Ontvangen 8 januari 2021
INLEIDING
De regering is de vaste commissie voor Financiën erkentelijk voor de aandacht die zij aan het onderhavige wetsvoorstel heeft geschonken en voor de door haar daarover gestelde vragen. De vragen worden zo veel mogelijk beantwoord in de volgorde van het door de commissie uitgebrachte verslag. Voor zover vragen, vanwege overeenkomst in onderwerp, gezamenlijk beantwoord zijn, is dit vermeld.
ALGEMEEN
De leden van de PVV-fractie merken op dat Nederland van oudsher toestaat dat levens- en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is diensten verrichten naar Nederland. Echter, er zijn in de loop der jaren steeds meer eisen aan Nederlandse en andere EU-verzekeraars gesteld, waardoor er geen sprake meer is van een gelijk speelveld. De leden van de PVV-fractie vragen om een overzicht (inclusief uitwerking) te geven van de maatregelen die in de loop der jaren ervoor gezorgd hebben dat er geen sprake meer is van een gelijk speelveld.
De voornaamste bron van nieuwe regelgeving van de afgelopen jaren die van toepassing is op verzekeraars is de richtlijn solvabiliteit II1. Deze richtlijn is in 2016 in werking getreden en is in Nederland geïmplementeerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur2. De belangrijkste wijzigingen die de richtlijn heeft ingevoerd, zijn waardering op marktwaarde van de verzekeringsbalans en de introductie van het risicogeoriënteerd toezicht (solvabiliteitseisen zijn afhankelijk van het risicoprofiel). Deze en andere eisen zijn verder uitgewerkt in de Verordening solvabiliteit II3. De op de voorgaande richtlijnen gebaseerde, relatief eenvoudige, berekening van de solvabiliteit was gestoeld op enerzijds een berekening van een percentage van de technische voorzieningen en anderzijds op de waargenomen schade in het betreffende jaar. De aan te houden solvabiliteit werd vervolgens vastgesteld aan de hand van de berekening die de hoogste uitkomst opleverde. Tegenwoordig moet de berekening van de solvabiliteit risicogeoriënteerd plaatvinden. Deze berekening is veel gecompliceerder dan de vroegere berekening. Bij deze systematiek is niet alleen de omvang van de aanwezige solvabiliteit van belang, die gebaseerd is op waardering op marktwaarde, maar ook de inschatting van de risico’s en de berekening daarvan. Indien een derde land deze systematiek niet kent, is het moeilijk om te beoordelen of de eisen gelijkwaardig zijn.
Voorts zijn de standaarden op het gebied van de bedrijfsuitoefening (zoals governance, risicomanagement en uitbesteding) verhoogd en zijn de regels die van toepassing zijn op het toezicht op verzekeringsgroepen uitgebreid evenals die voor de samenwerking tussen toezichthouders. Dit maakt dat de standaarden binnen de EU/EER hoger zijn geworden, een ontwikkeling die niet noodzakelijkerwijs in derde landen heeft plaatsgevonden. Voor een globaal overzicht inclusief uitwerking wordt verwezen naar de bijlage.
Voorts merken deze leden op dat in geval van problemen De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) beperkt zijn in hun mogelijkheden om Nederlandse polishouders te beschermen. Zij willen weten of dit betekent dat de Nederlandse polishouders helemaal niet beschermd zijn of enigszins beschermd zijn (en zo ja, op welke wijze?). Kan de regering voorbeelden geven van situaties waarbij dit complicaties met zich mee heeft gebracht?
In het kader van de procedure van artikel 2:45 Wft en alvorens levens- of schadeverzekeringen met polishouders in Nederland te mogen sluiten, dient een levens- of schadeverzekeraar uit een derde land te voldoen aan verschillende (prudentiële) voorwaarden die bescherming van polishouders tot doel hebben: zo moet de verzekeraar onder andere aantonen dat hij in het land van zijn zetel bevoegd het schade- of levensverzekeringsbedrijf uitoefent en dat hij voldoende solvabel is. De Wft voorziet niet in een verplichting tot het indienen van periodieke rapportages bij DNB, op basis waarvan zij toezicht zou kunnen houden op de activiteiten of de solvabiliteit van de verzekeraar. Doorlopend prudentieel toezicht op dergelijke verzekeraars ligt bij de toezichthouder van het land waar de verzekeraar zijn zetel en een vergunning heeft.
Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten hoe het komt dat samenwerkingsafspraken met de buitenlandse toezichthouders beperkt zijn. Hoe wordt dit veroorzaakt en hoe is dit op te lossen? Waarom wordt er aangegeven dat Nederlandse maatregelen in deze context niet effectief zullen zijn?
Zoals aangegeven voorziet de Wft niet in een rapportageverplichting en evenmin in een intrekking van het recht op dienstverrichting nadat een verzekeraar aan de initiële vereisten van artikel 2:45 Wft heeft voldaan. Anders dan bij EU-verzekeraars – waarvoor onder de Solvency II-regelgeving een bindend informatiedeling- en samenwerkingsraamwerk tussen toezichthouders bestaat – is DNB bij een derdelandverzekeraar afhankelijk van de toezichthouder in diens land voor onder andere informatieverstrekking en notificaties omtrent toezicht. Internationaal bestaan geen bindende wettelijke regels die deze toezichthouders verplichten tot samenwerking. Hierbij komt dat het aantal verzekeringen van derdelandverzekeraars dat in Nederland wordt gesloten veelal beperkt is, waardoor Nederland en de Nederlandse toezichthouder lagere prioriteit geniet bij de toezichthouder van het derde land. Andersom is het tijdrovend om tot dergelijke samenwerkingsafspraken te komen, wat het lastig maakt om tijdig op nieuwe marktontwikkelingen te reageren. Daarbij komt dat veelal zowel DNB als de Autoriteit Financiële Markten zijn betrokken. Bedacht moet worden dat bijvoorbeeld in de Verenigde Staten het toezicht per staat is georganiseerd. Zodra er een verzekeraar met zetel in een van die staten uit de VS voornemens is diensten te verrichten naar Nederland en notificeert, zou er een samenwerkingsovereenkomst moeten worden gesloten met de toezichthouder van die staat. Bovendien zijn dergelijke afspraken niet altijd zinvol: het notificeren voor dienstverrichting betekent niet noodzakelijkerwijs dat de betrokken verzekeraar ook daadwerkelijk diensten gaat verrichten. De voorgestelde wetswijziging heeft als doel om voor dit alles een oplossing te bieden door een vergunning te eisen voor een door een dergelijke verzekeraar opgerichte levens- of schadeverzekeraar in Nederland of een bijkantoor in Nederland, waardoor DNB de mogelijkheid heeft rapportages te vragen.
Het kan op problemen stuiten om aan een verzekeraar met zetel buiten de Europese Unie die geen vestiging in Nederland heeft maatregelen op te leggen, omdat er in Nederland geen aangrijpingspunt voor die maatregelen aanwezig is. Zo kan bijvoorbeeld het effectueren van een bestuurlijke boete of dwangsom in het buitenland niet of nauwelijks mogelijk zijn indien die maatregel niet wordt erkend in het buitenland.
Verder merken de leden van de PVV-fractie op dat door het verbod op verkoop door derdelandverzekeraars de regelgeving op verzekeringsgebied in lijn komt met die van de andere lidstaten die al een dergelijk verbod kennen. De leden van de PVV-fractie willen weten welke andere lidstaten al een dergelijk verbod hebben ingevoerd en welke lidstaten nog voornemens zijn dit verbod in te voeren. Zijn er ook lidstaten die dit verbod niet willen invoeren?
Alle andere lidstaten kennen al een dergelijk verbod, met uitzondering van Luxemburg dat het verrichten van diensten toestond. Luxemburg heeft het beleid inmiddels aangepast.
Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat DNB een impactanalyse heeft verricht door aan dertig derdelandverzekeraars die in het register van DNB zijn opgenomen in verband met dienstverrichting naar Nederland een uitvraag te sturen met vragen over onder andere het bedrag aan bruto premies dat geschreven wordt in Nederland, de technische voorziening voor Nederlandse verplichtingen en de gemiddelde resterende looptijd van de verzekeringsverplichtingen. De leden van de PVV-fractie vragen nader in te gaan op de uitkomst van de impactanalyse en met name ten aanzien van de drie genoemde punten. Hoeveel aangeschreven verzekeraars hebben niet gereageerd op de uitvraag van DNB?
Het totale bedrag aan bruto premies van de levens- en schadeverzekeraars in Nederland die op de uitvraag hebben gereageerd – acht van de 30 – bedraagt € 95 miljoen en het totale bedrag van de technische voorzieningen bedraagt € 100 miljoen. De gemiddelde resterende looptijd is een jaar. Van nog eens zes aangeschreven derdelandverzekeraars kon op basis van openbare informatie of via de derdelandtoezichthouder worden vastgesteld dat zij het verzekeringsbedrijf hadden beëindigd.
Vervolgens merken de leden van de PVV-fractie op dat DNB op basis van de uitkomsten van de analyse geconstateerd heeft dat de omvang van dienstverrichting door deze verzekeraars, relatief beperkt is en geconcentreerd is bij twee verzekeraars. De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel schadeverzekeringen er in Nederland zijn afgesloten bij de desbetreffende schadeverzekeraar. Wat gaat er met deze schadeverzekeringen gebeuren nu er een verbod op verkoop door derdelandverzekeraars komt?
Op basis van informatie ontvangen uit de uitvraag bij derdelandverzekeraars blijkt dat het aantal gesloten verzekeringen bij deze twee schadeverzekeraars ongeveer 257.000 bedraagt.
Deze verzekeringen blijven geldig, maar het verrichten van diensten zal op termijn niet langer mogelijk zijn. Op grond van het wetsvoorstel wordt het verrichten van diensten niet abrupt verboden: het wetsvoorstel kent een overgangstermijn van 24 maanden. Binnen zes maanden na het van kracht worden van de wet moeten de desbetreffende verzekeraars een vergunningaanvraag bij DNB indienen dan wel een afwikkelplan ter goedkeuring voorleggen aan DNB. Indien door DNB een vergunning wordt verleend voor een dochtenonderneming of bijkantoor in Nederland, of de verzekeraar conform een van de manieren beschreven in het antwoord op de VVD-fractie over vergunningsaanvragen bij DNB een andere oplossing heeft gevonden, kunnen deze polissen vanuit het VK worden overgedragen naar deze nieuwe vestiging. In dat geval verandert er niets voor een polishouder. Indien er geen vergunning wordt verleend, of de verzekeraar besluit geen aanvraag te doen en de verzekeraar draagt de portefeuille niet over aan een andere verzekeraar met vergunning, zal de polishouder op den duur dekking moeten zoeken bij een andere aanbieder.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er niet precies kan worden aangegeven hoeveel derdelandverzekeraars, inclusief verzekeraars met zetel in het Verenigd Koninkrijk, er in Nederland actief zijn. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of er niet een mogelijkheid bestaat dat verzekeraars die zich terugtrekken van de Nederlandse markt dit ook melden bij de DNB of AFM, zodat altijd helder is welke verzekeraars nog actief zijn op de Nederlandse markt. De leden van de CDA-fractie willen verder aandacht vragen voor het gegeven dat op de Nederlandse markt het voor een aantal sectoren steeds moeilijker wordt om zich te verzekeren. De leden van de CDA-fractie denken daarbij aan de agrarische sector, maar ook bij recyclingbedrijven of in de taxibranche. Steeds minder verzekeraars bieden polissen aan, constateren de leden van de CDA-fractie. Daarom vragen deze leden of dit besluit nu zulke gevolgen heeft dat in branches waar het toch al moeilijk was een polis te krijgen, dit nog moeilijker wordt. Indien dat zo is, willen de leden van de CDA-fractie weten hoe de regering de mogelijkheid voor ondernemers binnen deze sectoren om zich te kunnen verzekeren gaat vergroten. Acht de regering het sowieso niet raadzaam om meer buitenlandse aanbieders aan te trekken om met polissen te komen voor die sectoren waarbij het aanbod niet of nauwelijks aanwezig is, zo vragen de leden van de CDA-fractie. In dat kader vragen de leden van de CDA-fractie wie, de regering of de toezichthouder, verantwoordelijk is voor de diversiteit van de verzekeringsmarkt.
Op grond van de Wft moeten verzekeraars voortaan over een vergunning van DNB beschikken om in Nederland hun activiteiten te verrichten. DNB houdt een openbaar register bij waarin alle vergunninghoudende verzekeraars zijn opgenomen met vermelding van type (levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars, schadeverzekeraars en herverzekeraars) en vestigingslocatie. Door de vergunningseis krijgt DNB beter inzicht in wie nog actief is, omdat bij staking van de werkzaamheden de vergunning wordt ingetrokken. Buitenlandse verzekeraars zouden het aanbod kunnen vergroten voor moeilijk verzekerbare risico’s. Praktijk is echter dat buitenlandse verzekeraars (ook andere lidstaten) vaak terughoudend zijn in grensoverschrijdende dienstverrichting, omdat zij veelal minder bekend zijn met de marktomstandigheden en regelgeving in andere landen. Deze terughoudendheid speelt waarschijnlijk een grotere rol bij moeilijk verzekerbare risico’s. Enig effect op het aantal aanbieders van verzekeringen ten aanzien van moeilijk verzekerbare risico’s valt echter niet uit te sluiten. Hoewel de regering, de wetgever of toezichthouder geen directe mogelijkheid hebben om de diversiteit in de verzekeringsmarkt te vergroten, kan beleid dit wel stimuleren. Ik onderken het belang van een diverse en innovatieve financiële sector. Ook DNB en de AFM stimuleren innovatie door initiatieven als de Regulatory Sandbox, waarbij binnen het wettelijk kader en bestaande toezichtstandaarden ruimte wordt gegeven aan nieuwe (technologische) ontwikkelingen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) kan op basis van de Mededingingswet handhavend optreden tegen kartelvorming en misbruik van machtspositie op de verzekeringsmarkt.
Dit besluit maakt een uitzondering voor de herverzekering, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Deze leden lezen dat verzekeraars onder bepaalde randvoorwaarden nog wel herverzekeringen buiten de EU kunnen aanbieden. De argumentatie daarvoor is risicospreiding, zo begrijpen de leden van de CDA-fractie. Maar, zo willen de leden van de CDA-fractie weten, waarom kan dit risico niet binnen de Europese Unie voldoende worden gespreid? Maakt het deze wet niet onnodig ingewikkeld door weer een uitzondering te plaatsen op een herverzekering, zo vragen de leden van de CDA-fractie?
Veel van de grootste herverzekeraars bevinden zich buiten de EU, zoals Swiss Re, Berkshire Hathaway, China Re, Reinsurance Group of America en Lloyd's. Sommige zeer specifieke risico’s worden slechts door een beperkt aantal herverzekeraars gedekt. Lloyd’s is daarvan een voorbeeld en deze herverzekeraar bevindt zich buiten de Unie. Herverzekering is van oudsher veel internationaler dan directe verzekering. Dit is vermoedelijk ook de reden waarom de richtlijn solvabiliteit II het verrichten van diensten door herverzekeraars toestaat.
Een uitzondering voor herverzekeraars leidt mijns inziens overigens niet tot onnodig ingewikkelde wetgeving, immers is herverzekering door verzekeraars door middel van het verrichten van diensten reeds onder de huidige wetgeving toegestaan. Deze dienstverrichting geeft Nederlandse verzekeraars een grotere keuze en draagt op die wijze bij aan meer concurrentie.
De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen over de overgangstermijnen. In het bijzonder vragen de leden van de CDA-fractie of de overgangstermijnen voldoende zijn om tot een fatsoenlijke afwikkeling te komen. Hoe wordt omgegaan met personen die zojuist een nieuwe verzekering zijn aangegaan waarna blijkt dat er binnen 24 maanden afgewikkeld moet worden, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De contractduur voor schadeverzekeraars is doorgaans een jaar, waardoor het mogelijk is een goede overgang naar een andere schadeverzekeraar te bewerkstelligen. Voorts kunnen de overeenkomsten worden overgedragen aan een andere schadeverzekeraar met een vestiging binnen de EU. Levensverzekeringscontracten kennen veelal een langere looptijd. Deze contracten kunnen door de levensverzekeraar worden overgedragen aan een andere levensverzekeraar met een vestiging binnen de EU en worden dus niet afgewikkeld. Een dergelijke overdracht kost tijd, waarmee met het kiezen van de overgangstermijn rekening is gehouden.
Klopt het dat verzekeraars uit landen als Zwitserland, Noorwegen en IJsland niet vallen onder dit verbod, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen wat daar de reden voor is.
De richtlijn solvabiliteit II is een EER (Europese Economische Ruimte) relevante tekst en die richtlijn geldt dus ook voor de EER. Hiertoe behoren ook Noorwegen en IJsland. Zwitserland is geen EER lidstaat en het verbod geldt dus wel voor dat land.
Ten slotte willen de leden van de CDA-fractie weten of dit besluit ook consequenties heeft voor Nederlandse verzekeraars in derdelanden, landen buiten de Europese Unie. Hoe vergewist het kabinet zich ervan dat deze maatregel geen kwaad bloed zet in het Verenigd Koninkrijk, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen ook of deze maatregel niet gebruikt kan worden om de onwil van de Europese Unie aan te tonen om met het Verenigd Koninkrijk tot goede afspraken te komen.
Voor zover bekend kennen veel staten een verbod op dienstverrichting voor directe verzekeraars. Er worden dan ook geen noemenswaardige gevolgen verwacht voor verzekeraars met zetel in Nederland.
De Europese Commissie en vrijwel alle andere lidstaten zijn van mening dat de richtlijn solvabiliteit II het verrichten van diensten naar de EU door verzekeraars met zetel buiten de EU verbiedt. Nederland heeft zich bij die interpretatie neergelegd. Gezien nagenoeg alle lidstaten een dergelijk verbod al hanteren, is het niet de verwachting dat het feit dat Nederland als laatste lidstaat deze interpretatie volgt nog kwaad bloed zal zetten in het Verenigd Koninkrijk.
De leden van de VVD-fractie kunnen uit de memorie van toelichting niet opmaken hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot de lopende onderhandelingen over Brexit, terwijl het Verenigd Koninkrijk in dit verband de meest in het oog springende niet-lidstaat is. Zij vragen de regering uitvoerig toe te lichten hoe dit voorstel zich verhoudt tot Brexit, een mogelijk handelsakkoord en andere ontwikkelingen. Had het niet voor de hand gelegen dit wetsvoorstel ná 1 januari 2021 in te dienen, met het oog op de onderhandelingen?
Naar aanleiding van een inventarisatie van toegangsbepalingen in de nationale regelgeving van de lidstaten werd duidelijk dat Luxemburg en Nederland een andere uitleg gaven aan een bepaling in de richtlijn solvabiliteit II dan de andere lidstaten. Het is gebruikelijk dat de interpretatie van bepalingen van richtlijnen gelijkluidend zijn. Dat staat los van Brexit. In dit geval speelt Brexit wel een rol omdat de Europese Commissie en de lidstaten één lijn willen trekken in het kader van de Brexit onderhandelingen. Het doet dan vreemd aan indien twee lidstaten dienstverrichting vanuit het Verenigd Koninkrijk toestaan en de andere lidstaten niet. Juist vanwege de Brexit is het de wens van de Europese Commissie dat de Nederlandse regelgeving zo snel mogelijk op één lijn wordt gebracht met die van de andere lidstaten.
Vanzelfsprekend is het mogelijk in het kader van een handelsakkoord af te spreken dat verzekeraars met zetel in het Verenigd Koninkrijk weer diensten mogen verrichten naar de Europese Unie. Verwacht mag worden dat in dat geval wel geëist zal worden dat de regelgeving in het Verenigd Koninkrijk gelijkwaardig blijft aan die van de EU om een gelijk speelveld zo veel mogelijk te waarborgen.
De leden van de VVD-fractie zouden graag weten welk percentage van de verzekeringsmarkt, uitgesplitst naar leven en schade, wordt geraakt door dit wetsvoorstel. Ook is hun niet duidelijk hoe de overgang nu verloopt. Deze leden lezen dat er dertig derdelandverzekeraars in het register van DNB zijn opgenomen in verband met dienstverrichting naar Nederland. Zij lezen dat een uitvraag is gestuurd naar deze verzekeraars met vragen over het bedrag aan brutopremies dat in Nederland wordt geschreven, de technische voorziening voor Nederlandse verplichtingen en de gemiddelde resterende looptijd van de verzekeringsplichtigen. De leden van de VVD-fractie lezen dat niet al deze dertig verzekeraars hebben gereageerd op deze uitvraag, maar dat er wel conclusies zijn getrokken op basis van deze uitvraag. Hoeveel van deze dertig hebben niet gereageerd op de uitvraag en is bekend waarom zij niet hebben gereageerd? De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of er nog een tweede uitvraag zal worden gedaan.
Acht verzekeraars hebben gereageerd op de uitvraag. Van zes verzekeraars is op basis van openbare informatie of informatie van de derdelandtoezichthouder vastgesteld dat zij het verzekeringsbedrijf inmiddels hebben gestaakt. Zestien verzekeraars hebben niet gereageerd, ook niet na rappels. Daarmee is het totaal van verzekeraars waarvan de gegevens bekend zijn veertien van dertig. Daarom mag worden verwacht dat de dienstverrichting vooral geconcentreerd is bij twee grotere derdelandverzekeraars. Dat maakt dat de impact van die overige verzekeraars op de totale markt, en ook op polishouders, beperkt zal zijn. Alle geregistreerde verzekeraars zullen tijdig door DNB over de wetswijziging worden geïnformeerd.
Op basis van de informatie ontvangen van derdelandverzekeraars die gereageerd hebben op de uitvraag, blijkt dat het bij deze verzekeraars in Nederland vrijwel allemaal schadeverzekeringen betreft. Het percentage van de totale Nederlandse schademarkt vertegenwoordigd door de derdelandverzekeraars die op de uitvraag hebben gereageerd is ca. 0,8%, op basis van geschreven bruto premies.
Ervan uitgaande dat met de vraag hoe de overgang nu verloopt, wordt bedoeld wat er met in dienstverrichting gesloten verzekeringsovereenkomsten gebeurt, wordt voor een antwoord verwezen naar de desbetreffende vraag van de leden van de leden van de CDA-fractie.
De leden van de D66-fractie lezen dat met de voorgestelde wetswijziging de regelgeving in lijn wordt gebracht met die van de andere lidstaten die eveneens een dergelijk verbod op dienstverrichting kennen, alsook met de wens van de Europese Commissie die op dit gebied een uniform beleid voorstaat. Kan de regering aangeven welke andere lidstaten dit betreft en vooral ook welke lidstaten een geen verbod hebben ingesteld of van plan zijn deze in te stellen? Ziet de regering mogelijkheden voor verzekeraars om via lidstaten die een dergelijk verbod niet hebben ingesteld, toch verzekeringen aan te bieden in Nederland?
Verwezen wordt naar het antwoord op de desbetreffende vragen van de leden van de PVV-fractie.
De leden van de D66-fractie vragen of er plannen zijn vanuit de Europese Commissie om het uniforme beleid dat zij voorstaan ook kracht bij te zetten bijvoorbeeld door een verordening en zo ja, hoe kijkt de regering daarnaar?
De mening van de Europese Commissie is gestoeld op een interpretatie van de richtlijn solvabiliteit II. Nu deze materie al in die richtlijn is geregeld, is een verordening niet nodig. Er zijn mij dan ook geen plannen bekend van de Europese Commissie om nog iets hierover te regelen in een verordening.
In 2019 is door DNB een impactanalyse uitgevoerd om te achterhalen wat de mogelijke gevolgen van dit wetsvoorstel zouden zijn. Hiervoor is een uitvraag gedaan bij dertig derdelandverzekeraars. Is dit aantal, dat is opgenomen in het register van DNB in verband met dienstverrichting naar Nederland op dit moment ook nog dertig of is dit sinds 2019 afgenomen? Ook lezen de leden van de D66-fractie dat niet alle aangeschreven derdelandverzekeraars gereageerd hebben. Hoeveel hebben er precies gereageerd? Daarbij wordt gesteld dat de omvang van dienstverrichting door deze derdelandverzekeraars in Nederland relatief beperkt is. Graag ontvangen deze leden meer informatie hierover. Om hoeveel unieke verzekerden zou het hier precies gaan en wat was de gemiddelde resterende looptijd van de verzekeringsverplichtingen in 2019?
Het aantal derdelandverzekeraars in het register van DNB is sinds de uitvraag per saldo afgenomen. Momenteel staan 27 derdelandverzekeraars geregistreerd bij DNB. Het totaal aantal verzekeringen in Nederland van de derdelandverzekeraars die gereageerd hebben op de uitvraag (acht van de 30) betreft 257.000; deze hebben een gemiddelde resterende looptijd van een jaar. Voor de overige uitkomsten van de uitvraag wordt verwezen naar de desbetreffende vraag van de leden van de VVD-fractie.
De leden van de VVD-fractie lezen dat 170 verzekeraars met een zetel in het Verenigd Koninkrijk diensten verrichten naar Nederland. Volgens recente informatie blijkt dat er nog ongeveer 45 van deze 170 actief zijn in Nederland. Waarom heeft DNB niet het exacte aantal actieve verzekeraars in beeld?
Onder de Solvency II-regelgeving dient een Europese verzekeraar bij de toezichthouder in zijn land grensoverschrijdende dienstverrichting binnen de EU te notificeren. Die toezichthouder is verantwoordelijk voor toezicht op de activiteiten van de verzekeraar. DNB is daarmee afhankelijk van de toezichthouder in het VK – de Prudential Regulation Authority (PRA) – voor informatie over dergelijke rechtstreekse dienstverrichting door een Britse verzekeraar in Nederland. Daarbij komt dat niet in alle gevallen na notificatie ook daadwerkelijk gestart is met het sluiten van verzekeringen; noch wordt in alle gevallen genotificeerd bij staken van de dienstverrichting. Dit alles kan informatiebeschikbaarheid beperken.
In het kader van Brexit heeft DNB contact gezocht met de PRA en in samenwerking met de PRA geïnventariseerd hoeveel Britse verzekeraars daadwerkelijk diensten verrichten naar Nederland.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er na de Brexit-transitieperiode een dochteronderneming of bijkantoor in Nederland of elders in de Europese Unie moet worden gevestigd om dienstverrichting te kunnen voortzetten. Uit informatie blijkt dat reeds enkele verzekeraars als gevolg van Brexit een dergelijke vergunningsaanvraag hebben gedaan bij DNB. De leden van de VVD-fractie willen weten hoeveel verzekeraars dit exact zijn. Hoeveel van deze ongeveer 45 nog actieve hebben nog geen vergunningsaanvraag gedaan en zijn daarnaast voornemens hun activiteiten te staken?
Bij DNB hebben zich meerdere verzekeraars gemeld voor een vergunningtraject. Uiteindelijk hebben 3 partijen een vergunning verkregen.
Veel verzekeraars hebben gekozen voor een andere route dan een vergunningaanvraag in Nederland om na Brexit in de EU/Nederland werkzaam te kunnen blijven, bijvoorbeeld:
1) het oprichten van een verzekeraar met zetel in een andere EU-lidstaat om van daar uit een bijkantoor in Nederland te openen, waarna vervolgens de dienstverrichtingsportefeuille wordt overgedragen vanuit het Verenigd Koninkrijk naar dat nieuwe bijkantoor in Nederland.
2) zetelverplaatsing vanuit het Verenigd Koninkrijk naar een andere EU-lidstaat en van daar uit een bijkantoor in Nederland openen en vervolgens de dienstverrichtingsportefeuille vanuit het VK over te dragen naar dat nieuwe bijkantoor in Nederland.
Op basis van de huidige informatie van DNB, de Europese verzekeringstoezichthouder (EIOPA) en de PRA, bedraagt het aantal Britse verzekeraars dat na Brexit niet langer diensten naar Nederland zou mogen verrichten momenteel negen. Het aantal verzekeringen in Nederland van deze verzekeraars bedraagt 5.400. DNB zal zich er samen met EIOPA en de PRA voor blijven inspannen dat ook deze laatste verzekeraars passende maatregelen nemen.
De leden van de VVD-fractie willen weten hoeveel polishouders hierdoor onverzekerd raken, zodra deze verzekeraars geen vergunningsaanvraag doen in Nederland of een ander lid van de Europese Unie. Zij vragen zich af of deze polishouders hier actief over worden geïnformeerd door de regering of door de verzekeraar. Zo nee, gaat de regering hierbij nog actief informeren aan deze polshouders dat zij niet meer verzekerd zijn, zodra de wetgeving van kracht wordt?
Als een verzekeraar geen vergunningsaanvraag doet in Nederland of een andere lidstaat, heeft dat niet tot gevolg dat een polishouder onverzekerd is. De overeenkomst blijft onverminderd van kracht en de verzekeraar en polishouder blijven gehouden de overeenkomst na te komen. Wel zou de verzekeraar na afloop van de overgangstermijn de toezichtwet overtreden.
Vanzelfsprekend zal de verzekeraar de polishouder tijdig moeten inlichten over het feit dat hij de overeenkomst niet meer kan verlengen of moet overdragen om verrassingen voor de polishouder te voorkomen.
De leden van de D66-fractie constateren dat er in deze paragraaf goed ingegaan wordt op de financiële gevolgen en de administratieve lasten verbonden aan dit wetsvoorstel voor derdelandverzekeraars. Echter, deze leden zouden graag meer informatie zien over deze gevolgen voor afnemers van verzekeringen bij derdelandverzekeraars die geen diensten meer mogen leveren na eventuele aanname van dit wetsvoorstel en geen bijkantoor zullen openen. Hoe worden zij hier precies van op de hoogte gesteld en, binnen bepaalde perken, voorzien van hulp bij het oversluiten van verzekeringen? En hoe wordt precies omgegaan met situaties waarin de looptijd van de verzekeringsverplichtingen langer is dan de gegeven termijn van twee jaar? Wat zijn dan de (financiële) gevolgen voor verzekerden?
Verwezen wordt naar het antwoord op de desbetreffende vragen van de leden van de VVD-fractie. In aanvulling daarop wordt nog opgemerkt dat indien de verzekeringnemer zijn polis met behulp van een tussenpersoon heeft gesloten, het in de rede ligt dat de tussenpersoon zal helpen om een andere verzekeraar te vinden. Indien de looptijd van een overeenkomst langer is dan de gegeven termijn zal de desbetreffende verzekeraar zijn verzekeringsportefeuille moeten overdragen. Er zijn daarbij geen financiële gevolgen voor de polishouder.
De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra
In onderstaande tabel wordt op hoofdlijnen aangegeven waar de wijzigingen die op grond van de richtlijn solvabiliteit II nodig waren zijn geïmplementeerd. Voor een volledige opsomming wordt verwezen naar de integrale transponeringstabel in Bijlage B bij het Implementatiebesluit richtlijn en verordening solvabiliteit II.4
Richtlijn |
Verordening |
Wft |
Besluit |
|
---|---|---|---|---|
Solvabiliteit |
Artt. 87 t/m 135 |
Artt. 62 t/m 257 (titel I, Hoofdstukken IV tot en met VIII) |
Artt. 3:53, 3:54, 3:55, 3:55a, 3:57, 3:59, 3:60, 3:62 |
Besluit prudentiële regels Wft: artt. 49a, 49b, 52, 54,55, 59, 65 t/m 68 en 70 t/m 73. |
Technische voorzieningen |
Artt. 76 t/m 86 |
Artt. 17 t/m 61 (Titel I, hoofdstuk III) |
Artt. 3:67, 3:69a, 3:73b, 3:79 en 3:84. |
Besluit prudentiële regels Wft: artt. 114 t/m 122. |
Verzekeringsgroepen |
Artt. 212 t/m 266 |
Artt. 328 t/m 377 |
Artt. 3:270 t/m 3:272, 3:282, 3:283, 3:285, 3:288. 3:288a t/m 3:288k |
Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft: art. 4a t/m 4f en 5 t/m 9. |
Beloningsregels |
Art. 275 |
|||
Bedrijfsuitoefening |
40 t/m 72 |
Art. 258 t/m 275 |
Artt. 3:8, 3:9, 3:17, 3:73b. |
Besluit prudentiële regels Wft: 13, 17, 18, 26.2 t/m 25.4, 27d, 26e, 28 t/m 31, 131, 134c t/m 134e, |