. Hoe ziet de regering dit?
De leden van de D66-fractie constateren dat enkele partijen vrezen voor «vriendjespolitiek» in de inkoop van het sociaal domein, maar dat de regering deze vrees niet deelt. Waarom niet? Is het niet logisch dat dit risico groter wordt als de mogelijkheden worden verruimd om af te zien van een gunningsprocedure die er specifiek voor is gemaakt om een zo eerlijk mogelijke afweging te maken en het risico op «vriendjespolitiek» te verminderen? Hoe is de regering voornemens toezicht te houden of de gunningen in de verlichte procedure eerlijk verlopen?
De leden van de SP-fractie maken zich er zorgen over dat dit wetsvoorstel niets regelt over het omgaan met onderaannemers, wat kan leiden tot meer contracten en ondoorzichtige relaties. Waarom heeft de regering hier geen specifiek beleid voor opgesteld, omdat het voorliggend wetsvoorstel juist uitgaat van minder regeldruk? Wat is de verwachting van de regering ten aanzien van het aantal onderaannemers? Heeft de regering ook de zorgen dat deze wetswijziging ertoe kan leiden dat het aantal onderaannemers toeneemt? Wat verwacht de regering dan precies qua fraude en misstanden die hierbij een groter risico vormen?
De leden van de SGP-fractie lezen in de consultatie bij dit concept-voorstel, dat meerdere partijen aangeven dat het contracteren volgens de open house-procedure niet verboden of ontmoedigd moet worden. Uit het voorstel blijkt dat de regering niet van plan is om de open house-procedure te verbieden. Wel wil zij het gebruik ervan ontmoedigen voor de complexere vormen van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning. Kan de regering aangeven hoe het wetsvoorstel het verschil mogelijk maakt tussen de aanbestedingsroutes voor eenvoudigere en complexere vormen van zorg?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of de informatiestandaarden ook gelden voor de onderlinge declaraties van aanbieders in het kader van onderaanneming en niet alleen voor declaraties van aanbieders aan gemeenten.
Hoe voorkomt de regering dat dit wetsvoorstel tot het ongewenste effect leidt dat het zorgaanbod verschraalt en veelal grote zorgaanbieders worden gecontracteerd? Welke waarborgen biedt het wetsvoorstel daarvoor en welke waarborgen kunnen daartoe in AMvB’s worden gelegd?
De leden van de VVD-fractie vragen wie eindverantwoordelijk zou zijn in het geopperde kennis- en informatiepunt dat gemeenten kan ondersteunen om te komen tot een reële prijs. Hoe wordt dit kennis- en informatiepunt verweven met de gehele aanbestedingsprocedure?
De leden van de VVD-fractie stellen als sluitstuk vragen over het toezicht. Hier lezen genoemde leden dat als aanbieders van mening zijn dat colleges de regels uit de verordening niet goed naleven, zij dit kunnen aankaarten bij betrokken gemeenteraden. Stelt de regering zich hier ook een officiële klachten- of geschillenprocedure bij voor, of meer een laagdrempelige wijze om gemeenteraden door middel van commissies te informeren? Hoe ziet de regering dit aankaarten voor zich?
De leden van de D66-fractie merken op dat het succes van de AMvB reële prijzen jeugdzorg afhankelijk is van de controle daarop door de gemeenteraden. Welke mogelijkheden hebben gemeenteraden om op effectieve wijze hierop toezicht te kunnen houden? Is het reëel om van gemeenteraden te verwachten dat zij dat in voldoende mate kunnen doen? Is het mogelijk hiervoor een instrument te ontwikkelen waarmee gemeenteraden makkelijk inzicht kunnen hebben in de naleving van de AMvB?
Financiën moeten niet het belangrijkste criterium zijn
Natuurlijk is het lid van de fractie van BIJ1 voor het verlagen van de uitvoeringskosten bij aanbestedingen, zodat het geld vooral kan gaan naar de zorg zelf in plaats van naar het organiseren van de zorg. Gemeenten zijn momenteel genoodzaakt instellingen een enorme taakstelling te geven met bijbehorende bezuinigingen. Financiële belangen hebben de overhand gekregen, zeker sinds de zorg tot markt is gemaakt door het neoliberale beleid sinds de verkapte bezuinigingen onder het mom van »decentralisaties». Maar perverse prikkels horen niet thuis in een systeem waarin mensenlevens centraal staat.
Deze wetswijziging biedt geen garanties
Het lid van de fractie van BIJ1 is van mening dat het dan ook een goed teken lijkt dat de verplichting wordt geschrapt om te selecteren op het emvi-criterium. De gemeenten behouden echter in de praktijk nog steeds de vrijheid ervoor te kiezen de Europese aanbestedingsprocedure te volgen en dus te blijven gunnen op basis van dit emvi-criterium. Prijs kan daarmee nog steeds een belangrijk selectiecriterium blijven. Het lid van de fractie van BIJ1 is van mening dat de wetswijziging veel dwingender moet zijn op dit gebied. Hoe beziet de regering het eigen wetsvoorstel met de kennis dat het schrappen van de emvi-criteria niet betekent dat deze niet meer gebruikt kunnen worden?
Bovendien biedt de wetswijziging nog geen garanties voor een reële prijs. Doorontwikkeling van het vakmanschap van medewerkers, innovatie en samenwerking behoren onderdeel te zijn van kostendekkende tarieven. Wat betreft het lid van de fractie van BIJ1 zou een Jeugdautoriteit met wettelijk vastgelegde bevoegdheden moeten toezien op het waarborgen van reële prijzen en bijbehorende inhoudelijke voorwaarden. Acht de regering deze vorm van toezicht en toetsing ook noodzakelijk? Kan zij aangeven wat zij heeft gedaan met de inbreng van onder andere Jeugdzorg Nederland bij de vorig jaar gehouden internetconsultatie op dit punt?
Gemeenten zouden niet moeten inkopen
Gemeenten behouden bij de voorgestelde wetswijziging te veel beleidsvrijheid om invulling te geven aan het inkoopbeleid, zo vindt het lid van de fractie van BIJ1. Hierdoor blijft de bestaande problematiek bestaan, namelijk dat de inkoper die de besluiten neemt op de stoel van de professional gaat zitten, terwijl de praktijk heeft geleerd dat gemeenten de benodigde kennis ontberen. Genoemd lid vindt het jammer dat het momenteel lijkt alsof het wetsvoorstel hier geen uitkomst voor biedt.
Het lid van de fractie van BIJ1 steunt dan ook het plan van denktank De Jeugdsprong 4 om de inkoop te laten uitvoeren door regionale coöperaties van jeugdzorgprofessionals, cliënten en ervaringsdeskundigen. Zij zullen hulp inkopen bij aanbieders die zoveel mogelijk decentraal, dichtbij en kleinschalig uitvoeren. Hierdoor wordt investeren in het ontwikkelen van alternatieven en bijbehorende scholing van personeel noodzakelijk. Een uitgewerkt voorstel is te vinden in het plan van de Jeugdsprong waarover genoemd lid eerder een motie heeft ingediend. 5 Dit lid hoort graag wat de opvatting van de regering is aangaande deze vorm van inkoop op langere termijn. Heeft het plan van de Jeugdsprong een plek tijdens de formatie en hoe gaat dit een basis vormen voor de inwerkperiode van de nieuwe bewindspersonen?
Inkoop in samenwerking met ervaringsdeskundigen
Het lid van de fractie van BIJ1 is blij te lezen dat er met deze wetswijziging grondslagen worden opgenomen voor het stellen van regels. Genoemd lid hoort graag wanneer deze aangekondigde grondslagen te verwachten zijn en wie bepaalt wat er in deze grondslagen komt. Dit lid stelt hierbij de vraag of gekeken wordt naar goede praktijken zoals de aanbesteding in Utrecht. Ervaringsdeskundigheid en het cliëntperspectief waren hier een belangrijke basis in de aanpak en besluitvorming van de inkoop. Dit lid staat namelijk voor een jeugdzorg gebaseerd op evidence based en practice based werken, in combinatie met praktische wijsheid en ervaringsdeskundigheid. Hierbij mogen kosten en inkoop niet belemmerend werken. Het lid van de fractie van BIJ1 vraagt de regering dan ook hoe de waardevolle kennis van mensen die jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning hebben ontvangen via dit wetsvoorstel meer ruimte kan krijgen tijdens de inkoop en in de uitvoering van deze zorg.
Geen harde knip bij 18
Het doet het lid van de fractie van BIJ1 goed te horen dat met deze wetswijziging gepoogd wordt de verschillen tussen de Wmo 2015 en de Jeugdwet in ieder geval in de inkoop te verkleinen en de kans op continuïteit van zorgverlening te verbeteren. Dit lost echter niet het immense probleem op van de harde knip van zorg tussen de jeugdzorg voor jongeren onder de 18 jaar en de Wmo 2015 voor volwassenen boven de 18 jaar. Genoemd lid ontvangt signalen uit gemeenten dat bij de inkoop, jeugdzorginstellingen verplicht worden om te beloven dat zij de verlengde jeugdhulp tot een minimum beperken. Terwijl dit lid enerzijds van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hoort dat het niet nodig is dit wettelijk vast te leggen, omdat gemeenten de mogelijkheid hebben vaker de jeugdhulp te verlengen, sturen diezelfde gemeenten anderzijds juist aan op het terugdringen van het inzetten van verlengde jeugdhulp. Kan de regering dit lid nader uitleggen hoe dit wetsvoorstel kan bijdragen aan de continuïteit van zorg voor jongeren rond hun 18e levensjaar?
Kortom, wat het lid van de fractie van BIJ1 betreft is de richting van de aanpassingen in het wetsvoorstel goed, maar moeten zij wat haar betreft aangevuld en aangescherpt worden om de beoogde effecten daadwerkelijk te bereiken. Kan de regering dit lid laten weten hoe ervoor gezorgd wordt dat de gewijzigde wetsartikelen geen dode letter worden, maar dat zij echt zorgen voor een betere hulpverlening aan jongeren, ouders en gezinnen?
De fungerend voorzitter van de vaste commissie, Agema
De adjunct-griffier van de vaste commissie, Krijger