Gepubliceerd: 22 januari 2021
Indiener(s): Erik Ziengs (VVD)
Onderwerpen: recht staatsrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35657-5.html
ID: 35657-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 22 januari 2021

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt Verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

1.

Inleiding

1

2.

Vergroten transparantie politieke partijen en neveninstellingen

3

3.

Verbod giften buiten de EU/EER en volledige transparantie giften binnen EU/EER

4

4.

Maatregelen subsidiëring politieke partijen

5

5.

Toezicht en handhaving

9

6.

Verhouding tot hoger recht

9

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet financiering politieke partijen in verband met de evaluatie van deze wet (Evaluatiewet Wfpp) (TK 35 657). Graag willen zij de regering daarover een aantal vragen stellen. Allereerst merken zij op dat zij het met de regering eens zijn dat het belangrijk is om onze democratie en politieke partijen zoveel mogelijk te vrijwaren van onwenselijke beïnvloeding vanuit het buitenland. Politieke partijen vervullen immers een belangrijke rol in de Nederlandse samenleving. Naast het onderhavige wetsvoorstel ligt bij de Tweede Kamer ook een wetsvoorstel inzake transparantie maatschappelijke organisaties (TK 35 646). De leden van de VVD-fractie vragen de regering in te gaan op de relatie tussen beide wetsvoorstellen en de verschillen. Voorts vragen zij de regering wanneer de reeds voorziene Wet op de politieke partijen (Wpp) aan de Kamer zal worden voorgelegd.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet financiering politieke partijen in verband met de evaluatie van deze wet door de Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen (de commissie-Veling). Met de commissie-Veling zijn deze leden van mening, dat politieke partijen de primaire intermediair vormen tussen samenleving en bestuur en dat de Wfpp daarom een noodzakelijke functie heeft. Deze leden onderschrijven de constatering van de commissie-Veling, dat het voor politieke partijen niet mogelijk is om, zonder financiële steun van de overheid, hun voor de representatieve democratie essentiële functies op een behoorlijke manier uit te voeren.

De leden van de CDA-fractie delen de mening van de regering, dat de belangrijke positie van politieke partijen in onze democratie beter tot uitdrukking moet worden gebracht in wetgeving en dat het daarom van belang is dat er een Wet op de politieke partijen (Wpp) komt. Deze leden vragen hoe het staat met de voorbereiding van het bedoelde wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot Wijziging van de Wet financiering politieke partijen in verband met de evaluatie van deze wet (Evaluatiewet Wfpp) en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Evaluatiewet Wfpp. Deze leden hebben hierover een aantal vragen. Zij onderschrijven het belang van heldere en transparante regels voor de financiering van politieke partijen omdat de regering terecht aangeeft dat financiële ondersteuning van politieke partijen invloed kan hebben op standpuntbepaling van politieke partijen. Voorts delen zij het uitgangspunt dat politieke partijen financiële steun nodig hebben om hun rol in de representatieve democratie goed te kunnen vervullen.

De leden van de SP-fractie hebben de brief over de evaluatie van de Wet financiering politieke partijen en de Evaluatiewet Wfpp gelezen en hebben hierover nog enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot Wijziging van de Wet financiering politieke partijen in verband met de evaluatie van deze wet. Genoemde leden hebben behoefte aan het stellen van een aantal nadere vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering naar de voortgang op de Wet op de politieke partijen. Wanneer is de voorbereiding van die wet afgerond? Kan de regering aangeven waarom nu nog wordt overgegaan tot wijziging van de Wfpp, terwijl binnen afzienbare tijd de Wfpp zal opgaan in de nieuwe Wpp?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp). Zij kunnen zich vinden in veel van de voorgestelde wijzigingen, waaronder die voor het bevorderen van transparantie. Zij constateren echter wel dat de wijzigingen in deze wet voor wat betreft de buitenlandse activiteiten een ernstige aantasting zouden kunnen vormen van een zorgvuldig opgebouwd samenwerkingsnetwerk van politieke instellingen, waarbij vormings- en scholingsactiviteiten worden ingezet die democratische processen versterken en stabiliteit en veiligheid wereldwijd bevorderen. Zij hebben daarover een aantal vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel.

2. Vergroten transparantie politieke partijen en neveninstellingen

De voorstellen hebben, zo begrijpen de leden van de VVD-fractie, onder andere betrekking op het verder vergroten van de transparantie van giften aan politieke partijen en hun neveninstellingen, hetgeen een goede zaak is. De regering onderschrijft de conclusie van de commissie-Veling dat toekomstige legaten en erfstellingen reeds bij leven kenbaar kunnen worden gemaakt en nabestaanden en rechtspersonen hier een belang bij kunnen hebben. Er zijn geen steekhoudende argumenten om deze uitzondering te handhaven, zo stelt de regering. De leden van de VVD-fractie vragen zich wel af op welk moment bekend wordt dat iemand een politieke partij dan wel een neveninstelling een legaat toekent dan wel een deel van de erfenis wil nalaten. Hoe ziet het voorstel er op dit onderdeel precies uit?

De leden van de CDA-fractie constateren met de commissie-Veling dat met de inwerkingtreding van de Wfpp in belangrijke mate is voldaan aan het doel van de wet om de transparantie over de financiering van de politieke partijen te vergroten. Op het punt van giften door rechtspersonen en andere juridische entiteiten achten deze leden evenwel een aanscherping van de transparantie-eisen noodzakelijk. Als giften eerst naar een tussenschakel gaan, kan daarmee de gever of het land van herkomst verhuld worden. Daarom heeft de Kamer, bij de motie-Van der Molen (TK 32 752, nr. 63) de regering gevraagd maatregelen te nemen zodat donaties ook effectief zichtbaar zijn als zij via een of meer tussenschakels aan een partij of politicus gegeven worden en verplichte transparantie van deze tussenschakels als een effectieve voorwaarde op te nemen in de wet. Met de regering onderschrijven de leden het advies van de commissie-Veling om deze regels zo aan te passen dat duidelijk wordt wie de natuurlijke personen achter rechtspersonen en andere juridische entiteiten zijn. Voor het bepalen van de definitie sluit de regering aan bij de definitie van «uiteindelijk belanghebbende» in de zin van artikel 1 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft). Doordat in beeld gebracht wordt welke natuurlijke personen een wezenlijk belang hebben in een rechtspersoon of andere juridische entiteit die een gift heeft gedaan aan een politieke partij, wordt duidelijker welke mogelijke beïnvloedingsrelaties hier kunnen spelen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het wetsvoorstel in het kader van het verbeteren van de transparantie tevens zal voorzien in de openbaarmaking van de subsidieaanvragen en verantwoordingen. In dit verband verwijst de regering naar openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Deze leden vragen, welke veranderingen er op dit punt te verwachten zijn bij inwerkingtreding van de Wet open overheid.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering nader in te gaan op zorgen over de transparantie van giften en diensten aan politieke partijen. Deze leden vinden het goed dat de regering de transparantie verder wil vergroten, maar vragen zich af of bijvoorbeeld giften via stichtingen wel voldoende transparant zullen worden. Klopt het beeld van de aan het woord zijnde leden dat, ook als de wet is gewijzigd, politieke partijen via rechtspersonen geld kunnen ontvangen zonder dat bekend is wie de financiers van die rechtspersonen zijn? Zo ja, kan de regering aangeven waarom er niet voor wordt gekozen om ook een transparantieverplichting op te leggen voor deze rechtspersonen? En deelt de regering de zorg van de leden van de fractie van GroenLinks dat als deze sluiproute niet wordt aangepakt, politieke partijen nog steeds giften kunnen krijgen zonder dat transparantie is waar het geld precies vandaan komt?

Ook vragen de leden van de fractie van GroenLinks in dit kader graag aandacht voor het feit dat politieke partijen soms bijvoorbeeld reclamezendtijd of anderszins promotiemateriaal ontvangen die zij niet zelf financieren. Hierdoor ontvangen zij evenwel indirect een gift. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een politieke partij die reclamezuilen langs een autosnelweg krijgt die door andere (rechts)personen worden gefinancierd. Op welke wijze wordt nagegaan om hoeveel geld dit gaat en hoe wordt dit transparant gemaakt? Graag een toelichting hierop en graag vernemen de leden van de fractie van GroenLinks ook of de regering een inschatting kan maken van hoe vaak dit gebeurt en om welke bedragen dit globaal gaat.

De leden van de SGP-vragen of de regering concreet kan aangeven welke natuurlijk personen als uiteindelijk belanghebbenden openbaar zullen worden als gevolg van het wetsvoorstel. Deze leden vragen of zij terecht hebben begrepen dat op grond van de voorgestelde definitie gegevens van meer personen openbaar worden dan alleen de gegevens van degenen die in het Handelsregister staan ingeschreven. Zo ja, in hoeverre zal in de praktijk voor betrokkenen voldoende duidelijk zijn welke personen als uiteindelijk belanghebbende gelden?

3. Verbod giften buiten de EU/EER en volledige transparantie giften binnen EU/EER

Voorgesteld wordt om giften van buiten de EU/EER aan politieke partijen en hun neveninstellingen te verbieden. Het is naar de mening van de leden van de VVD-fractie goed dat dit voorstel er nu ligt. Er wordt een uitzondering gemaakt voor Nederlanders in het buitenland die kiesgerechtigd zijn voor de Tweede Kamer. Niet is uitgesloten dat deze personen geld ontvangen van iemand van buiten de EU/EER, waarop het geld aan een politieke partij wordt gedoneerd. Het voorstel leidt er ook toe dat een buitenlander in Nederland, zonder de Nederlandse nationaliteit, niet aan een politieke partij c.q. neveninstelling mag doneren. Niet is uitgesloten dat via deze uitzonderingen toch giften van buiten de EU/EER terechtkomen bij de politieke partijen en de neveninstellingen. De regering erkent dat het verbod kan worden ontweken. Wordt met het wetsvoorstel daadwerkelijk bereikt wat wordt beoogd? Hoe effectief zal het wetsvoorstel uiteindelijk zijn? Zijn er nog andere maatregelen denkbaar? Zo ja, welke? De leden van de VVD-fractie vragen de regering op deze aspecten in te gaan.

De Wet financiering politieke partijen en dit wetsvoorstel hebben geen betrekking op decentrale politieke partijen, zo schrijft de regering. Maar wat betekent dit thans voor giften van buiten de EU/EER? Mogen decentrale politieke partijen die giften (vooralsnog) nog wel ontvangen? Kunnen deze giften ook worden verboden? Zo neen, waarom niet? Kan dat verbod in dit wetsvoorstel worden geregeld? Zo neen, waarom niet? In relatie tot de volledige transparantie voor giften uit de EU en de EER hebben de leden van de VVD-fractie mutatis mutandis dezelfde vragen. Gaarne krijgen zij een reactie van de regering.

De leden van de CDA-fractie hechten eraan, dat geldstromen vanuit het buitenland naar politieke, maatschappelijke en religieuze organisaties meer transparant worden gemaakt en dat geldstromen uit onvrije landen zoveel mogelijk zullen worden beperkt. Daarom onderschrijven deze leden het voorstel van de regering om giften van buiten de Europese Unie (EU) en de Europese Eonomische Ruimte (EER) aan Nederlandse politieke partijen en hun neveninstellingen te verbieden. Deze leden vragen, hoe dit verbod zich verhoudt tot de definitie van «uiteindelijk belanghebbende». Valt een gift van een rechtspersoon of juridische entiteit van buiten de EU/EER met een uiteindelijk belanghebbende in Nederland onder het verbod of niet?

