Vastgesteld 10 juni 2021
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de initiatiefnemer worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz. |
||
I. |
Algemeen |
1 |
1. |
Inleiding |
3 |
2. |
Geschiedenis van de Wet afbreking zwangerschap |
5 |
3. |
Beraadtermijn in abortuswetgeving in andere Europese landen |
9 |
4. |
Uitgangspunten van het wetsvoorstel |
9 |
5. |
Procedure |
14 |
6. |
Constitutionele aspecten |
15 |
7. |
Financiële gevolgen en uitvoerings- en handhavingsaspecten |
15 |
8. |
Consultatie |
15 |
9. |
Overig |
15 |
II. |
Artikelsgewijs |
16 |
De leden van de VVD-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel van het lid Jetten tot wijziging van de Wet afbreking zwangerschap (Wafz) in verband met het afschaffen van de verplichte minimale beraadtermijn voor de afbreking van zwangerschappen. Zij hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben verheugd kennisgenomen van het voorstel van wet van het lid Jetten tot wijziging van de Wafz in verband met het afschaffen van de verplichte minimale beraadtermijn voor de afbreking van zwangerschappen. Na twee wetsevaluaties en diverse oproepen vanuit het veld zien deze leden dat de initiatiefnemer op een gedegen wijze en met oog voor de historische ontwikkelingen met een zorgvuldig initiatiefwetsvoorstel is gekomen. Desalniettemin hebben deze leden nog enkele vragen aan de initiatiefnemer.
De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel waarmee de verplichte minimale beraadtermijn bij abortus wordt afgeschaft. Voor deze leden is het uitgangspunt dat elk mens telt en dat alle menselijk leven in beginsel bescherming verdient. Het afbreken van een zwangerschap is immers met reden een strafbaar feit, aangezien het hier om het beëindigen van menselijk leven gaat. De leden van de CDA-fractie hechten daarom aan het evenwicht dat in de Wet afbreking zwangerschap is vastgelegd tussen de keuzevrijheid van de vrouw die zich in een noodsituatie bevindt en bescherming van het ongeboren leven. Dat houdt in dat er een procedure gewaarborgd moet worden die moet leiden tot een zorgvuldige en weloverwogen besluitvorming. Genoemde leden zijn van mening dat de verplichte minimale beraadtermijn daar een belangrijk onderdeel van uitmaakt.
Wie zich blindstaart op autonomie en vrije keuze, ontgaat bovendien de druk, de dwang, eerwraak en seksueel geweld waar vrouwen en hun ongeboren kind slachtoffer van kunnen zijn. De verplichte beraadtermijn schept duidelijkheid tussen arts en vrouw en garandeert voldoende beslistijd voor íedere vrouw.
De leden van de CDA-fractie hebben de volgende vragen bij het onderhavige wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet van het lid Jetten tot wijziging van Wafz in verband met het afschaffen van de verplichte minimale beraadtermijn voor de afbreking van zwangerschappen.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn verheugd met de stappen die nu worden gezet om de minimale beraadtermijn van vijf dagen af te schaffen. De Kamer heeft, met de motie Ellemeet/Ploumen,1 al eerder de wens uitgesproken om de beraadtermijn af te schaffen. Genoemde leden hebben echter nog wel een enkele vraag.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van het lid Jetten tot wijziging van de Wafz in verband met het afschaffen van de verplichte minimale beraadtermijn voor de afbreking van zwangerschappen. Deze leden hebben zorgen, en zij hebben daarbij een aantal vragen en opmerkingen bij het wetsvoorstel.
De leden van de fractie van JA21 hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel en hebben daarbij nog een aantal vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het initiatiefvoorstel van het lid Jetten om de verplichte minimale beraadtermijn uit de Wafz te schrappen. Het zal de initiatiefnemer niet verbazen dat de leden van genoemde fractie van mening zijn dat de beschermwaardigheid van het ongeboren leven door dit voorstel verder verslechtert. Iedere abortus beëindigt een ongeboren leven. De onomkeerbaarheid en het gewicht hiervan rechtvaardigen het feit dat de wetgever een minimale bedenktijd mag vereisen. Daarbij zijn zij van mening dat de beraadtermijn een periode kan zijn waarin kan worden gezocht naar alternatieve hulp en ondersteuning voor de zwangere vrouw teneinde de zwangerschap niet af te hoeven breken. Zij staan daarom afwijzend ten opzichte van het wetsvoorstel. De leden van de SGP-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om de initiatiefnemer enkele kritische vragen te stellen.
De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat er met dit wetsvoorstel gevolg wordt gegeven aan de twee wetsevaluaties die zijn uitgevoerd van de Wafz. Uit beide evaluaties kwam duidelijk naar voren dat de wettelijk verplichte minimale beraadtermijn bij abortus moet worden geschrapt, omdat deze beraadtermijn geen bijdrage levert aan het besluitvormingsproces van vrouwen rondom de eventuele afbreking van hun zwangerschap en dat dit bovendien zorgvuldigheid en maatwerk in de weg staat. Genoemde leden zijn het zeer eens met deze aanbevelingen en hebben daarom ook in februari 2021 de motie Ellemeet/Ploumen gesteund,2 die door de Kamer is aangenomen, en waarin de regering wordt verzocht de beraadtermijn te schrappen. De initiatiefnemer heeft deze motie gesteund. Is bekend hoe het staat met de uitvoering van de motie en hoe deze motie moet worden gezien in relatie tot het voorliggende wetsvoorstel?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de afdeling advisering van de Raad van State terecht opmerkt dat op basis van artikel 16, tweede lid van de Wafz, reeds is bepaald dat de beraadtermijn niet geldt als de behandeling wordt verricht om dreigend gevaar voor het leven of de gezondheid van de vrouw af te wenden. Uit de memorie van antwoord bij het oorspronkelijke wetsvoorstel blijkt dat daarbij sprake kan zijn van zowel een bedreiging van de lichamelijke als van de geestelijke toestand van de vrouw.3 Daarmee kan dus nu al in voorkomende gevallen afgezien worden van de bestaande beraadtermijn. Uit de eerste evaluatie van de wet blijkt ook dat dit in de praktijk gebeurt.4 Tevens blijkt uit deze evaluatie dat alle ondervraagde artsen in het onderzoek aangeven dat artikel 16, tweede lid voldoende ruimte geeft voor uitzonderingen.5 De initiatiefnemer gaat in zijn reactie op het advies van de Raad van State echter niet op dit punt in. De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer alsnog kan aangeven waarom de beraadtermijn volgens hem alsnog in zijn geheel afgeschaft moet worden.
De leden van de SP-fractie begrijpen dat het initiatiefwetsvoorstel ertoe strekt om de verplichte minimale beraadtermijn in de Wet afbreking zwangerschap af te schaffen en toe te gaan naar een zodanige bedenktijd dat daarin tot een weloverwogen en zorgvuldig besluit kan worden gekomen tot het wel of niet afbreken van een zwangerschap.
Genoemde leden vragen hoe de zorgvuldigheid gewaarborgd wordt bij het afschaffen van de beraadtermijn van vijf dagen. Welke mogelijkheden hebben artsen en vrouwen om zelf te bepalen of een bedenkperiode gewenst is en hoe lang deze zou moeten zijn? Is het denkbaar dat met het afschaffen van de bedenktijd bij het eerste bezoek aan de arts of de kliniek direct behandeld wordt? Zou de indiener dit wenselijk vinden?
Deze leden vragen hoe voorkomen wordt dat er toch impulsieve of overhaaste beslissingen worden genomen, waardoor vrouwen later alsnog spijt kunnen krijgen. Welke waarborgen biedt het voorstel hiertoe?
Voorts vragen de leden van de SP-fractie hoe de afschaffing van de minimale beraadtermijn uitpakt voor vrouwen die gestuurd worden door mensen in hun omgeving richting de keuze voor abortus? Wat heeft een andere vorm van bedenktijd volgens de indiener voor meerwaarde in plaats van de vijf dagen beraadtermijn? Kan de indiener daarbij aangeven in hoeverre het informeren over alternatieven voor abortus een plaats krijgt in de voorgestelde bedenktijd? Deze leden hebben signalen binnen gekregen dat dit niet altijd plaatsvindt.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat naar aanleiding van het advies van de Raad van State een wijziging is doorgevoerd in de wettekst. Genoemde leden vragen hoe de wijziging die is doorgevoerd zich verhoudt tot de autonomie van de vrouw. In de wet staat namelijk dat de beraadtermijn flexibel is, maar wel pas kan ingaan na het moment dat een arts en vrouw elkaar hebben gesproken. Vanuit het oogpunt van zelfbeschikking en autonomie van de vrouw is het apart dat de beraadtermijn pas in kan gaan nadat zij de arts heeft gesproken. De periode waarin de vrouw nadenkt over haar keuze, voordat zij de arts ziet, zou toch ook mee moeten tellen? Wat is daar het effect van in de praktijk? Betekent dit dat er in de praktijk altijd nog gewacht moet worden op de behandeling na het eerste consult? Is het bij de initiatiefnemer bekend hoe lang vrouwen gemiddeld nog moeten wachten na het eerste consult?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden rust en ruimte, maar ook goede ondersteuning waar nodig, voor een ongewenst zwangere vrouw en haar partner essentieel. Zij zien dat de initiatiefnemer het doel heeft om een weloverwogen en zorgvuldig besluit te laten nemen over het afbreken van de zwangerschap. Deze leden zijn van mening dat de huidige beraadtermijn er juist in dienst van staat om tot dit weloverwogen en zorgvuldig besluit te komen. Deze leden zijn er tevens van overtuigd dat met een verplichte minimale beraadtermijn, zoals deze momenteel in de wet is opgenomen, deze weloverwogen en zorgvuldige besluitvorming het beste is geborgd.
De leden van de ChristenUnie-fractie onderstrepen het tweeledige doel van de Wafz en de balans die tussen deze doelen wordt gezocht in de huidige wet. Het staat de wetgever voor ogen zowel de bescherming van het ongeboren leven als de hulp aan onbedoeld zwangere vrouwen te beogen. Uit de memorie van toelichting bij de Regelen met betrekking tot het afbreken van zwangerschap (Wet afbreking zwangerschap) uit 1978–1979 6 blijkt dat deze balans wordt gevonden in het waarborgen van de kwaliteit van hulpverlening, waarbij de inschatting van een noodsituatie enerzijds aan de vrouw wordt overgelaten, maar anderzijds door het garanderen van een weloverwogen en zorgvuldig besluit door het aanbieden van passende hulp en voorlichting over alternatieven en het borgen van de vrijwilligheid van de beslissing. Het schrappen van de verplichte minimale beraadtermijn verstoort deze balans. Ziet de indiener dat dit wetsvoorstel effect heeft op deze balans? Hoe omschrijft hij deze effecten zelf? Is de initiatiefnemer ook niet van mening dat voor de zorgvuldigheid van de beslissing, juist bij het afbreken van een ongeboren leven, het heel belangrijk is om zorgvuldig met dit evenwicht om te gaan? Kan de indiener aangeven hoe deze balans wat hem betreft uitslaat als het onderhavige wetsvoorstel wordt aangenomen en een van de onderdelen verandert voorts?
In de genoemde memorie van toelichting uit 1978–1979 staat tevens geschreven: «Het wetsontwerp gaat ervan uit, dat aan vrouwen die zich ten gevolge van ongewenste zwangerschap in een noodsituatie bevinden, hulp moet worden verleend. Wij zien daarbij de afbreking van ongeboren menselijk leven als een zo ernstige en ingrijpende maatregel, dat ze alleen kan worden aanvaard, indien de nood van de vrouw haar onontkoombaar maakt».7 Erkent de initiatiefnemer dat dit nog steeds het uitgangspunt van de Wafz is? Deze leden vragen of het initiatiefwetsvoorstel mede gestoeld is op dit uitgangspunt. Indien dit het geval is, op welke wijze is het onderhavige wetsvoorstel volgens de indiener een verbetering van het uitgangspunt van de Wafz, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Kan de indiener uitwerken hoe het afschaffen van een vaste minimale beraadtermijn recht doet aan de mate van bescherming van het leven dat het ongeboren kind op grond van internationale verdragen toekomt, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener naar zijn visie op de ontwikkeling van een foetus gedurende de zwangerschap. Zij vragen of dit van invloed is op zijn visie op de beraadtermijn. Zij vragen bovendien hoe hij de levensvatbaarheid van een foetus zich vindt verhouden tot de wekengrens zoals deze nu gehanteerd wordt. Tot welke overwegingen leidt dat inzake de beraadtermijn?
De leden van de fractie van JA21 vragen of de initiatiefnemer het wetsvoorstel wijziging van de Wet afbreking zwangerschap behalve vanuit de invalshoek van het recht van de vrouw om over zichzelf en leven en dood van haar ongeboren kind te beschikken ook beschouwt in het licht van het recht van het ongeboren kind op leven. Daarnaast speelt ook voor de vrouw informed consent (geïnformeerde toestemming) een grote rol, gezien de mogelijke risico’s van de ingreep en eventueel spijt achteraf.
De leden van de SGP-fractie lezen in de inleiding van de memorie van toelichting het volgende: «Uit diverse onderzoeken blijkt dat vrouwen en artsen zonder een verplichte minimale beraadtermijn goed in staat zijn om een weloverwogen en zorgvuldig besluit te nemen.» Zij vragen de initiatiefnemer op welke onderzoeken hij doelt en of hij deze naar de Kamer kan sturen.
Uit de eerste evaluatie van de Wafz maken de leden van de D66-fractie op dat er, op basis van empirisch onderzoek en gesprekken met tal van de directbetrokkenen, grote vraagtekens worden gezet bij nut en noodzaak van de minimale verplichte beraadtermijn. De onderzoekers komen dan ook tot de aanbeveling om «in de wet op te nemen dat er steeds een zodanige bedenktijd dient te zijn als nodig is om in de gegeven omstandigheden tot een weloverwogen besluit te komen.» 8 Dit achten genoemde leden een juiste conclusie en zij vragen de initiatiefnemer of het huidige voorstel van wet gelezen dient te worden als deze aanbeveling.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer vermeldt dat uit de eerste evaluatie van de Wafz blijkt dat twee op de vijf vrouwen de beraadtermijn als «vervelend of erg vervelend» beschouwen. De meerderheid van de resterende vrouwen (ruim 40 procent) gaf aan dit «niet vervelend, niet prettig» te vinden. Genoemde leden wijzen er echter op dat uit hetzelfde onderzoek blijkt dat een aanzienlijk deel van de ondervraagde vrouwen de verplichte beraadtermijn juist als «prettig» (16,7 procent) of «erg prettig» (3,2 procent) heeft ervaren.9 In dat licht vragen deze leden of de initiatiefnemer kan reflecteren op het punt dat onlangs nog door een huisarts is gemaakt, namelijk dat ouders meestal dankbaar zijn voor de door de wet geborgde bedenktermijn van vijf dagen.10 Omdat huisarts noch patiënt deze termijn bepaalt, geeft dit volgens deze huisarts rust, omdat er gedurende vijf dagen geen druk meer is. De leden van de CDA-fractie vragen daarom ook hoe de initiatiefnemer aankijkt tegen de stelling dat met het afschaffen van de verplichte beraadtermijn, juist de meest kwetsbare vrouwen onnodig in nog grotere nood komen te zitten.
Uit de eerste evaluatie blijkt ook, zo lezen de leden van de CDA-fractie, dat ruim 10 procent van de ondervraagde vrouwen aangaf dat zij gedurende de periode van de beraadtermijn enkel zekerder zijn geworden. Een deel (zeven tot negen procent) was juist gedurende deze periode meer gaan twijfelen. Genoemde leden maken hieruit op dat de verplichte beraadtermijn voor deze groepen juist precies doet waar hij voor bedoeld is. Kan de initiatiefnemer hierop zijn reflectie geven?
De leden van de ChristenUnie-fractie hechten er waarde aan op te merken dat recent onderzoek ontbreekt naar de vraag hoe ongewenst zwangere vrouwen de vaste beraadtermijn hebben ervaren en of deze van invloed was op hun beslissing. In de eerste evaluatie van de Wafz is dit wel onderzocht, met een gedifferentieerde uitkomst, waarbij de grootste groep neutraal aankeek tegen de beraadtermijn van vijf dagen. Een substantieel deel, circa 40 procent, vond de beraadtermijn «vervelend» of «erg vervelend».11 Dit aspect van de evaluatie is niet herhaald in de tweede evaluatie van de Wafz. In deze tweede evaluatie zijn ook slechts 57 vrouwen in het onderzoek opgenomen, tegenover 255 vrouwen in de eerste evaluatie.12 In de tweede evaluatie is slechts aan 95 abortushulpverleners gevraagd naar hun mening over de beraadtermijn.13 De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de indiener bekend is met recent onderzoek in dit licht. Is de indiener het eens met de stelling dat de beraadtermijn ook voor de arts nodig kan zijn om tot een zorgvuldige afweging te komen? Is de indiener van mening dat de arts zonder beraadtermijn een feilloze inschatting kan maken? Zo nee, hoe weegt de indiener dit enerzijds in het licht van de onomkeerbare keuze van de vrouw en anderzijds met de (juridische) waarborgen rond het ongeboren kind?
De leden van de D66-fractie constateren dat bij de tweede evaluatie er voor het onderzoek onder vrouwen met een abortusverzoek een grotere terughoudendheid was onder vrouwen om hieraan mee te doen in vergelijking met het eerste evaluatieonderzoek. Deze leden horen graag een reflectie hierop van de initiatiefnemer.
De leden van de CDA-fractie vragen of de indiener kan aangeven hoe hij in de afwegingen omtrent het initiatiefvoorstel is omgegaan met de constatering in de tweede evaluatie dat de respons op de enquêtes van deze wetsevaluatie in 2020 met name onder huisartsen en vrouwen, beperkt was en dat derhalve de resultaten met grote voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. Uit het onderzoek blijkt dat wel twee derde van alle abortussen plaatsvindt na een verwijzing door de huisarts. De leden van de CDA-fractie vragen of de indiener kan aangeven hoe hij tegemoet is gekomen met zijn voorstel of heeft gewogen dat twee derde van de respondenten de stelling bevestigt bij de evaluatie van de Wafz uit 2020 dat de beraadtermijn een impulsieve beslissing voorkomt?
