Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 28 oktober 2020 en het nader rapport d.d. 26 november 2020, aangeboden aan de Koning door de Minister van Justitie en Veiligheid. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 15 juli 2020, no. 2020001513, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie en Veiligheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende de implementatie van Richtlijn 2019/713/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de bestrijding van fraude met en vervalsing van niet contante betaalmiddelen en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/413/JBZ van de Raad (PbEU L 123/18), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel strekt ertoe de Richtlijn 2019/713/EU (hierna: de richtlijn) te implementeren inzake de bestrijding van fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen. De richtlijn heeft betrekking op niet-contante betaalinstrumenten, waaronder giraal en elektronisch geld en virtuele valuta. De EU-richtlijn vervangt het Kaderbesluit 2001/413/JBZ (hierna: het kaderbesluit), dat zag op materiële (niet-contante) betaalinstrumenten als creditcards en bankpassen.
De richtlijn breidt dit uit naar niet-materiële betaalinstrumenten. Nederland kent al ruime strafbaarstellingen van frauduleuze gedragingen, waaronder een groot deel van de in de richtlijn genoemde gedragingen vallen. Het voorstel scherpt een aantal bepalingen aan: zo wordt een aantal definities geïmplementeerd (voorgesteld artikel 80 septies Sr); wordt het vervalsen, gebruikmaken en bezit van betaalpassen uitgebreid naar alle niet-contante betaalinstrumenten (voorgesteld artikel 232 Sr); en worden strafmaxima verhoogd (voorgestelde artikelen 138b, 138c, 350a en 350c Sr).
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over een aantal gedragingen die in het voorstel niet (letterlijk) worden overgenomen. In verband daarmee is aanpassing wenselijk van de toelichting.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 juli 2020, nr. 2020001513, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd van 28 oktober 2020, nr. W16.20.0253/II bied ik U hierbij aan.
De opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) hebben betrekking op aanvulling van de memorie van toelichting. Deze opmerkingen zijn overgenomen.
In de richtlijn worden ten opzichte van het kaderbesluit een aantal extra gedragingen strafbaar gesteld in verband met het frauduleus gebruik van materiële en immateriële niet-contante betaalinstrumenten (artikel 4 en 5 van de richtlijn).
Met betrekking tot de aanschaf voor zichzelf of een ander van een gestolen of onrechtmatig verkregen, nagemaakt of vervalst niet-contant betaalinstrument neemt het voorstel niet alle gedragingen uit de richtlijn (letterlijk) over (artikelen 4, onder d, en 5, onder d, van de richtlijn). Slechts de gedragingen «invoeren» en «uitvoeren» worden in het voorstel overgenomen (voorgesteld artikel 232, tweede lid, Sr). Andere gedragingen uit de richtlijn («aankopen», «toe-eigenen», «aanschaffen», «verspreiden», «beschikbaar maken») worden niet expliciet in het voorstel genoemd.
De Afdeling merkt op dat onduidelijk is of deze gedragingen mogelijk al onder het bereik van de huidige strafbaarstellingen vallen. De Afdeling wijst erop dat ook vanuit het oogpunt van de praktijk duidelijkheid is geboden over wat de betekenis is van de verschillende delictsbestanddelen. Zij vindt het daarom aangewezen hierover in de toelichting helderheid te bieden.
De Afdeling adviseert in de toelichting per gedraging, zoals genoemd in de richtlijn, nauwkeurig aan te geven op welke manier deze wordt geïmplementeerd met het voorstel.
Conform het advies van de Afdeling advisering om in de toelichting per gedraging aan te geven op welke manier deze wordt geïmplementeerd is in de memorie van toelichting de artikelsgewijze toelichting bij artikel 232, tweede lid, Sr aangevuld.
De redactionele opmerking met betrekking tot de toelichting over de implementatie van de definitie van «digitaal betaalmiddel» is overgenomen. Conform die opmerking is in de memorie van toelichting de artikelsgewijze toelichting bij het voorgestelde artikel 80septies Sr aangevuld.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th. C. de Graaf
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus