Vastgesteld 24 november 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I. |
ALGEMEEN |
1 |
|
1. |
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel |
2 |
|
1.1 |
Wettelijk kader |
2 |
|
1.2 |
Nieuwe opc’s in de aanloopperiode |
3 |
|
1.3. |
Kwaliteitseisen Wko |
4 |
|
1.3.1. |
Pedagogisch beleidsmedewerker |
4 |
|
1.3.2. |
Oudercommissies |
4 |
|
2. |
Gevolgen |
4 |
|
2.1 |
Financiële gevolgen |
4 |
|
3. |
Resultaten uitvoeringstoetsen |
4 |
|
3.1 |
Belastingdienst |
4 |
|
4. |
Resultaten internetconsultatie |
5 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van de Wet kinderopvang in verband met het opnemen van regels voor ouderparticipatiecrèches (hierna: het wetsvoorstel). Deze leden hechten eraan dat met het voorliggende wetsvoorstel een einde komt aan de huidige gedoogsituatie en de positie van ouderparticpatiecrèches (opc’s) wordt geformaliseerd. Gelijktijdig hechten deze leden aan het belang van goede kinderopvang en een gelijk speelveld binnen de sector. Deze leden ondersteunen daarmee de regering in het voorstel om ouderparticipatiecrèches gedurende een aanloopperiode van twee jaar de continuïteit van dienstverlening en geleverde kwaliteit aan te laten tonen aan de toezichthouder. Zij hebben nog een aantal verduidelijkende vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zijn verheugd dat de regering hiermee tegemoet komt aan het pleidooi van deze leden om ook aan ouders van ouderparticipatiecrèches het recht op kinderopvangtoeslag te geven. Zij kunnen dan ook van harte instemmen met het wetsvoorstel. Zij hebben nog wel een vraag over de aanlooptermijn van twee jaar. De regering geeft aan dat deze termijn nodig is om de kwaliteit en continuïteit te beoordelen. Waarom is voor deze termijn gekozen en kan dit niet binnen een kortere termijn, zo vragen deze leden. Een aanloopperiode van twee jaar maakt immers nieuwe initiatieven feitelijk onmogelijk. Voornoemde leden vragen voorts wat de precieze toegevoegde waarde is van de inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker. Kan de regering hier nader op ingaan, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wetswijziging van de Wet kinderopvang. In algemene zin zijn de voornoemde leden positief over de wijzigingen wat betreft de erkenning van ouderparticipatie crèches als volwaardige en toeslagwaardige vorm van kinderopvang al hebben zij tegelijkertijd kritische kanttekeningen met betrekking tot de kinderopvangtoeslag in de aanloopperiode van nieuwe ouderparticipatiecrèches.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel aangaande ouderparticipatiecrèches, zij hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie hebben enkele verduidelijkende vragen over de hoofdlijnen van het voorstel. Een centraal punt hierin is de eis dat ouders onbezoldigd werkzaamheden verrichten voor de opc. Welke eisen stelt de regering in dat licht aan onkostenvergoedingen en de inhuur van personeel voor werkzaamheden binnen een opc? Mag een opc bijvoorbeeld muziekles inkopen voor de kinderen die daar opvang krijgen? Welke financiële verantwoordingseisen gelden voor een opc? Wat is het gevolg als de opc deze voorwaarden overtreden heeft voor het recht op kinderopvangtoeslag dat ouders hebben ontvangen?
De regering geeft aan dat het duidelijk moet zijn waarin een opc zich onderscheidt van een regulier kindercentrum én van informele opvang door ouders. De regering geeft aan dat zij in dit voorstel wil aansluiten bij de kenmerken van de huidige, reeds bestaande, opc’s. Deze kennen allemaal een verenigingsvorm. Begrijpen deze leden hiermee goed dat mogelijke nieuwe opc’s alleen in verenigingsvorm een aanvraag voor exploitatie van een kindercentrum kunnen indienen? Zo nee, welke eis geldt dan voor de rechtsvorm waarin ouders participeren?
Kan de regering aangeven op welke wijze de toezichthouder erop toeziet dat alle ouders betrokken bij de opc verantwoordelijk zijn voor alle facetten van de opvang?
De regering geeft aan dat de statuten, het reglement en het beleidsplan van een betreffende opc door de toezichthouder gecontroleerd kan worden. Begrijpen de leden van de VVD-fractie hiermee goed dat het daarmee aan de toezichthouder is om hier zelf een afweging in te maken?
De leden van de D66-fractie staan positief tegenover het formaliseren van de positie van ouderparticipatiecrèches, waarmee een einde komt aan de onzekerheid over de status van opc’s. Deze leden vragen de regering wat deze wijziging betekent voor de concrete gang van zaken op de bestaande opc’s. Voorts vragen deze leden wat deze wet betekent voor de verantwoordelijkheid en de aansprakelijkheid van de betrokken ouders.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het afzonderlijke wettelijke regime voor peuterspeelzalen is geschrapt met de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (Staatsblad 2017, 252). Daarin zat onder meer de registratieplicht. Zij vragen of door het vervallen van het wettelijk kader voor informele peuterspeelzalen er geen specifieke wettelijke eisen meer bestaan en er dus veel vrijheid is voor eigen initiatief, wanneer zij geen aanspraak willen maken op de kinderopvangtoeslag.
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de aanloopperiode. Kan de regering nader invullen op basis van welke criteria de toezichthouder toetst of een nieuwe opc gedurende en na afloop van de aanloopperiode voldoet aan het gewenste kwaliteitsniveau. Kan de regering bevestigen dat met dit wetsvoorstel ouders van een nieuw op te richten opc gedurende de aanloopperiode van twee jaar géén aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag? Begrijpen de leden van de VVD-fractie goed dat de Belastingdienst pas ná de aanloopperiode van twee jaar een LRK1-nummer ontvangt waarmee ouders kinderopvangtoeslag kunnen aanvragen?
De regering geeft aan dat de aanloopperiode van een nieuw op te richten opc automatisch afloopt. Kan de regering aangeven op welke wijze geborgd wordt dat het LRK-nummer pas zichtbaar wordt bij de Belastingdienst nádat het college op basis van de beoordeling van de toezichthouder het besluit heeft genomen dat de betreffende opc aan alle gestelde eisen voldoet?
De leden van de GroenLinks-fractie nemen met genoegen kennis van het voorstel om de ouderparticipatiecrèches te formaliseren. Deze leden zijn positief over het beëindigen van de gedoogsituatie van opc’s en menen dat dit houvast zal bieden voor zowel ouders als toezichthouders. Echter zouden de voorgenoemde leden nog een aantal kritische kanttekeningen willen zetten bij de aanloopperiode voor nieuwe opc’s. Deze leden zouden dan ook graag aan de regering willen vragen waarom voor een periode van twee jaar is gekozen. Het lijkt deze leden namelijk een redelijk lange aanloopperiode. Voor veel ouders is het financieel gezien niet mogelijk om de kosten van kinderopvang voor deze twee jaar zelf te borgen. De leden van de GroenLinks-fractie voorzien daardoor problemen inzake ongelijkheid. Hoe ziet de regering dit? Hoe kan voorkomen worden dat in de eerste periode alleen de kinderen van vermogende ouders op een opc terecht kunnen?
Daarnaast vragen de voornoemde leden of de regering de mogelijkheid ziet om voor opc’s, net zoals voor nieuwe commerciële partijen binnen de kinderopvang sector, gedurende de exploitatie het recht op kinderopvang toeslag in te voeren. Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie vinden het verstandig om de gangbare kwaliteitseisen – met uitzondering van de eisen die per definitie niet kunnen worden ingevuld door een OPC – uit de kinderopvang toe te gaan passen op de ouderparticipatiecrèches.
Hoe denkt de regering dat deze opc’s de continuïteit zullen moeten gaan aantonen in de toekomst? Deelt de regering de zorgen van deze leden dat ouders die het initiatief hiertoe nemen na enige tijd geen kinderen meer hebben die naar de opvang hoeven en dat ze dan het initiatief de rug toe keren? Hoe wordt de continuïteit voldoende geborgd, zo vragen deze leden.
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de inzet van pedagogisch medewerkers. De regering geeft aan dat de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker gelijktijdig kan plaatsvinden met het draaien van een groep. Geldt dit ook bij reguliere kindercentra of gelden daar andere regels? Kan de regering toelichten waarom de functie «pedagogisch medewerker» niet is gedefinieerd? Hoe weten ouders of zij daar wel of niet aan voldoen?
Kan de regering toelichten wat bedoeld wordt met een niet-participerende ouder binnen een opc, die de rol van pedagogisch beleidsmedewerkers mag vervullen? Wanneer voldoet een ouder daar precies aan? Kwalificeert een ouder die eerst wel participeerde, maar die taken heeft neergelegd, ook als niet-participerende ouder? Tot slot vragen deze leden op dit punt of bijvoorbeeld stagiaires wel een vergoeding mogen krijgen van een opc.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat opc-ouders worden vrijgesteld van de wettelijke eis rond oudercommissies die in reguliere kinderopvang geldt. Wel vragen zij de regering nader toe te lichten wat de functie van een oudercommissie precies is wanneer ouders zelf het kindcentrum besturen, zoals in een opc het geval is.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de kosten «niet significant stijgen», maar dat dit wel het geval is vanaf 50 opc’s. Zij vragen de regering nader toe te lichten wat de kosten nu zijn en hoe hoog te kosten zijn vanaf 50 opc’s.
De leden van de D66-fractie lezen dat door het zeer beperkte aantal opc’s (7) de kosten niet significant zullen zijn en de Belastingdienst het uitvoerbaar acht. Deze leden vragen de regering of het te verwachten is dat het aantal opc’s in de toekomst zal toenemen, aangezien het nu om een zeer beperkt aantal gaat. Voorts vragen deze leden wat dit wetsvoorstel betekent voor de mogelijkheden om een nieuw opc te starten?
De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering omgaat met de waarschuwing van de Belastingdienst. Deze leden wijzen erop dat de kinderopvangtoeslag en de Belastingdienst niet bepaald een gelukkig huwelijk zijn gebleken in het verleden. Acht de regering het denkbaar dat met deze wet het aantal ouderparticipatiecrèches binnen afzienbare tijd fors zal toenemen, waarna de complexiteit voor de Belastingdienst te groot wordt, zo vragen de leden. Wat kan de regering hier dan aan doen? Aangezien ouders dan het wettelijk recht hebben om een ouderparticipatiecrèche te beginnen
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Belastingdienst aangeeft dat het voorstel uitvoerbaar is, maar dat de complexiteit zal toenemen als het aantal opc’s sterk stijgt. Deze leden vragen de regering naar de verwachting van de ontwikkeling van het aantal ouderparticipatiecrèches in de toekomst.
De leden van de D66-fractie constateren dat de gemeente Amsterdam in samenwerking met de GGD een suggestie hebben gedaan om het toezicht te verbeteren. Deze leden vragen de regering of deze suggestie is overgenomen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat uit de resultaten van de internetconsultatie blijkt dat er kritiek is op de aanlooptermijn van twee jaar die het onmogelijk zou maken een nieuwe opc te starten. Deze leden vragen de regering in te gaan op de keuze voor een aanlooptermijn van twee jaar en waarom bijvoorbeeld geen jaar of drie maanden. Hoe zorgt de regering ervoor dat het voor de aanlooptermijn niet feitelijk onmogelijk wordt gemaakt om een nieuwe opc te starten in de toekomst, zo vragen deze leden.
De voorzitter van de commissie, Rog
Adjunct-griffier van de commissie, Verouden