Wil de indiener voorts reflecteren op de reactie van een (andere) huisarts in een opinieartikel, waarin aangegeven wordt dat uit onderzoek blijkt dat een op de zes vrouwen twijfelt over haar keuze en dat er daarom tijd en gelegenheid moet zijn om aandacht te geven aan de sociale context, de aard van de nood van de vrouw, de rol van de partner en alternatieven? Kan hierbij tevens worden gereflecteerd op het feit dat de beraadtermijn aan de huisarts een wettelijk kader geeft om op deze vragen in te gaan.14
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener hoeveel zekerheid hij vindt dat de uitkomsten van de enquêtes onder vrouwen, verwijzers en abortushulpverleners geven, gegeven het relatief lage aantal respondenten? Hoe kijkt hij aan tegen de opmerking van de onderzoekers dat de resultaten van de enquête onder vrouwen die een abortusbehandeling hebben ondergaan een «indicatief beeld» opleveren van «de variatie in ervaringen en opvattingen»?15 Heeft de indiener verbreding van het onderzoek overwogen alvorens verdere conclusies te trekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft de indiener ervan doen weerhouden om dit onderzoek te vragen?
De leden van de ChristenUnie-fractie willen hier benoemen dat in de tweede evaluatie van de Wafz niet aan vrouwen is gevraagd naar hun opvattingen over de beraadtermijn. Tegelijk lezen deze leden dat in de evaluatie wordt geconcludeerd dat «wederom geen signalen naar voren zijn gekomen dat een vaste beraadtermijn nodig is als waarborg voor zorgvuldige besluitvorming».16 Welke waarde hecht de indiener aan deze conclusie en de aanbeveling die erop volgt om de voor- en nadelen van de beraadtermijn opnieuw te wegen?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren voorts dat in de tweede evaluatie van de Wafz er 11 aanbevelingen gedaan worden,17 waarvan er zes betrekking hebben op het besluitvormingsproces. Deze leden nemen graag kennis van de afwegingen van de indiener om zich met dit wetsvoorstel te richten op slechts één wetswijziging die in overweging wordt gegeven (aanbeveling 8 uit de evaluatie, waarbij een heroverweging van de Minister van VWS wordt gevraagd alvorens tot een voorstel voor een wetswijziging over te gaan). Waarom heeft de indiener er niet voor gekozen om zich er ook voor in te zetten het besluitvormingsproces te verbeteren in lijn met de vijf andere aanbevelingen die zijn gedaan? Zou het niet veel passender zijn om deze aanbevelingen tezamen uit te voeren en daarbij te starten met de minst ingrijpende aanbevelingen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener of hij andere manieren heeft verkend om met de bevindingen in de tweede evaluatie rond de beraadtermijn aan de slag te gaan. Was er volgens de indiener geen ander voorstel denkbaar om de situatie rond het besluitvormingsproces en specifiek de beraadtermijn te verbeteren?
De leden van de fractie van JA21 vragen of de initiatiefnemer, gelet op de totstandkoming van de Wafz en de blijvende verschillende maatschappelijke verschillen daarna over het afbreken van een zwangerschap, het inzicht deelt dat de abortuswet een precaire balans van waarden bevat die niet licht mag worden verstoord en die zeker niet is gebaat bij politisering van vraagstukken rond de uitvoering?
Tegen de achtergrond van twee wetsevaluaties heeft de Afdeling Advisering van de Raad van State begrip voor de beoogde invoering van een zogenoemde flexibele beraadtermijn voor het uitvoeren van een abortus. Volgens de Raad van State is goed voorstelbaar dat de balans tussen het belang van de autonomie van de vrouw en dat van de bescherming van het ongeboren leven nu anders uitvalt dan ten tijde van het invoeren van de abortuswetgeving. De leden van de fractie van JA21 zijn er benieuwd naar of de initiatiefnemer de opvatting van de Raad van State deelt dat ongeboren leven in 2021 minder beschermwaardig is dan «destijds in 1984».
De leden van de SGP-fractie lezen dat de indiener in de toelichting uitgebreid ingaat op de tweede evaluatie van de Wafz (2020). De leden van de SGP-fractie constateren met de indiener dat in deze wetsevaluatie opnieuw wordt gepleit voor het schrappen van de beraadtermijn. Zij hebben echter ook gezien dat de wetsevaluatie een zeer beperkte respons kende, zowel van vrouwen als van hulpverleners. Ongeveer zestig vrouwen vulden een vragenlijst in. Zij werden hiervoor geselecteerd door de abortusklinieken. De onderzoekers voerden met slechts zes vrouwen een verdiepend gesprek. De onderzoekers erkennen zelf dat de resultaten mogelijk een vertekend en niet-representatief beeld opleveren. Of de voordelen van de beraadtermijn opwegen tegen de nadelen, is niet door hen onderzocht. Evenmin is gevraagd de visie van vrouwen op de beraadtermijn te onderzoeken. De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer om op deze feitelijke observaties te reflecteren. Acht de indiener de tweede wetsevaluatie solide genoeg om te dienen als ondersteunend argument voor zijn initiatiefwetsvoorstel? Deelt de indiener de mening van de leden van de SGP-fractie dat de tweede wetsevaluatie geen wetenschappelijke onderbouwing biedt voor het afschaffen van de verplichte beraadtermijn?
In aanvulling hierop vragen de leden van de SGP-fractie of de indiener van plan is om zelf nog aanvullend onderzoek te (laten) doen naar de opvattingen van vrouwen over en de ervaringen van vrouwen met de beraadtermijn. Zij vragen of hij ook heeft kennisgenomen van de peiling door het Fiom onder vrouwen die om hulp hebben gevraagd bij de verwerking van hun abortus.18 Hoe waardeert de initiatiefnemer het feit dat 71 procent van de tachtig vrouwen die deelnamen aan het onderzoek, aangaf de beraadtermijn nuttig te vinden?
Verder wijzen de leden van de SGP-fractie erop dat uit de laatstgehouden evaluatie van de abortuswet blijkt dat ruim twee derde van de abortusartsen, gynaecologen en verpleegkundigen (overwegend) positief is over de beraadtermijn.19 Zij vragen de initiatiefnemer hierop te reflecteren. Zorgverleners vinden dat de beraadtermijn de gelegenheid biedt om de consequenties van abortus en alternatieven te overdenken. Het voorkomt volgens hen een impulsieve beslissing. De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer of hij de opvatting deelt dat dit laatste (het voorkomen van een impulsief besluit) alleen kan als er een verplichte minimale beraadtermijn geldt.
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer tenslotte om te reflecteren op het feit dat over de (kabinetsreactie op) de tweede evaluatie van de Wafz nog geen Kamerdebat heeft plaatsgevonden. Waarom heeft hij dit debat niet afgewacht alvorens eventueel alsnog met een initiatiefwet te komen?
De leden van de D66-fractie constateren dat de initiatiefnemer enkele landen in de wereld benoemd alwaar andere vormen van abortuswetgeving gelden. Graag horen zij welke conclusie de initiatiefnemer trekt op basis van deze verschillen.
De leden van de SP-fractie vragen of de indiener kan aangeven welke argumenten verschillende landen aangeven om een langere beraadtermijn te hanteren dan Nederland of om helemaal geen beraadtermijn te hanteren. Kan de indiener dit nader toelichten? Is er ook internationaal onderzoek gedaan waaruit blijkt wat de gevolgen zijn van het hanteren van verschillende vormen van beraadstermijnen voor vrouwen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat in Europa verschillen bestaan ten aanzien van de beraadtermijn. Sommige Europese landen hanteren een beraadtermijn, terwijl in andere landen geen beraadtermijn bestaat. Genoemde leden verzoeken de initiatiefnemer om voor alle landen in de Europese Unie aan te geven of er een verplichte minimale beraadtermijn in de wet is opgenomen en zo ja, hoe lang deze beraadtermijn is.
De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemer in deze paragraaf stilstaat bij «de beschermwaardigheid van ongeboren leven». Genoemde leden constateren dat vaak wordt gezegd dat een verplichte minimale beraadtermijn absoluut noodzakelijk is in het kader van deze beschermwaardigheid. Graag vernemen deze leden van de initiatiefnemer een reflectie hierop.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener om kwantitatief te duiden hoe groot de groep is, die de vaste beraadtermijn een probleem zou zijn. Kan de indiener daarbij in beeld brengen wat de karakteristieken van deze vrouwen zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener hoe hij zeker weet dat zijn voorstel tot het afschaffen van de verplichte minimale beraadtermijn voor meer vrouwen een probleem oplost dan dat het een probleem veroorzaakt. Zij vragen daarbij vooral in te gaan op de bevindingen in het onderzoek van Van der Heij (2017) dat bij vrouwen die zich bij het Fiom (specialist in keuzehulp bij ongewenste zwangerschap en afstammingsvragen) melden voor abortusverwerking, 27 procent druk heeft ervaren bij de besluitvorming tot abortus. 20 Zou een aanpassing van de beraadtermijn, zo daar al voor gekozen wordt, niet altijd in het licht moeten staan van het omlaag brengen van dat cijfer? Deelt de indiener de opvatting van genoemde leden dat juist hier de vrijheid en zorgvuldigheid beschermd moeten worden? De redenen die vrouwen opgeven om voor een abortus te kiezen zijn onder andere gerelateerd aan de opvattingen van de omgeving, woonruimte, werk/opleiding en geld. 21 Een derde van de zwangerschapsafbrekingen vindt plaats bij vrouwen die eerder één of meerdere zwangerschapsafbrekingen hadden ondergaan.22 Kan de indiener voor elk van de afzonderlijke redenen onderbouwd uitwerken welke gevolgen hij verwacht als de onderhavige wetswijziging wordt doorgevoerd?
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat een beraad- of bedenktermijn om de persoon in kwestie te beschermen een veel voorkomend principe is. Burgers hebben bij de aanschaf van een product vaak bedenktijd, zodat zij van hun product of dienst kunnen afzien of erop terug kunnen komen. In de meeste gevallen geldt deze bedenktijd tot enkele dagen, soms zelfs tot een jaar. Zonder abortus ook maar enigszins te willen vergelijken met een financiële transactie is hier sprake van zo’n ingrijpende en onomkeerbare gebeurtenis dat daarbij passende zorgvuldigheid vereist is. Waarom zou in een dergelijk geval niet een minimale bedenktijd mogen worden gevraagd? Genoemde leden vragen de initiatiefnemer hierop te reflecteren.
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat het doel van de Wafz is om het ongeboren menselijk leven te beschermen en tegelijkertijd hulp te bieden aan vrouwen in een «noodsituatie». Daarom zal de wetgever zorgvuldigheid in acht moeten nemen om beide doelstellingen van de wet serieus te nemen. Uitbreiding van het recht van de ene groep mag niet ten koste gaan van de rechten, de bescherming en de erkenning van de andere groep. Deelt de initiatiefnemer de mening van de leden van de SGP-fractie dat met het loslaten van de vaste beraadtermijn een belangrijke pijler om ongeboren leven te beschermen, onderuitgehaald wordt?
De initiatiefnemer stelt, zo lezen de leden van de VVD-fractie, dat de verplichte beraadtermijn ertoe leidt dat een vrouw geen volledige autonomie heeft bij een mogelijk besluit tot afbreking van haar zwangerschap. Genoemde leden onderschrijven dat en vinden het onwenselijk dat in de huidige regeling de wetgever, c.q. «de overheid» de vrouw een verplichte beraadtermijn van vijf dagen oplegt. Is bij de indiener bekend wat de opvatting is van de huidige regering ten aanzien van deze regeling? Is het naar het oordeel van de initiatiefnemer gerechtvaardigd om de individuele autonomie te «overrulen»?
De initiatiefnemer geeft aan dat wat hem betreft de verplichte minimale beraadtermijn een evident paternalistisch karakter heeft, omdat hiermee de overheid in feite stelt het beter te weten wat het «beste» is voor de vrouw, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Genoemde leden wijzen er echter op dat de beraadtermijn destijds niet in de wet is opgenomen om te bepalen wat het beste is voor de vrouw, maar om bescherming te bieden aan het ongeboren leven en om ingrijpende en onomkeerbare beslissingen te overhaast te nemen. De autonomie van de vrouw is tegelijkertijd ook vastgelegd in de Wafz. Tijdens de toenmalige behandeling van het wetsvoorstel is immers aangegeven, dat er geen specifieke norm in de wet opgenomen werd inzake de rechtmatigheid of wederrechtelijkheid van abortus provocatus, waardoor het besluit of sprake is van een noodsituatie overgelaten wordt aan de verantwoordelijkheid van vrouw en arts.23 Juist met deze twee bepalingen is destijds het evenwicht tussen de twee uitgangspunten – autonomie van de vrouw en bescherming van het ongeboren leven – in de wet vastgelegd. De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer of hij het met deze analyse eens is. Zo niet, waarom niet?
Genoemde leden ontvangen tevens signalen dat de bedenktermijn nuttig kan zijn voor de hulpverlenende organisaties die vermoeden dat een vrouw onder druk wordt gezet om abortus te plegen. Heeft de initiatiefnemer dergelijke signalen ook ontvangen en gewogen?
De leden van de ChristenUnie-fractie verschillen van mening met de indiener dat de verplichte minimale beraadtermijn een evident paternalistisch karakter heeft. Deze leden zijn van mening dat de wet de autonomie van de vrouw waarborgt door de vrouw altijd alleen, zonder aanwezigheid van familie of naasten, met de arts wordt gesproken en dat de vrouw zelf, en niet in samenspraak met de arts of anderen, de beslissing mag nemen. Deze leden geven ook aan dat een beraadtermijn geen afbreuk doet aan de rechten van de vrouw. Hoe verhoudt de autonomie van de vrouw zich volgens de indiener tot de beschermwaardigheid van het ongeboren leven?
De leden van de JA21-fractie constateren dat met het initiatiefvoorstel wordt beoogd meer recht te doen aan de autonomie van vrouwen bij het besluit om hun zwangerschap af te breken. Recht doen aan autonomie veronderstelt bij de ingrijpende beslissing die abortus is en blijft, het rustig kunnen nemen van een weloverwogen beslissing. De ervaring leert dat er zwangere vrouwen zijn die bij consultatie van de huisarts in lang niet alle gevallen in de nodige weloverwogen rust tot een besluit hebben kunnen komen. Genoemde leden vragen of de initiatiefnemer beseft dat het afschaffen van de minimale beraadtermijn, waarvan een beschermende werking uitgaat, de druk op een zwangere vrouw in een kwetsbare positie om snel een besluit te nemen juist ongewild verhoogt, wat afbreuk doet aan de feitelijke autonomie en de mogelijkheid om een gebalanceerde afweging te maken.
Hierbij speelt tevens goede informatievoorziening een goede rol. Uit eerder onderzoek blijkt dat zowel huisartsen als abortusklinieken lang niet altijd informatie voorzien van andere opties.24 Is volledige autonomie wel gewaarborgd als vrouwen niet alle opties gepresenteerd krijgen?
De leden van de SGP-fractie vinden het een bevreemdende voorstelling van zaken dat een verplichte minimale beraadtermijn een paternalistische maatregel zou zijn. De wijze waarop de initiatiefnemer conclusies trekt uit de toelichting van de wetgever bij de behandeling van de Wafz in de jaren 1980 doet wat de leden van de SGP-fractie betreft geen recht aan wat de wetgever met de beraadtermijn beoogde. De Wafz spreekt nadrukkelijk over «ongeboren leven», en niet over »vrucht» of iets dergelijks. De waarde die de wetgever toekent aan dat ongeboren leven heeft de wetgever ertoe aangezet om in de Wafz een verplichte minimale beraadtermijn op te nemen. De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer of hij kan uitleggen hoe zijn initiatiefvoorstel ervoor zorgt dat de bescherming van het ongeboren leven in de Wafz (op zijn minst) gelijk blijft?
De Wafz is sinds de invoering ervan in 1984 nooit meer gewijzigd. Hoe voorkomt de initiatiefnemer dat de balans, die door de wetgever is geprobeerd aan te brengen tussen het bieden van hulp aan de vrouw in haar noodsituatie en de bescherming van het ongeboren leven, niet wordt verstoord? Kan de indiener aangeven welke waarde hij zelf hecht aan de beschermwaardigheid van ongeboren leven zoals dat in de Wafz wordt verwoord? De leden van de SGP-fractie merken daarbij op dat de «autonomie van de vrouw» een notie is die in de Wafz niet voorkomt. Zij lezen de zinsnede: «het toekennen van deze autonomie, is een van de kernpunten van het onderhavige wetsvoorstel.» Kan de initiatiefnemer uitleggen wat het toevoegen van deze notie doet met de balans in de Wafz?
De leden van de SGP-fractie vragen tevens of de kritiek van de initiatiefnemer op een verplichte beraadtermijn wel helemaal consequent is. Hij geeft immers op verschillende plekken aan een verplichte beraadtermijn van vijf dagen paternalistisch te vinden, maar stelt wel een bepaling voor die voorschrijft dat er sprake moet zijn van «een termijn». De kritiek van de initiatiefnemer richt zich niet zozeer op de termijn van vijf dagen, zo maken de leden van de SGP-fractie uit de toelichting op, maar op het feit dat de wet überhaupt een minimale termijn vereist. Met dit wetsvoorstel houdt de indiener dat echter gewoon in stand. De minimale termijn is alleen niet meer vijf dagen, maar het kan ook minder zijn. Waarom heeft de indiener er niet voor gekozen om de beraadtermijn gewoon helemaal uit de Wafz te schrappen? Of legt hij het voorgestelde artikel 3, eerste lid zo uit dat er ook sprake kan zijn van géén termijn?
De leden van de SGP-fractie menen voorts dat in de toelichting onvoldoende aandacht wordt geschonken aan drang en dwang bij abortus. Zij wijzen erop dat één op de 10 vrouwen aangeeft dat abortus niet haar eigen keuze was. Eén op de vijf vrouwen zegt dat zij het gevoel had grotendeels richting de keuze voor abortus gestuurd te zijn door mensen in haar omgeving (partner, familie).25 Vermoedelijk hebben 10 tot 20 procent van alle vrouwen die een abortus willen op een of andere manier te maken gehad met seksueel geweld, wat nader onderzoek verdient.26 Deze leden vragen wat dit wetsvoorstel voor die vrouwen betekent. Erkent de initiatiefnemer dat juist voor deze vrouwen een beraadtermijn van belang is om de begrippen «vrijwillig» en «weloverwogen» invulling te kunnen geven? De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer of hij niet te veel uitgaat van de rooskleurige situatie dat er in al die 30.000 gevallen áltijd sprake is van autonome vrouwen die weloverwogen en vrijwillige keuzes maken.
Aanvullend wijzen de leden van de SGP-fractie erop dat ongeveer één op de drie vrouwen ernstige twijfels heeft over de keuze waar ze voor staat.27 Een groot deel van de twijfelende vrouwen laat deze twijfels echter niet merken tijdens het gesprek in de abortuskliniek.28 Zelfs in de abortuskliniek twijfelt nog steeds 23 procent van de vrouwen in meer of mindere mate, terwijl 18 procent van de abortussen plaatsvindt in het tweede trimester, wat ook kan duiden op twijfel.29 Ongeveer een op de zes vrouwen blijkt achteraf niet tevreden over haar keuze voor een abortus.30 De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer hierop te reageren. Wat betekenen al deze feiten voor zijn initiatiefvoorstel?
De leden van de fractie van JA21 merken op dat het invoeren van een flexibele beraadtermijn de facto neerkomt op het afschaffen van een beraadtermijn, nu de voorgeschreven bedenktijd van vijf dagen vanaf het moment dat de arts de zwangerschap heeft vastgesteld, bij een zwangerschap langer dan zestien dagen, in beginsel naar nul is teruggebracht. Is de initiatiefnemer zich ervan bewust dat het wetsvoorstel een wezenlijk onderdeel van de zorgvuldigheidseisen uitholt door van een wettelijk voorgeschreven minimumtermijn een lege huls van een willekeurige bedenktijd te maken? Een zwangere vrouw heeft immers geen enkel houvast meer aan de wettelijke termijn van vijf dagen die nu nog als minimum, behoudens een dreigend gevaar voor het leven of de gezondheid van de vrouw, in de wet staat opgenomen.
De huidige wet staat niet in de weg aan een langere beraadtermijn van vijf dagen. Het initiatief heeft dan ook slechts tot doel om een versnelling te kunnen faciliteren. De leden van de fractie van JA21 vragen of er getalsmatig zicht is op de werkelijke beraadtermijn die gemiddeld nodig wordt geacht alvorens een besluit te nemen over het al dan niet uitvoeren van een abortus. Is deze initiatiefwet een principekwestie om sneller tot abortus te kunnen besluiten, of zijn empirisch onderbouwde gegevens voorhanden die staven dat de huidige minimumtermijn van vijf dagen tot dermate grote, onoverkomelijke problemen leiden dat het nodig is hieraan met een initiatiefwet een einde te maken?
De Wafz verplicht artsen om informatie te verstrekken over alternatieve mogelijkheden dan een abortus. Niet elke arts verstrekt deze. De leden van de fractie van JA21 vragen de initiatiefnemer of hij het, gelet op het gegeven dat het beoogde vervangen van de wettelijke beraadtermijn door een ongedefinieerde bedenktijd wordt gemotiveerd vanuit overwegingen van autonomie en een evenwichtig keuzeproces, het uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk vindt om te borgen dat artsen in de uitvoeringspraktijk van de onderhavige wet daadwerkelijk en uit eigener beweging informatie verschaffen over alternatieven voor abortus.
De leden van de VVD-fractie lezen dat niet de verplichte beraadtermijn maar de professionele begeleiding door abortusartsen waarborgt dat een vrouw een weloverwogen keuze maakt en niet over een nacht ijs gaat. Het is dus de taak van de abortusartsen om ervoor te zorgen dat een ongewenst zwangere vrouw in vrijheid een weloverwogen en bewuste keuze maakt waarbij andere opties ook zijn overwogen en meegenomen. Op welke manier gaat deze zorgvuldige wijze van handelen geborgd worden, zo vragen genoemde leden.
De abortushulpverlening in Nederland is van hoog niveau. Abortusartsen zijn getraind in het voeren van dit soort gesprekken met ongewenst zwangere vrouwen. Het is dan ook aan hen om maatwerk te leveren en in onderlinge afstemming met de vrouw een flexibele bedenktermijn af te spreken. Dat kan een dag zijn maar ook meerdere dagen. De leden van de VVD-fractie vragen of een vrouw die bijvoorbeeld ongewenst zwanger is geworden na een verkrachting, er ook voor kan kiezen geen bedenktermijn in acht te nemen. Behoort dat tot de uitzondering van de mogelijkheden of moet er altijd sprake zijn van een flexibele beraadtermijn? Hoe ziet de indiener dit? Voorts vragen de leden van de VVD-fractie wat het huidige wetsvoorstel betekent voor de werkwijze van abortusartsen. In navolging van het advies van de Raad van State is in het wetsvoorstel opgenomen dat de beraadtermijn niet in zijn geheel verdwijnt, maar wordt vervangen door een flexibele termijn die vrouw en arts gezamenlijk vaststellen. De leden van de VVD-fractie achten het van groot belang dat dit op eenduidige wijze tot stand komt. Bestaan hier richtlijnen voor? Zo niet, is de initiatiefnemer van mening dat deze richtlijn er moet komen?
De mogelijkheid bestaat dat de arts en de vrouw niet overeenkomen welke bedenktermijn het moet worden. Genoemde leden vragen wat er dan gebeurt. Hoe wordt gewaarborgd dat dit proces te allen tijde zorgvuldig blijft verlopen? Kan deze mogelijkheid volgens de initiatiefnemer eventueel worden meegenomen in de (herziening van) een richtlijn? Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of volgens de indieners dit wetsvoorstel mogelijk zal leiden tot een toename van het aantal abortussen.
De leden van de D66-fractie constateren dat de initiatiefnemer, terecht, aandacht heeft besteed aan de professionaliteit van de abortuszorgverlening. Hierbij wordt echter met name gekeken naar de zorgverlening in de abortusklinieken. Deze leden zijn van mening dat meerdere (medische) beroepsgroepen en organisaties betrokken zijn bij het bredere vraagstuk van abortus, maar bijvoorbeeld ook seksualiteit. Zij vragen de initiatiefnemer hierop te reflecteren.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer betoogt dat een verplichte minimale beraadtermijn geen waarborg is voor het nemen van een weloverwogen besluit door een autonoom individu. Genoemde leden vragen of de initiatiefnemer ook van mening is dat de beraadtermijn in het geheel de kans niet kan vergroten dat er een weloverwogen besluit wordt genomen. Deze leden wijzen in dit verband op de conclusie uit de eerste evaluatie van de Wafz, dat een deel van de ondervraagde vrouwen gedurende de periode van de beraadtermijn meer is gaan twijfelen of juist is gesterkt in de voorgenomen beslissing.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat volgens de initiatiefnemer het bepalen van de beraadtermijn goed overgelaten kan worden aan het professionele inzicht van de zorgverlener, samen met de vrouw. Deze leden noemen in dit kader het voordeel van de vaste minimale beraadtermijn voor vrouwen uit kwetsbare groepen, zoals door huisartsen in een artikel in Trouw wordt genoemd. 31 Met een vaste minimale beraadtermijn wordt aan vrouw en arts wettelijke rugdekking geboden. Voor de vrouw om zelf hulp te zoeken, voor de arts om hulp in te schakelen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener of hij empirisch bewijs heeft dat een flexibele beraadtermijn zal werken. Zij vragen de initiatiefnemer tevens of hij empirisch bewijs kan aanvoeren dat de zorgverlener en de vrouw er steeds samen goed uitkomen welke termijn passend is, en tevens of hij kan bewijzen dat de vrouw de hulp en ondersteuning krijgt die past in haar situatie. Heeft de indiener daarbij wellicht voorbeelden uit andere landen waarin het bovenstaande wordt onderschreven?
Tenslotte vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de indiener de zorg van deze leden deelt dat dit te allen tijde voorkomen moet worden. Op welke manier blijkt dat uit zijn voorstel, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat artikel 5, tweede lid, onderdeel a, van de Wafz artsen verplicht om vrouwen bij te staan, in het bijzonder door het verstrekken van verantwoorde voorlichting over andere oplossingen van haar noodsituatie dan het afbreken van de zwangerschap. Genoemde leden constateren dat dit in de praktijk lang niet altijd plaatsvindt. Deelt de initiatiefnemer de mening van de leden van de SGP-fractie dat de beraadtermijn béter kan worden benut, door de alternatieven te benoemen en in overweging te geven of – samen met relevante hulpinstanties – te zoeken naar andere oplossingen voor problemen waarmee de vrouw kampt?
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat er mogelijk medische richtlijnen moeten worden herzien als een beraadtermijn korter dan vijf dagen mogelijk wordt. Kan de initiatiefnemer toelichten op welke herziening wordt gedoeld? Kan worden uitgesloten dat dit effect heeft op de kwaliteit en zorgvuldigheid van de abortushulpverlening in Nederland?
De leden van de CDA-fractie constateren dat met dit wetsvoorstel de mogelijkheid wordt geschapen een kortere beraadtermijn te hanteren, indien dit wenselijk zou zijn. Genoemde leden vragen of de initiatiefnemer van mening is dat de beraadtermijn ook nul dagen kan zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts hoe de initiatiefnemer aankijkt tegen de mogelijkheid dat het moeten nadenken over en in overleg met een derde moeten komen tot een beraadtermijn juist tot extra nieuwe spanning, stress en onzekerheid leidt bij de desbetreffende vrouw.
De leden van de CDA-fractie vragen tenslotte of vastgelegd moet worden hoe lang de beraadtermijn is, en waarom gekozen is voor de onderhavige beraadtermijn.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer aangeeft dat in EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) noch jurisprudentie enige grond te vinden is waaruit blijkt dat een minimale verplichte beraadtermijn in acht dient te worden genomen. Genoemde leden wijzen er echter ook in dit verband op dat de beraadtermijn destijds in de wet is opgenomen als waarborg voor het beschermen van het ongeboren leven. Het recht van eenieder op leven staat wel degelijk in artikel 2 van het EVRM. Deze leden vragen de initiatiefnemer daarom alsnog te reflecteren op de verhouding van dit wetsvoorstel ten opzichte van het EVRM.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener hoe met de afschaffing van de vaste minimale beraadtermijn in de praktijk een gelijke behandeling in gelijke gevallen wordt geborgd. Hoe moet volgens de indiener worden geborgd dat de individuele opvatting of werkwijze van de arts of verwijzer geen invloed heeft op het bepalen van de beraadtermijn? Is er een eenduidige werkwijze nodig voor artsen en verwijzers hoe de beraadtermijn wordt vastgesteld, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie lezen dat er vanuit de ontvangen reacties steun is voor het initiatiefwetsvoorstel. Kan de indiener toelichten welke organisaties dit initiatiefwetsvoorstel steunen en welke organisaties wellicht niet? Wat zijn de meest voorkomende opmerkingen bij dit initiatiefwetsvoorstel? Deze leden vragen ook hoe abortusklinieken en ziekenhuizen die vrouwen helpen bij een afbreking of mogelijke afbreking van een zwangerschap, geadviseerd hebben over het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Kan de indiener dit toelichten?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de initiatiefnemer er diverse keren op wijst dat er in de Tweede Kamer een meerderheid is voor het afschaffen van de verplichte beraadtermijn. Uit recent en onafhankelijk onderzoek blijkt dat een ruime meerderheid van de Nederlanders de verplichte beraadtermijn steunt. 62 procent is het eens met de stelling: «De regel dat er verplicht 5 dagen bedenktijd zit tussen een verzoek om abortus en de daadwerkelijke abortus vind ik goed.»32 Kan de initiatiefnemer hierop reflecteren? Hoe verklaart hij het verschil in opvatting tussen een meerderheid van de Nederlandse bevolking en een meerderheid in de Tweede Kamer?
Artikel I, onderdeel B
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de definitie van het begrip «termijn» in artikel 3 van de Wafz. Welke termijnen vindt de indiener wanneer redelijk? Wat is een minimale termijn volgens de indiener, zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen voorts aan de indiener hoe voorkomen wordt dat een flexibele termijn in de praktijk neerkomt op een standaard geen of zeer beperkte beraadtermijn. Hoe wenselijk acht de indiener dit zelf?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener wat het vervallen van artikel 3, tweede tot en met vierde lid van de Wafz, betekent voor artsen. Zij vragen tevens wat dit betekent voor een arts die om welke reden dan ook, niet mee wil werken. Welke consultatie heeft plaatsgevonden bij dit besluit?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener wat het vervallen van artikel 16 betekent voor de arts die eerst een termijn afspreekt en vervolgens eerder dan de afgesproken termijn een behandeling uitvoert, gericht op het afbreken van een zwangerschap. Moet de arts die de termijn afspreekt ook de arts zijn die de abortus verricht? Zo niet, hoe wordt de termijn dan gehandhaafd? Waarom vindt de indiener het nodig om artikel 16 te laten vervallen?
De leden van de SGP-fractie vragen wat de initiatiefnemer betreffende artikel 3, eerste lid, verstaat onder «een termijn». Kan hiermee worden bedoeld één dag? Of kan dit ook zijn: één uur of vijf minuten? Waarom heeft de initiatiefnemer er niet voor gekozen om bijvoorbeeld een minimumtermijn van één dag in de wet op te nemen?
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger