Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad (PbEU 2019, L 188) noodzakelijk is de Wet arbeid en zorg, de Wet flexibel werken en enige andere wetten te wijzigen;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet arbeid en zorg wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 1:5 worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:
1. De werknemer die verlof geniet op grond van deze wet behoudt gedurende het verlof de reeds verworven of in opbouw zijnde rechten die uit de arbeidsverhouding voortvloeien. Na afloop van het verlof zijn die rechten, met inbegrip van de uit de wet, collectieve arbeidsovereenkomst dan wel gebruiken voortvloeiende veranderingen, van toepassing.
2. De werknemer die verlof geniet op grond van deze wet wordt in staat gesteld om na afloop van het verlof onder voor hem niet minder gunstige voorwaarden en omstandigheden terug te keren in de oorspronkelijke of een gelijkwaardige functie en te profiteren van elke verbetering van arbeidsvoorwaarden waarop hij aanspraak had kunnen maken indien hij het verlof niet had genoten.
De werkgever mag de werknemer niet benadelen wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte een recht op verlof als bedoeld in deze wet geldend maakt, ter zake bijstand heeft verleend, of hieromtrent een klacht binnen de onderneming heeft ingediend.
B
Artikel 3:16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel j wordt «artikel 75c» vervangen door «artikel 75m».
b. In onderdeel o wordt de «artikelen 45a, 45g en 45h» vervangen door «de artikelen 45a en 45g».
c. Onder vervanging van de puntkomma achter onderdeel o door een punt vervalt onderdeel p.
2. In het derde lid wordt «en zijn van artikel 55 van de Ziektewet alleen de eerste volzin van het eerste lid en het zevende lid van overeenkomstige toepassing» vervangen door «en is artikel 55 van de Ziektewet van overeenkomstige toepassing».
C
In artikel 3:22 wordt het lid dat luidt «De vrouwelijke zelfstandige, de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, die zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst is of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijk is gesteld met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Ziektewet verstrekt in voorkomend geval aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de verklaring, bedoeld in artikel 3:3, tweede lid.» vernummerd tot zevende lid.
D
Aan artikel 4:2b wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt op aanvraag aan een werknemer wiens arbeidsverhouding niet wordt beschouwd als dienstbetrekking op grond van artikel 6 van de Ziektewet en die uitsluitend om die reden niet wordt aangemerkt als werknemer in de zin van die wet, een uitkering bij opname van het aanvullend geboorteverlof, bedoeld in artikel 4:2a, indien zijn recht op uitkering niet kan worden vastgesteld overeenkomstig het derde tot en met zesde lid. De uitkering bedraagt naar rato van de overeengekomen arbeidsduur per week 70% van het loon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Bij de berekening van de uitkering wordt uitgegaan van een arbeidsduur van 40 uren per week.
E
Artikel 4:2c wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. De werknemer, bedoeld in artikel 4:2b, zevende lid, die in aanmerking wenst te komen voor de uitkering, bedoeld in dat lid, doet de aanvraag daartoe, door tussenkomst van de werkgever, bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen door middel van een door dit instituut beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Bij de aanvraag wordt de arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling van de werknemer aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen overgelegd. De laatste zin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
2. In het derde lid (nieuw) wordt «De uitkering» vervangen door «De uitkering, bedoeld in het eerste of tweede lid,».
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «3:14» vervangen door «3.14, tweede en derde lid».
F
Aan artikel 4:3, zesde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:
Toepassing van de eerste zin laat het recht op het geboorteverlof, bedoeld in artikel 4:2, en vervolgens het recht op het aanvullend geboorteverlof, bedoeld in artikel 4:2a, onverlet. De werkgever kan daarbij een tijdvak van maximaal negen maanden, te rekenen vanaf de eerste dag na de bevalling, toepassen.
G
Na artikel 4:4 wordt in paragraaf 3 een artikel ingevoegd, luidende:
1. De werkgever stemt in met een verzoek van de werknemer om het aanvullend geboorteverlof niet op te nemen of niet voort te zetten als gevolg van het opnemen van het zwangerschaps- of bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, het verlof, bedoeld in artikel 3:1a, eerste lid of vierde lid, of het adoptieverlof, bedoeld in artikel 3:2, eerste lid. In dat geval wordt het recht op verlof opgeschort. Verlof dat niet wordt opgenomen gedurende het tijdvak, bedoeld in artikel 4:2a, vervalt. De werkgever hoeft aan het verzoek niet met ingang van een vroeger tijdstip gevolg te geven dan vier weken na het verzoek.
2. De werkgever stemt in met een verzoek van de werknemer om het aanvullend geboorteverlof niet op te nemen of niet voort te zetten als gevolg van onvoorziene omstandigheden, tenzij een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet. Indien de werkgever instemt met het verzoek wordt het recht op verlof opgeschort. Verlof dat niet wordt opgenomen gedurende het tijdvak, bedoeld in artikel 4:2a, vervalt. De werkgever hoeft aan het verzoek niet met ingang van een vroeger tijdstip gevolg te geven dan vier weken na het verzoek. Indien de werkgever het verzoek weigert, motiveert hij dit schriftelijk binnen een redelijke termijn na de indiening van het verzoek.
H
In artikel 5:16 wordt na «bij afwijking van» ingevoegd «artikel 5:2 in elke periode van 12 achtereenvolgende maanden ten minste recht houdt op eenmaal de arbeidsduur per week en bij afwijking van».
I
Artikel 6:3 komt te luiden:
1. Een werknemer als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, heeft gedurende de periode dat het kind de leeftijd van een jaar nog niet heeft bereikt recht op uitkering over een periode van ten hoogste negen maal de arbeidsduur per week, waarin hij het verlof, bedoeld in artikel 6:1, geniet. Indien de werknemer verlof als bedoeld in artikel 6:1, tweede lid, geniet in verband met een geadopteerd kind, bestaat het recht op uitkering in afwijking van de vorige zin gedurende het eerste jaar na de dag van de feitelijke opneming ter adoptie en voor zover het kind de leeftijd van acht jaren nog niet heeft bereikt.
2. Indien de werknemer met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind in familierechtelijke betrekking komt te staan of indien de werknemer met het oog op adoptie met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen recht op uitkering.
3. De uitkering bedraagt per dag 50% van het dagloon van de werknemer, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet, doch ten hoogste 50% van het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
4. Het dagloon, bedoeld in het derde lid, wordt berekend aan de hand van 1/261 deel van het loon, bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, dat de werknemer in de periode van een jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak, waarin het recht op de uitkering is ontstaan, verdiende op grond van de arbeidsovereenkomst of de publiekrechtelijke aanstelling waaruit dat recht is ontstaan.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de vaststelling en de herziening van het dagloon nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld, onder meer over de vaststelling en de herziening van het dagloon wanneer de werknemer korter dan een jaar heeft gewerkt bij zijn werkgever.
6. Op een op grond van dit artikel vastgesteld dagloon is artikel 16 van de Ziektewet van overeenkomstige toepassing.
7. Een werknemer wiens arbeidsverhouding niet wordt beschouwd als dienstbetrekking op grond van artikel 6 van de Ziektewet en die uitsluitend om die reden niet wordt aangemerkt als werknemer in de zin van die wet, heeft recht op een uitkering als bedoeld in het eerste lid. De uitkering bedraagt naar rato van de overeengekomen arbeidsduur per week 50% van het loon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, indien zijn recht op uitkering niet kan worden vastgesteld overeenkomstig het derde tot en met zesde lid. Bij de berekening van de uitkering wordt uitgegaan van een arbeidsduur van 40 uren per week.
8. Een uitkering als bedoeld in dit artikel wordt niet uitbetaald als over dezelfde periode recht bestaat op een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling dan wel adoptie of pleegzorg als bedoeld in hoofdstuk 3 of een uitkering in verband met aanvullend geboorteverlof als bedoeld in hoofdstuk 4.
J
Na artikel 6:3 (nieuw) wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De werknemer, bedoeld in artikel 6:3, derde lid, die in aanmerking wenst te komen voor een uitkering als bedoeld in dat lid, doet de aanvraag daartoe door tussenkomst van de werkgever bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt het recht op, de hoogte en de maximale duur van de uitkering naar aanleiding van de aanvraag eenmalig vast.
2. De werknemer, bedoeld in artikel 6:3, zevende lid, die in aanmerking wenst te komen voor de uitkering, bedoeld in dat lid, doet de aanvraag daartoe, door tussenkomst van de werkgever, bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen door middel van een door dit instituut beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Bij de aanvraag wordt de arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijk aanstelling van de werknemer aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen overgelegd. De laatste zin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
3. De aanvraag, bedoeld in het eerste of tweede lid, heeft betrekking op gehele weken en wordt ingediend in de periode die gelegen is tussen de eerste dag waarop het verlof, waarop de uitkering betrekking heeft, is genoten en drie maanden nadat het kind de leeftijd van een jaar heeft bereikt, dan wel bij adoptie een jaar en drie maanden na de dag van de feitelijke opneming ter adoptie. De betaling van de uitkering heeft betrekking op verlof dat op het moment van de aanvraag reeds genoten is. Voor verlof dat is genoten nadat de aanvraag is ingediend, kan de werknemer ten hoogste tweemaal verzoeken om verdere betaling van de uitkering. Een verzoek om verdere betaling van de uitkering heeft betrekking op gehele weken en wordt gedaan door tussenkomst van de werkgever binnen de in de eerste zin genoemde periode conform de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde maximale duur van de uitkering. De verdere betaling van de uitkering wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gedaan zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan een beschikking geen behoefte bestaat.
4. Een verzoek tot betaling als bedoeld in het derde lid, wordt gedaan door middel van een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ter beschikking gesteld aanvraagformulier.
5. Een uitkering als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt verstrekt voor zover het tijdvak, waarin er sprake was van het recht op uitkering, ligt in het jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag.
6. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan controlevoorschriften vaststellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor de juiste uitvoering van deze paragraaf.
7. De artikelen 3:14, tweede lid en derde lid, 3:14a, 3:16, eerste tot en met derde lid, en 3:18, zesde tot en met achtste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
K
Artikel 6:5, derde lid, komt te luiden:
3. De werkgever kan, tot vier weken voor het tijdstip van ingang van het verlof, en na overleg met de werknemer, de door de werknemer gewenste wijze van invulling van het verlof gedurende een redelijke termijn wijzigen op grond van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang, met dien verstande dat de werknemer in ieder geval in staat wordt gesteld het verlof binnen de in de artikelen 6:3, eerste lid, en 6:4, gestelde termijnen op te nemen. De werkgever motiveert een wijziging schriftelijk.
L
Artikel 6:6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na de tweede zin een zin ingevoegd, luidende: Verlof dat niet wordt opgenomen voor de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren bereikt vervalt.
2. In het tweede lid vervalt de laatste zin en worden de volgende zinnen toegevoegd: Verlof dat niet wordt opgenomen voor de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren bereikt vervalt. De werkgever hoeft aan het verzoek niet met ingang van een vroeger tijdstip gevolg te geven dan vier weken na het verzoek. Indien de werkgever het verzoek weigert, motiveert hij dit schriftelijk binnen een redelijke termijn na de indiening van het verzoek.
M
Artikel 6:8 komt te luiden:
N
Na artikel 8:1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Het College, genoemd in artikel 1 van de Wet College voor de rechten van de mens, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in de artikelen 1:6 of 1:7. De artikelen 10, 11, 12, 13, 22 en 23 van de Wet College voor de rechten van de mens zijn van overeenkomstige toepassing.
De Wet flexibel werken wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, wordt «het recht op aanpassing van de arbeidsduur» vervangen door « , met inachtneming van het vijftiende en zestiende lid en de artikelen 2a en 3a, het recht op aanpassing van de arbeidsduur».
2. Onder vernummering van het vijftiende tot en met zeventiende lid tot zeventiende tot en met negentiende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
15. Indien de duur van de aanpassing van de arbeidsduur, de arbeidsplaats of de werktijd beperkt is, heeft de werknemer aan het eind van de overeengekomen periode het recht terug te keren naar het oorspronkelijke werkpatroon.
16. Indien een wijziging van de omstandigheden dit rechtvaardigt, kan de werknemer de werkgever verzoeken voor het einde van de overeengekomen periode van de aanpassing van de arbeidsduur, de arbeidsplaats of de werktijd naar het oorspronkelijke werkpatroon terug te keren. Het vierde tot en met elfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een dergelijk verzoek.
B
Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De artikelen 1a en 2, derde lid, laatste zin, en zeventiende tot en met negentiende lid, zijn niet van toepassing op een verzoek om aanpassing van de arbeidsduur, de arbeidsplaats of de werktijd van een werknemer:
a. die ouder is van een kind in de leeftijd tot acht jaar;
b. die zorg draagt voor de verzorging van een persoon als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, die levensbedreigend ziek is; of
c. die zorg draagt voor de noodzakelijke verzorging van een persoon als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, die ziek of hulpbehoevend is.
2. De werkgever kan van de werknemer verlangen dat hij aannemelijk maakt dat een omstandigheden als bedoeld in het eerste lid zich voordoet.
C
Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De werkgever mag de werknemer niet benadelen wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte het recht op aanpassing van de arbeidsduur, de arbeidsplaats of de werktijd geldend maakt, ter zake bijstand heeft verleend, of hieromtrent een klacht binnen de onderneming heeft ingediend.
D
Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Het College, genoemd in artikel 1 van de Wet College voor de rechten van de mens, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in artikel 3a. De artikelen 10, 11, 12, 13, 22 en 23 van de Wet College voor de rechten van de mens zijn van overeenkomstige toepassing.
In artikel 9 van bijlage 2 en artikel 2 van bijlage 3 van de Algemene wet bestuursrecht komt de zinsnede met betrekking tot de Wet arbeid en zorg te luiden:
hoofdstuk 3, afdeling 2, en de artikelen 4:2b en 6:3
Artikel 4:1b van de Arbeidstijdenwet vervalt.
In artikel 635, eerste lid, onderdeel g, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt «artikel 4:2b van de Wet arbeid en zorg» vervangen door «de artikelen 4:2b of 6:3 van de Wet arbeid en zorg».
De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 11, eerste lid, onderdeel d, 17a, eerste lid, onderdeel d, en 37 wordt «of artikel 4:2b van de Wet arbeid en zorg» vervangen door «of de artikelen 4:2b, eerste tot en met zesde lid, of 6:3, eerste tot en met zesde lid, van de Wet arbeid en zorg».
B
Aan artikel 19, achtste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:
Het eerste lid, onderdeel m, blijft tevens buiten toepassing ten aanzien van degene die een uitkering ontvangt op grond van artikel 4:2b, zevende lid, of artikel 6:3, zevende lid, van de Wet arbeid en zorg.
De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 17, vijfde lid, 24, tweede lid, 27, tweede lid, en 38a, eerste lid, wordt «hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wet arbeid en zorg» vervangen door «hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of de artikelen 4:2b, eerste tot en met zesde lid, en 6:3, eerste tot en met zesde lid, van de Wet arbeid en zorg».
B
Onder vervanging van de punt achter onderdeel k door een puntkomma wordt aan artikel 114 een onderdeel toegevoegd, luidende:
l. de gelden die UWV ontvangt door toepassing van de Wet arbeid en zorg.
C
Artikel 115, eerste lid, onder c, komt te luiden:
c. de op grond van artikel 3:1a, hoofdstuk 3, afdeling 2, of de artikelen 4:2b en 6:3 van de Wet arbeid en zorg te betalen vergoedingen en uitkeringen;.
In de artikelen 15, eerste lid, 16, derde, vierde en zevende lid, en 17, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt «of artikel 4:2b van de Wet arbeid en zorg» vervangen door «of de artikelen 4:2b of 6:3 van de Wet arbeid en zorg».
Artikel 7c, onderdeel c, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering komt te luiden:
c. de werknemer, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel a, van de Wet arbeid en zorg aan wie een uitkering wordt betaald op grond van de artikelen 4:2b, eerste tot en met zesde lid, of 6:3, eerste tot en met zesde lid;.
In artikel 58, tweede lid, onderdeel d, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt «of artikel 4:2b van de Wet arbeid en zorg» vervangen door «of de artikelen 4:2b, eerste tot en met zesde lid, of 6:3, eerste tot en met zesde lid, van de Wet arbeid en zorg».
Artikel 8c, onderdeel c van de Ziektewet komt te luiden:
c. de werknemer, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel a, van de Wet arbeid en zorg aan wie een uitkering wordt betaald op grond van de artikelen 4:2b, eerste tot en met zesde lid, of 6:3, eerste tot en met zesde lid;.
Indien het bij koninklijke boodschap van 12 februari 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Participatiewet en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van de regeling voor loonkostensubsidie en enkele andere wijzigingen (uitvoeren breed offensief) (Kamerstukken 35 394) tot wet is of wordt verheven en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel D, komt te luiden:
D
Aan artikel 4:2b wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt op aanvraag aan een werknemer wiens arbeidsverhouding niet wordt beschouwd als dienstbetrekking op grond van artikel 6 van de Ziektewet en die uitsluitend om die reden niet wordt aangemerkt als werknemer in de zin van die wet, een uitkering bij opname van het aanvullend geboorteverlof, bedoeld in artikel 4:2a, indien zijn recht op uitkering niet kan worden vastgesteld overeenkomstig het derde tot en met zesde lid. De uitkering bedraagt naar rato van de overeengekomen arbeidsduur per week 70% van het loon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Bij de berekening van de uitkering wordt uitgegaan van een arbeidsduur van 40 uren per week.
B
In het in artikel I, onderdeel E, opgenomen tweede lid (nieuw) wordt «De werknemer, bedoeld in artikel 4:2b, zevende lid» vervangen door «De werknemer, bedoeld in artikel 4:2b, negende lid».
C
Aan het in artikel I, onderdeel I, opgenomen artikel 6:3 worden onder vernummering van het achtste lid tot tiende lid, de volgende leden toegevoegd:
8. Als het gaat om een werknemer waarvoor de werkgever een recht heeft op loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d, eerste of tweede lid, van de Participatiewet, en de werknemer een recht heeft op een uitkering als bedoeld in dit artikel, wordt de uitkering vermenigvuldigd met de voor die werknemer vastgestelde loonwaarde, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de Participatiewet.
9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het achtste lid.
Indien het bij koninklijke boodschap van 2 september 2020 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen om te voorzien in differentiatie naar grootte van werkgever bij de premieheffing voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds en om de systematiek van voortschrijdend cumulatief rekenen aan te passen (Kamerstukken 35 556) tot wet is of wordt verheven en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel VII van deze wet, wordt in artikel VII, onderdeel A, van deze wet na «27, tweede lid,» ingevoegd «36, vierde lid,».
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt binnen vijf naar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,