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering voornemens is om giften van buiten de EU/EER aan landelijke partijen volledig te verbieden. In de toelichting staat vermeld dat uit de jaarverslagen van de politieke partijen blijkt dat slechts enkele substantiële giften uit het buitenland zijn ontvangen en dat de omvang van de giften relatief beperkt is. Toch vindt de regering het nodig om de giften van buiten de EU/EER volledig te verbieden. Elke schijn van buitenlandse beïnvloeding moet worden voorkomen en daarom acht de regering een totaalverbod van giften van buiten de EU/EER noodzakelijk. Deze leden vragen de regering om nader toe te lichten op welke giften dit verbod precies ziet. Geldt dit ook voor het vergoeden van kosten gemaakt door een Kamerlid of kandidaat? En geldt dit verbod ook als deze kosten rechtstreeks aan derden worden vergoed? Bovendien vernemen zij graag hoe controle en handhaving zal plaatsvinden als giften via Nederlandse of andere Europese tussenpersonen aan een partij worden verstrekt. Dit knelt des te meer nu de lokale afdelingen van politieke partijen ook buiten de reikwijdte van deze wet worden gehouden.

De leden van de SP-fractie onderstrepen het belang van onafhankelijkheid van politieke partijen. Zij vinden ongewenste inmenging door bijvoorbeeld financiering uit het buitenland dan ook zeer onwenselijk. De genoemde leden lezen dat giften van binnen landen binnen de EU niet verboden worden maar wel openbaar gemaakt moeten worden. Kan er nog eens ingegaan worden op waarom dit onderscheid wordt gemaakt? Is het wenselijk dat politieke partijen steun ontvangen uit bijvoorbeeld Polen, Malta of Hongarije? Daarnaast vragen de genoemde leden hoe voorkomen wordt dat er een constructie voor financiering uit onvrije landen kan worden opgezet door via een EU-lidstaat alsnog geld aan een Nederlandse politieke partij te schenken.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering onderkent dat het vrijstellen van buiten de EU en EER wonende kiesgerechtigden van het verbod juist een risico vormt dat deze personen door buitenlandse financiers als toegankelijke schakel gebruikt worden voor onwenselijke financiering. In hoeverre kan de mate waarin dit risico zich voordoet reden zijn om deze kiesgerechtigden toch anders te behandelen dan degenen die zich binnen de EU en de EER bevinden?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de transparantiemaatregelen het risico op ontwijking kunnen beperken. Deze leden wijzen erop dat er geen bewijs dat aangeeft hoe groot de kans is dat ontwijking hierdoor daadwerkelijk wordt beperkt. Zij vragen of de regering onderkent dat het gevolg van de maatregelen ook kan zijn dat ongewenste financiers zich steeds voorzichtiger zullen gaan gedragen en transacties steeds meer buiten beeld verdwijnen, waardoor de kans om ongewenste financieringsstromen op het spoor te komen afneemt. Welke afweging heeft de regering hierin gemaakt en in hoeverre zijn daarbij voorbeelden uit andere sectoren benut?

4. Maatregelen subsidiëring politieke partijen

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering het advies van de commissie-Veling overneemt om de subsidiëring van instellingen voor buitenlandse activiteiten over te hevelen naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij vragen de regering wat dit betekent voor activiteiten binnen de EU, samenwerking met Europese politieke partijen en internationale, Europese evenementen, aangezien het Ministerie van Buitenlandse Zaken andere voorwaarden en bestedingsnormen hanteert dan het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Is het een mogelijkheid om, bij overheveling van de subsidie naar Buitenlandse Zaken, dezelfde voorwaarden te behouden zoals deze nu binnen de Wfpp gelden? Zo neen, waarom niet? De leden van de VVD-fractie vragen de regering op gestelde vragen in te gaan.

De regering stelt voor, zo lezen de leden van de CDA-fractie, de subsidie voor de instellingen voor buitenlandse activiteiten over te hevelen naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze leden vragen of het mogelijk is de subsidie die wordt overgeheveld volledig over te hevelen naar het Matra-deel van het Nederlands Fonds voor Regionale Partnerschappen (NFRP) en dus ten goede te laten komen aan de Oost-Europese landen? Verder vragen deze leden wat de financiële overheveling betekent voor de juridische verankering van het programma van politieke partijen in het buitenland.

De leden van de CDA-fractie vragen, op welke wijze het buiten beschouwing laten van decentrale politieke partijen, waaronder zowel de lokale partijen als de afdelingen van de landelijke partijen vallen, gevolgen heeft voor de handhaafbaarheid van het voorstel. Deze leden vragen de regering nader te onderbouwen, of de normen in het voorliggende wetsvoorstel gehandhaafd kunnen worden, zolang de Wet op de politieke partijen nog niet in werking getreden is.

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering de subsidiering van buitenlandse activiteiten door politieke partijen uit de Wfpp willen schrappen en de verantwoordelijkheid overdragen aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze leden zijn vooralsnog niet overtuigd van de noodzaak of meerwaarde van dit voorstel. Deze leden vragen zich af welke wettelijke grondslag c.q. waarborg voor de continuering van deze subsidie daarna blijft bestaan. Bovendien vragen zij zich af hoe de autonome rol van politieke partijen wordt geborgd, omdat zij het risico zien dat onderbrenging bij Buitenlandse Zaken deze financiering het risico van «instrumentalisering» in zich draagt. Dit zou bijvoorbeeld tot uiting kunnen komen in het verbinden van voorwaarden, zoals het nastreven van bepaalde beleidsdoelen, focussen op specifieke thema’s of geografische gebieden.

De leden van de D66-fractie constateren dat de transparantie van de financiering van lokale politieke partijen vooruit wordt geschoven naar het voorstel voor een Wet op de politieke partijen. Zij vragen een nadere toelichting waarom hiervoor is gekozen. Tevens vernemen zij graag wat de stand van zaken is van het verder uitwerking van aanbevelingen om ook voor lokale politieke partijen een vorm van subsidiëring in te voeren.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de commissie-Veling geen uitspraken heeft gedaan over de financiering van partijen die alleen in de waterschappen actief zijn. Deze leden zien evenwel dat dit vraagstuk op tafel ligt, zeker ook omdat waterschappen met bijvoorbeeld de komst van het nieuwe stelsel van het omgevingsrecht een grote rol kunnen gaan spelen. Kan de regering aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de financiering van politieke partijen in de waterschappen?

De leden van de SP-fractie lezen dat subsidies verstrekt in het kader van buitenlandse activiteiten worden overgeheveld naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Kan nog eens uiteengezet worden waarom hiervoor wordt gekozen? Is het overzicht niet beter wanneer dit onder één ministerie valt bijvoorbeeld?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering waarom er niet voor is gekozen lokale partijen onder het bereik van de Wfpp te laten vallen. De Commissie-Veling deed hier ook al aanbevelingen op. Zo zouden er niet alleen nadere regels voor transparantie van lokale politieke partijen moeten komen, maar ook middelen beschikbaar moeten komen voor deze partijen. Is de regering wel voornemens hiertoe over te gaan bij de Wpp?

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen ook op de zorgen als geuit door de Raad van State over het omzeilen van de giftenregels via lokale afdelingen van landelijke politieke partijen. Klopt het dat de wet hierin een lacune heeft? Hoe kan worden voorkomen dat de wet dan ook slechts zorgt voor een regeling die op papier werkt, maar in de praktijk wordt omzeild?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de regering meermaals naar het Regeerakkoord verwijst als aanleiding voor voorliggend wetsvoorstel. In het Regeerakkoord wordt echter gesproken over het transparant maken van geldstromen naar politieke organisaties, en het beperken van geldstromen uit onvrije landen. Hierin ligt wat de leden van de ChristenUnie-fractie betreft niet direct een aanmoediging om over te gaan tot een totaalverbod voor financiering vanuit landen buiten de Europese Unie. Kan de regering nader onderbouwen waarom het hier uiteindelijk wel op is uitgekomen? Heeft de regering ook overwogen het verbod te beperken tot financiering vanuit onvrije landen?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de subsidie aan instellingen voor buitenlandse activiteiten, gaat verlopen via het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit is niet enkel een technische wijziging maar heeft ook gevolgen voor de reikwijdte van de activiteiten die kunnen worden ondernomen. Zo kan het bedrag niet meer worden besteed aan projecten in landen binnen de Europese Unie, aan wereldwijde netwerken, of aan projecten in landen die niet onder MATRA en Shiraka vallen. Genoemde leden vragen de regering deze afweging nader te onderbouwen. Zij vragen de regering waarom er niet voor gekozen is om de subsidie via Binnenlandse Zaken intact te houden. Daarnaast vragen de leden of de regering bereid is een percentage van bijvoorbeeld 30% van de subsidie vrij te stellen van verplichte besteding aan MATRA- en Shirakalanden.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de regering het advies van de commissie-Veling overneemt om de subsidiëring van instellingen voor buitenlandse activiteiten over te hevelen naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Een van de gegeven redenen om de subsidie naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken over te hevelen is dat de instellingen voor buitenlandse activiteiten door de aard van hun werk nauwe contacten met het ministerie houden en dat het laten verstrekken van de subsidie door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een onnodige tussenstap zou zijn in het systeem. Dit impliceert dat de wetswijziging op dat vlak slechts minimale (administratieve) gevolgen zal hebben voor de buitenlandstichtingen van de politieke partijen. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen zich echter af of de regering ervan op de hoogte is dat deze wijziging voor buitenlandstichtingen vergaande gevolgen heeft voor wat betreft de continuïteit en uitvoering van hun werkzaamheden.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken hanteert namelijk andere voorwaarden en bestedingsnormen dan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daar stelt men in principe geen geografische begrenzingen aan subsidiebestedingen, terwijl Buitenlandse Zaken op dit moment alleen de mogelijkheid biedt om subsidies te besteden aan de regio Noord-Afrika/Midden-Oosten (Shiraka-programma) en aan een deel van regio Oost-Europa en de landen van het Oostelijk Partnerschap (Matra-programma).

Met het Wfpp-budget dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de afgelopen jaren heeft vrijgemaakt voor vormings- en scholingsactiviteiten van zusterpartijen en -organisaties, hebben veel buitenlandstichtingen van Nederlandse politieke partijen een waardevol en stabiel netwerk opgebouwd buiten de Shiraka- en Matra-doellanden (in Europa, Zuid-Amerika, Australië, etc.). Dit draagt wereldwijd bij aan samenwerking, versterking van democratische processen en democratische vernieuwing. Zulke netwerken en activiteiten in bijvoorbeeld Zuid-Amerika, dragen ook bij aan stappen richting een meer stabiele, democratische regio rond het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden. Bovendien versterken de verschillende netwerken in verschillende regio’s elkaar en leren zij van elkaar.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de regering of ze ziet dat de stabiliteit van de subsidies belangrijk is voor het werk en continuïteit van de buitenlandstichtingen. Kan de regering concreet maken wat de huidige wijzigingen van de wet gaan betekenen voor activiteiten buiten de doellanden zoals het Ministerie van Buitenlandse Zaken die hanteert voor de Shiraka- en Matra-programma’s?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich dus zorgen dat de subsidie voor buitenlandse activiteiten, welke voortkomt uit de voormalige Wfpp, bij overdracht naar Buitenlandse Zaken plotseling niet meer in de tot nu toe opgebouwde, waardevolle samenwerkingsnetwerken buiten de zogenaamde Shiraka- en Matra-regio’s zal kunnen worden ingezet. Hierdoor dreigen zorgvuldig opgebouwde netwerken te verdwijnen en kunnen bijvoorbeeld nuttige activiteiten in landen waar de democratische waarden onder druk staan – in Azië, Zuid-Amerika, maar ook binnen EU – niet meer worden ontplooid.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de regering of zij ook erkent dat zulke waardevolle activiteiten en netwerken niet in gevaar mogen komen door de huidige wetswijziging. Het lijkt erop of de regering voornemens is met deze wetswijziging verdergaande sturing te geven aan de activiteiten van buitenlandstichtingen. Is dat zo? En zo ja, waarom?

De subsidie voor buitenlandse activiteiten kan zoals gezegd onder het Ministerie van Buitenlandse Zaken slechts in een selectief aantal landen gebruikt worden. De leden vragen de regering om in te gaan op de vraag of het ministerie door de voorgestelde wijzigingen niet een nog grotere invloed op de buitenlandse activiteiten van de politieke partijen zal hebben. Wat volgens de leden van de Partij voor de Dieren-fractie een ongewenste ontwikkeling zou zijn.

Gezien het hierboven geschetste: Is de regering bereid te overwegen om de subsidiering van instellingen van buitenlandse activiteiten onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en dus ook in de nieuwe Wet financiering politieke partijen te houden?

Ziet de regering het anders als een mogelijkheid om bij overheveling van de subsidie naar Buitenlandse Zaken tenminste de mogelijkheid van subsidiering van activiteiten buiten de zogenaamde Shiraka- en Matra-regio’s te behouden?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering de verdeelsleutel voor politieke partijen en hun jongerenorganisaties gelijk wil trekken. Het belang van het aantal leden verschilt momenteel in de systematiek van de partijen en hun zusterorganisaties. Voor jongerenorganisaties wordt de helft van het budget verdeeld op basis van het aantal leden, terwijl de maatstaf leden in het voorstel slechts 15 procent bedraagt. Deze leden vragen een toelichting op de keuze van de regering om de maatstaf leden een veel beperktere rol te geven dan nu bij de jongerenorganisaties het geval is. Zou vanuit de wenselijkheid om meer burgers actief te betrekken bij politieke organisaties niet meer gewicht toegekend moeten worden aan het aantal leden? Deze leden vragen ook of de jongerenorganisaties geïnformeerd zijn wat de wijziging van de verdeelsleutel zou betekenen voor hun budget.

5. Toezicht en handhaving

De leden van de D66-fractie verwijzen graag naar de parlementaire behandeling van de Wfpp in 2011–2013 voor hun standpunt ten aanzien van het belang van onafhankelijk toezicht op de financiering van politieke partijen, zoals ook vervat in het amendement-Schouw/Heijnen (TK 32 752 nr. 14). Zij vinden de aanbevelingen van de commissie-Veling in dit opzicht dan ook verre van optimaal. Deze leden vernemen dan ook graag waarom de uitvoering van de motie-Den Boer niet in onderhavig wetsvoorstel is opgenomen, maar wordt uitgesteld naar de Wpp. Is het niet beter die hoofdroute direct te bewandelen dan in de tussentijd wel de bevoegdheden van de Ctfpp te wijzigen, zo vragen zij de regering.

6. Verhouding tot hoger recht

De regering stelt, zo merken de leden van de CDA-fractie op, dat uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt, dat een wet ook voldoende effectieve procedurele waarborgen moet bevatten om openbaarmaking van persoonlijke gegevens te voorkomen of te beëindigen. De aan het woord zijnde leden vragen de regering nader toe te lichten op welke wijze openbaarmaking van persoonlijke gegevens kan worden beëindigd en wat de betekenis is van «het beëindigen van openbaarmaking» in een gedigitaliseerde werkelijkheid.

De voorzitter van de commissie, Ziengs

De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx