Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 maart 2022
Tijdens de eerste termijn van de plenaire behandeling van het voorstel tot wijziging van de Wet financiering politieke partijen in verband met de evaluatie van deze wet (verder: de Evaluatiewet) op 22 februari jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 53, debat over de Evaluatiewet Wfpp) heb ik toegezegd dat ik voor aanvang van de tweede termijn een schriftelijke toelichting zou geven op enkele onderwerpen die tijdens dit debat aan de orde zijn gekomen. In deze brief ga ik achtereenvolgens op deze onderwerpen in.
Reflectie giftenplafond
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) heeft verzocht of ik kort wil reflecteren op het idee van de heer Voerman, directeur van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen en Hoogleraar Ontwikkeling en functioneren van het Nederlandse en Europese partijstelsel, om een maximum te stellen op het totaalbedrag aan giften (giftenplafond) dat politieke partijen mogen aannemen. Dat is een andere vorm van begrenzing dan de ingediende amendementen over een maximumgift per donateur aan een politieke partij en/of nevenstelling. Tijdens de eerste termijn van het debat heb ik zowel voor- als tegenargumenten voor de invoering van een maximum per donateur benoemd. Argumenten voor een maximum zijn dat het bijdraagt aan een gelijker speelveld tussen politieke partijen en het voorkomt dat zij afhankelijk zijn van één of enkele grote donateurs, met als mogelijk gevolg oneigenlijke beïnvloeding van partijstandpunten. Het argument van het gelijke speelveld geldt ook bij de invoering van een giftenplafond. Het argument van het voorkomen van afhankelijkheid van één of enkele grote donateurs speelt hier minder, omdat een giftenplafond niet kan voorkomen dat politieke partijen een groot deel van hun financiering ontvangen van één of enkele donateurs. Daar komt bij dat de introductie van een giftenplafond een stevige ingreep op de autonomie van politieke partijen zou zijn, waarvan ik mij afvraag of dit past bij het belang dat we in Nederland van oudsher aan de autonomie van politieke partijen hechten. Daarnaast zijn kiezers door de op grond van de wet verlangde transparantie al beter in staat om een oordeel te vormen over de vraag of de standpunten van een politieke partij mogelijk beïnvloed zouden kunnen zijn door de belangen van een of meerdere donateurs die omvangrijke giften doen.
Reactie op de door het lid-Teunissen ingediende subamendementen
De Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen (commissie-Veling) heeft geadviseerd om legaten en erfstellingen onder de reikwijdte van de Wfpp te brengen, omdat «deze reeds bij leven kenbaar kunnen worden gemaakt en nabestaanden en rechtspersonen hier een belang bij kunnen hebben».1 Het kabinet onderschrijft deze conclusie en de Evaluatiewet bevat daarom een voorstel om legaten en erfstellingen onder de reikwijdte van de Wfpp te brengen. Deze redenering gaat ook op voor een eventuele maximering van giften. Indien uw Kamer één van de amendementen van deze strekking aanneemt, ligt het mijns inziens voor de hand dat dit maximum ook gaat gelden voor legaten en erfstellingen. Aangezien de subamendementen met Kamerstuk 35 657, nrs. 50 t/m 52 tot doel hebben om legaten en erfstellingen uit te zonderen van de in de amendementen met Kamerstuk 35 657, nrs. 24, 48 en 49 voorgestelde maxima voor giften, ontraad ik deze subamendementen.2
Toelichting op giften aan neveninstellingen, businessclubs en crowdfunding
De Wet financiering politieke partijen (Wfpp) verplicht politieke partijen om rechtspersonen aan te wijzen als neveninstelling indien «een rechtspersoon uitsluitend of in hoofdzaak erop is gericht stelselmatig of structureel ten bate van een politieke partij activiteiten of werkzaamheden te verrichten en de partij daar kennelijk voordeel bij heeft» (artikel 5). Dit betekent dat businessclubs of andere rechtspersonen gericht op het werven van fondsen voor een politieke partij moeten worden aangemerkt als neveninstelling. De giften die aan deze rechtspersonen worden gedaan, inclusief de giften in natura, vallen daardoor al onder het regime van de Wfpp. Ook de aangescherpte regels in de Evaluatiewet gaan gelden voor neveninstellingen. Dat geldt ook voor de verplichting om bij giften van rechtspersonen te melden wie de uiteindelijk belanghebbenden van die rechtspersonen zijn (het voorgestelde artikel 21 in onderdeel L). De term crowdfunding komt als zodanig niet voor in de Wfpp. Giften die politieke partijen en neveninstellingen via crowdfunding verwerven vallen echter wel onder de wettelijke regels en zijn dus op dezelfde manier gereguleerd als giften die op andere wijze worden verkregen door een politieke partij.
Meldplicht
In de Evaluatiewet is voorgesteld om politieke partijen te verplichten om giften vanaf € 50.000,– per donateur per jaar binnen 14 dagen na ontvangst te melden bij de toezichthouder. Hierdoor worden substantiële giften aan politieke partijen binnen korte termijn na ontvangst openbaar. Tijdens het debat van 22 februari jl. heb ik opgemerkt dat de drempel van € 50.000,– arbitrair is, dat ik een drempel van bijvoorbeeld € 30.000,– goed uitvoerbaar vind, maar dat de drempel van € 4.500,– in het amendement van het lid Leijten (Kamerstuk 35 657, nr. 42) naar mijn mening te laag is. Ten aanzien van de termijn vind ik het van belang dat in de wet een expliciete termijn van een aantal dagen is bepaald. Hiermee wordt voorkomen dat er discussie over de interpretatie van de wettelijke termijn kan ontstaan. Daarnaast hecht ik er waarde aan dat er sprake is van een reële termijn waarbinnen politieke partijen de giften moeten melden. Ik ben van mening dat dit bij de voorgestelde termijn van 14 dagen het geval is. Ik kan mij echter voorstellen dat deze termijn enigszins wordt verkort, bijvoorbeeld tot 7 dagen na ontvangst van de bijdrage.
Overzicht buitenlandse giften
In de periode 2018–2020 hebben politieke partijen in totaal van 12 verschillende donateurs uit het buitenland giften van boven de drempel van € 4.500,– per donateur per jaar ontvangen (zie bijlage 1)3. Deze giften zijn afkomstig uit België, Cyprus, Duitsland, Hong Kong, Malta, Singapore en het Verenigd Koninkrijk. Politieke partijen zijn alleen verplicht om de naam en het adres van donateurs te melden en daarom valt niet met zekerheid te zeggen wat de achtergrond van deze donateurs is. Op basis van de gegevens die de politieke partijen hebben aangeleverd ontstaat echter de indruk dat het hier merendeels giften van in het buitenland woonachtige Nederlanders, waaronder afdrachten van politici, betreft. Omdat het voor in het buitenland woonachtige Nederlanders zowel in het voorstel in de Evaluatiewet als in het amendement -45 blijft toegestaan om te doneren aan Nederlandse politieke partijen, kunnen deze giften ook na wijziging van de Wfpp gedaan blijven worden. De plicht om te onderzoeken en aan te kunnen tonen dat ontvangen giften niet van buiten de EU, of van buiten Nederland komen komt op basis van de evaluatiewet bij de politieke partijen te liggen.
Van deze 12 donateurs was er één een Europese zusterpartij: de Green European Foundation heeft zowel in 2019 als in 2020 een gift gedaan aan Bureau de Helling, het wetenschappelijk bureau van GroenLinks. Het is niet bekend hoeveel giften onder de drempel van € 4.500,– per donateur per jaar er uit het buitenland zijn ontvangen. Omdat deze drempel in het wetsvoorstel vervalt voor registratie en openbaarmaking van giften uit andere lidstaten van de EU/EER dan Nederland, zullen alle giften uit het buitenland, ongeacht de hoogte daarvan, na wijziging van de wet zichtbaar worden. Dan zal ook blijken wat de totale omvang is van de financiële transacties tussen Nederlandse politieke partijen en hun Europese zusterpartijen.
Gevolgen herverdeling subsidie landelijk naar decentraal
De commissie-Veling heeft geadviseerd om een subsidieregeling voor alle politieke partijen met ten minste één zetel in een gemeenteraad, provinciale staten of het algemeen bestuur van een waterschap (decentrale politieke partijen) in te stellen. De commissie adviseert om een bedrag per inwoner toe te voegen aan het Gemeentefonds en het Provinciefonds, waarna er een bedrag per zetel in de volksvertegenwoordiging wordt berekend. Door deze berekeningswijze wordt er rekening gehouden met de verschillen in omvang tussen gemeenten. Voor de politieke partijen in de gemeenten zou een bedrag van ongeveer € 6,8 miljoen per jaar moeten worden gereserveerd.4 De subsidie voor politieke partijen in de provincies en de waterschappen moet hier nog bovenop komen. In dit advies is geen rekening gehouden met de toename van de subsidie voor de landelijke partijen als gevolg van de motie-Jetten. Evenmin kon er rekening worden gehouden met de loon-en-prijsbijstelling op de Rijksbegroting die de afgelopen jaren op de Wfpp-subsidie is toegepast. Om tot een goede invulling van het advies van de commissie-Veling te komen is daarom structureel een bedrag van ongeveer € 10 miljoen per jaar nodig. Indien dit bedrag volledig uit het subsidiebudget van de landelijke politieke partijen wordt gehaald dan zou hun subsidie met ongeveer 35% dalen. In bijlage 2 heb ik, conform mijn toezegging aan mevrouw Van Dijk (CDA) tijdens de 1e termijn van het debat, een grofmazige berekening bijgevoegd van wat dit globaal zou betekenen voor de subsidie van de landelijke politieke partijen die nu subsidie ontvangen5.
Deze daling zou voor een deel worden gecompenseerd door de subsidie die de afdelingen van de landelijke partijen op decentraal niveau gaan ontvangen. De commissie-Veling heeft ingeschat dat van de subsidie voor de politieke partijen in gemeenten ongeveer 65% terecht zou komen bij de afdelingen van de landelijke partijen.6 Van de subsidie voor de politieke partijen in de provincies zou dit een hoger percentage zijn omdat de provinciale afdelingen van de landelijke partijen hier relatief sterker vertegenwoordigd zijn. Bij de subsidie voor de afdelingen van de landelijke partijen in de waterschappen zou dit percentage waarschijnlijk tussen dat in de gemeenten en dat in de provincies in liggen. Dit betekent dat van de € 10.000.000,– op dit moment ruwweg € 7.000.000,– bij de afdelingen van de landelijke partijen terecht zou komen en de overige € 3.000.000,– bij de lokale, provinciale en waterschapspartijen. Het subsidiebudget van de landelijke partijen, inclusief de nieuwe subsidie voor hun decentrale afdelingen, zou dan met +/– € 3.000.000,– dalen.
Nadere duiding twee amendementen (Kamerstuk 35 657, nrs. 29 en 49)
Ten slotte ga ik in op de appreciatie van twee amendementen, waarover tijdens het debat onduidelijkheid leek te ontstaan. Dit gaat ten eerste om de appreciatie van het amendement van het lid Leijten c.s. (Kamerstuk 35 657, nr. 49), waarin wordt voorgesteld om een cumulatief giftenmaximum te introduceren. Hierdoor mag een politieke partij, haar neveninstellingen en haar kandidaten, cumulatief, maximaal € 100.000 per jaar per donateur ontvangen. Mijn appreciatie van een eerdere versie van het amendement (Kamerstuk 35 657, nr. 16), die ik de appreciatie «Oordeel Kamer» heb gegeven, had betrekking op het voorstel voor een enkelvoudig maximum van € 100.000,– per donateur. Amendementen die een cumulatief maximum voor de politieke partij en de neveninstellingen tot strekking hebben, ontraad ik omdat bij de evaluatie niet is geconstateerd dat zich hier een probleem voordoet. Evenmin heeft de commissie-Veling geadviseerd om hier maatregelen te treffen. Op dit punt wil ik graag eerst de gevolgen van een cumulatie voor de nu op grond van de wet gescheiden administraties van politieke partijen en neveninstellingen in kaart brengen, het gesprek daarover aangaan met de verschillende actoren die onder het bereik van de wet vallen en daarin een zorgvuldig traject volgen.
Ten tweede gaat het om de appreciatie van het amendement van het lid Bisschop (Kamerstuk 35 657, nr. 29). Tijdens het debat kan de indruk zijn ontstaan dat het voorstel tot wijziging in de verdeelsystematiek van de subsidie van de politieke jongeren organisaties in de Evaluatiewet alleen tot doel heeft om hun subsidie te stabiliseren. Hiermee wordt echter ook invulling gegeven aan het advies van de commissie-Veling om de subsidie van de jongerenorganisaties op dezelfde wijze vorm te geven als die van de politieke partijen zelf, omdat hun taken in het verlengde van die van de politieke partijen liggen.7 De appreciatie van dit amendement blijft «Oordeel Kamer».
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot