Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een aantal onderwerpen op het terrein van het hoger onderwijs en de studiefinanciering beter te regelen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:
A
Onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van artikel 1.1, worden drie onderdelen toegevoegd [waarvan de lettering aansluit op het laatste onderdeel van dit artikel], luidende:
mogelijkheid om tekortkomingen weg te nemen in verband met het niet voldoen aan de toelatingseisen als bedoeld in artikel 7.30e;
Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 311);
Verordening (EU) 2015/340 van de Commissie van 20 februari 2015 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot vergunningen en certificaten van luchtverkeersleiders overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 805/2011 van de Commissie (PbEU L63).
B
Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. De laatste zin van het eerste lid komt te luiden:
Van niet doelmatige aanwending van de rijksbijdrage is in ieder geval sprake, voorzover bedragen daaruit worden aangewend voor het uitvoeren van de procedure voor erkenning van verworven competenties of het op enigerlei wijze compenseren van studenten of extraneï voor collegegeld, examengeldcursusgeld, de bijdrage bedoeld in artikel 7.50, tweede lid, of voor de vergoeding verschuldigd aan de opleidingsorganisatie, bedoeld in Verordening (EU) nr. 1178/2011, tenzij sprake is van een financiële ondersteuning als bedoeld in de artikelen 7.50, derde lid, of 7.51 tot en met 7.51k.
2. Lid 1a vervalt.
C
Artikel 2.11 komt te luiden:
Indien na goedkeuring van Onze Minister, bedoeld in artikel 7.8a, tweede lid, een associate degree-opleiding gedeeltelijk wordt uitgevoerd door een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, kan het instellingsbestuur in verband daarmee een deel van de rijksbijdrage overdragen aan die instelling.
D
In artikel 6.14, tweede lid, wordt «artikel 7.4a, vijfde lid, eerste volzin,» vervangen door «7.5c, eerste lid,».
E
In artikel 7.1, derde lid, wordt, onder vernummering van onderdelen a, b en c tot b, c en d, een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. artikel 7.42b;
F
In artikel 7.3d, eerste lid, wordt «7.4a, derde en achtste lid, 7.4b, vierde lid,» vervangen door «7.5a, onderdeel a, 7.5b, eerste lid, onderdeel a, 7.5d, onderdeel a,».
G
Onder vernummering van artikel 7.3h tot artikel 7.3j, worden na artikel 7.3g de volgende artikelen ingevoegd:
1. Een instelling voor hoger onderwijs kan in samenwerking met een opleidingsorganisatie als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1178/2011 een bacheloropleiding of een afstudeerrichting in het hoger beroepsonderwijs op het gebied van de luchtvaart verzorgen waarvan de opleidingsorganisatie het gedeelte verzorgt dat opleidt tot het beroep van piloot.
2. Een instelling voor hoger onderwijs kan in samenwerking met een opleidingsorganisatie als bedoeld in Verordening (EU) 2015/340 een bacheloropleiding of een afstudeerrichting in het hoger beroepsonderwijs op het gebied van de luchtvaart verzorgen waarvan de opleidingsorganisatie het gedeelte verzorgt dat opleidt tot het beroep van luchtverkeersleider.
3. Een instelling voor hoger onderwijs kan uitsluitend een bacheloropleiding of een afstudeerrichting in samenwerking met een opleidingsorganisatie verzorgen, indien het instellingsbestuur met de opleidingsorganisatie een overeenkomst heeft afgesloten.
4. De overeenkomst bevat in elk geval:
a. afspraken over de inhoud van het gedeelte van de bacheloropleiding of afstudeerrichting dat wordt verzorgd door de opleidingsorganisatie; en
b. de verplichting voor de opleidingsorganisatie tot:
1°. het verlenen van medewerking aan activiteiten van het accreditatieorgaan op grond van hoofdstuk 5; en
2°. het laten deelnemen van studenten die hiervoor door het instellingsbestuur zijn geselecteerd aan het gedeelte van de bacheloropleiding of afstudeerrichting dat wordt verzorgd door de opleidingsorganisatie.
5. De propedeutische fase, de afstudeerfase en het afsluitend examen worden in ieder geval verzorgd door de instelling voor hoger onderwijs.
6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld ter uitvoering van dit artikel.
1. Indien een instellingsbestuur een opleiding of afstudeerrichting als bedoeld in artikel 7.3h aanbiedt, selecteert het instellingsbestuur daarvoor studenten die naar het oordeel van de opleidingsorganisatie geschikt zijn voor het desbetreffende onderwijs.
2. Het instellingsbestuur stelt regels vast met betrekking tot de selectieprocedure.
H
De artikelen 7.4 tot en met 7.4b worden vervangen door zes nieuwe artikelen, luidende:
1. De studielast van elke opleiding en elke onderwijseenheid wordt door het instellingsbestuur uitgedrukt in studiepunten. De studielast voor een studiejaar bedraagt 60 studiepunten. 60 studiepunten is gelijk aan 1.680 uren studie.
2. Een opleiding wordt zodanig ingericht dat een student in staat is het aantal studiepunten te behalen waarop de studielast voor een studiejaar gebaseerd is.
1. Onverminderd de artikelen 7.5a tot en met 7.5d bedraagt de studielast van:
a. een bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs 180 studiepunten;
b. een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs 60 studiepunten;
c. een bacheloropleiding in het hoger beroepsonderwijs 240 studiepunten;
d. een masteropleiding in het hoger beroepsonderwijs 60 studiepunten; en
e. een associate degree-opleiding 120 studiepunten.
2. Met inachtneming van het eerste lid bepaalt het instellingsbestuur de jaarlijkse studielast van deeltijdopleidingen.
De studielast van een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs:
a. tot leraar voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs in vakken van voortgezet onderwijs bedraagt ten minste 60 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten. Het instellingsbestuur bepaalt binnen die bandbreedte de studielast van de opleiding;
b. voor het beroep van wijsgeer van een bepaald wetenschapsgebied bedraagt 120 studiepunten;
c. voor het beroep van arts, dierenarts, apotheker, tandarts en klinisch technoloog bedraagt 180 studiepunten; en
d. geneeskunde, klinisch onderzoeker bedraagt 240 studiepunten.
1. De studielast van een masteropleiding in het hoger beroepsonderwijs:
a. op het gebied van de kunst bedraagt een door het instellingsbestuur te bepalen studielast van ten minste 60 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten;
b. tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in algemene vakken bedraagt 90 studiepunten;
c. tot advanced nurse practitioner bedraagt 120 studiepunten;
d. tot physician assistant bedraagt 150 studiepunten; en
e. op het gebied van de bouwkunst bedraagt 240 studiepunten.
2. De studielast van een versneld traject als bedoeld in artikel 7.9a, eerste lid, bedraagt 180 studiepunten.
1. Onze Minister kan op aanvraag bacheloropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs aanwijzen, waarvan de studielast meer dan 180 studiepunten, maar ten hoogste 240 studiepunten bedraagt. In het besluit op de aanvraag bepaalt Onze Minister de studielast van de opleiding.
2. Onze Minister kan op aanvraag masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs of in het hoger beroepsonderwijs aanwijzen, waarvan de studielast 120 studiepunten bedraagt.
3. Onze Minister kan op aanvraag masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs die mede zijn gericht op een levensbeschouwelijk ambt of beroep aanwijzen, waarvan de studielast 180 studiepunten bedraagt.
4. Onze Minister kan op aanvraag een gezamenlijke masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs of in het hoger beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 7.3c aanwijzen, waarvan de studielast 90 studiepunten bedraagt, indien die opleiding wordt verzorgd met een buitenlandse instelling.
5. Onze Minister kan op aanvraag een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs tot leraar voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs in vakken van voortgezet onderwijs aanwijzen, waarvan de studielast ten minste 120 studiepunten en ten hoogste 180 studiepunten bedraagt. Het instellingsbestuur bepaalt binnen die bandbreedte de studielast van de opleiding.
Het instellingsbestuur kan bepalen dat:
a. een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs of in het hoger beroepsonderwijs een grotere studielast heeft dan 60 studiepunten;
b. een associate degree-opleiding een grotere studielast heeft dan 120 studiepunten;
c. in bijzondere, door het instellingsbestuur vast te stellen en toe te lichten gevallen, de studielast van een versneld traject als bedoeld in artikel 7.9a in afwijking van artikel 7.5b, tweede lid, 240 studiepunten bedraagt.
I
Artikel 7.9a, derde lid, vervalt.
J
Na artikel 7.11 worden een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Aan de bezitter van een getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11, tweede lid, of aan de bezitter van een verklaring als bedoeld in artikel 7.11, vijfde lid, wordt door een examencommissie van de betreffende instelling voor hoger onderwijs desgevraagd een vervangend getuigschrift of een vervangende verklaring uitgereikt in verband met een naamswijziging van de betrokkene ten gevolge van de toepassing van de artikelen 4, vierde lid, 7, eerste lid, of 28b, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Het vervangende getuigschrift of de vervangende verklaring bevat geen andere wijzigingen van de oorspronkelijke relevante gegevens, bedoeld in artikel 7.11, tweede lid.
3. Het vervangende getuigschrift of de vervangende verklaring wordt verstrekt onder de voorwaarde dat het oorspronkelijke getuigschrift of de oorspronkelijke verklaring bij de betrokken examencommissie wordt ingeleverd.
4. Het vervangende getuigschrift of de vervangende verklaring heeft dezelfde bewijskracht als het oorspronkelijke getuigschrift onderscheidenlijk de oorspronkelijke verklaring.
5. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de door de aanvrager over te leggen gegevens en de wijze waarop de vervanging door de examencommissie wordt uitgevoerd.
K
In artikel 7.12b, eerste lid, onderdeel c, wordt «artikel 7.3h» vervangen door «artikel 7.3j».
L
Na artikel 7.12c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De artikelen 7.12 tot en met 7.12c zijn op opleidingen als bedoeld in artikel 7.3h van toepassing voor zover de bijzondere kenmerken van die opleidingen en de inhoud van de overeenkomst, bedoeld in het derde lid van dat artikel, zich daartegen niet verzetten.
M
Artikel 7.13, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel g komt te luiden:
g. ten aanzien van welke opleidingen toepassing is gegeven aan artikel 7.5d,
2. Onderdeel v komt te luiden:
v. waar nodig: de wijze waarop de selectie van studenten voor een traject als bedoeld in artikel 7.9b of voor een opleiding of afstudeerrichting als bedoeld in artikel 7.3h plaatsvindt,
3. In onderdeel x wordt «de feitelijke vormgeving van het onderwijs» vervangen door «de feitelijke vormgeving van het onderwijs, waaronder in ieder geval begrepen het aanbod aan premasters».
N
Artikel 7.28 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, eerste volzin, wordt vervangen door een nieuwe volzin, luidende:
Onverminderd artikel 7.28, derde en vierde lid, is degene aan wie een graad Bachelor of een graad Master is verleend, vrijgesteld van de in artikel 7.24, eerste en tweede lid bedoelde vooropleidingseisen en is degene aan wie een graad Associate degree is verleend, vrijgesteld van de in artikel 7.24, tweede lid, bedoelde vooropleidingseisen.
2. In lid 1a wordt «van de bezitter van een getuigschrift» vervangen door «van de bezitter van een graad Associate degree of van de bezitter van een getuigschrift».
O
Artikel 7.30c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «; vrijstelling daarvan».
2. In het eerste lid vervalt de aanduiding «1.» en wordt «leraar voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs» vervangen door «leraar voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs in vakken van voortgezet onderwijs».
3. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «is verleend,» ingevoegd «indien het een opleiding van minder dan 120 studiepunten betreft,».
4. Het tweede lid vervalt.
P
In artikel 7.30d, onderdeel b, vervalt «, met uitzondering van de in het tweede lid bedoelde kennis, inzicht en vaardigheden».
R
Na artikel 7.30e wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Indien uit verdragen waarbij het Koninkrijk der Nederlanden partij is, voortvloeit dat het niveau zoals dat blijkt uit een buitenlands getuigschrift, gelijkwaardig is aan het niveau zoals dat blijkt uit een van de getuigschriften bedoeld in artikel 7.11, tweede lid, is het instellingsbestuur niet bevoegd:
a. om bij de bezitter van dat buitenlandse getuigschrift een aanzienlijk verschil aan te tonen tussen de algemene eisen betreffende de toegang tot het hoger onderwijs in het land waar het getuigschrift werd behaald en de algemene eisen, als bedoeld in de artikelen 7.28, eerste lid, tweede volzin, en 7.30d; of
b. van de bezitter van dat buitenlands getuigschrift nader bewijs te verlangen voor de vaststelling dat het niveau van het buitenlandse getuigschrift gelijkwaardig is aan het niveau van het desbetreffende Nederlandse getuigschrift, als bedoeld in de artikelen 7.28, tweede lid, tweede volzin.
2. Van de gelijkwaardigheid van de buitenlandse getuigschriften, bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
S
Aan artikel 7.37, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:
Voor de inschrijving voor een opleiding tot piloot als bedoeld in artikel 7.3h geldt als aanvullende voorwaarde dat degene die daarvoor wenst te worden ingeschreven het bewijs overlegt dat de vergoeding verschuldigd aan de opleidingsorganisatie, bedoeld in Verordening (EU) nr. 1178/2011, door of namens hem is of wordt voldaan. Deze voorwaarde geldt uitsluitend voor de inschrijving voor studiejaren waarin de student onderwijs volgt aan de opleidingsorganisatie.
T
In artikel 7.42, derde lid, wordt na «artikel 7.42a» ingevoegd «, artikel 7.42b».
U
Na artikel 7.42a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Van de student die een bacheloropleiding of afstudeerrichting als bedoeld in artikel 7.3h volgt en van wie gedurende de opleiding of afstudeerrichting blijkt dat hij niet langer voldoet aan de eisen van medische geschiktheid voor het beroep van piloot of luchtverkeersleider, beëindigt het instellingsbestuur de inschrijving voor de desbetreffende opleiding of beslist het instellingsbestuur dat de student de desbetreffende afstudeerrichting niet meer kan volgen.
2. Artikel 7.42, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
V
Na artikel 7.49 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
1. Het instellingsbestuur kan voor het aanbieden van een premaster een vergoeding vragen.
2. Een student die gebruik maakt van een premaster, terwijl hij een opleiding volgt waarvoor hij wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, of collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid, verschuldigd is, wordt vrijgesteld van het betalen van een vergoeding voor de premaster.
3. Een student die gebruik maakt van een premaster en, in afwijking van artikel 7.32, derde lid, alleen met dat oogmerk is ingeschreven voor een opleiding, betaalt gedurende de periode van de premaster in plaats van collegegeld een vergoeding voor de premaster.
1. Artikel 7.4, eerste en tweede lid, is op de berekening van de studielast van een premaster van overeenkomstige toepassing.
2. De vergoeding voor een premaster met een studielast van 60 studiepunten of meer bedraagt maximaal het volledige wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, of, in geval van doorstroming naar een masteropleiding bij de Open Universiteit, maximaal het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid.
3. In afwijking van het tweede lid, bedraagt de vergoeding voor studenten die niet tot één van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 behoren, noch de Surinaamse nationaliteit bezitten, voor een premaster met een studielast van 60 studiepunten of meer minimaal de hoogte van het volledige wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, of, in geval van doorstroming naar een masteropleiding bij de Open Universiteit, minimaal het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid.
4. De vergoeding voor een premaster van minder dan 60 studiepunten bedraagt maximaal een proportioneel deel van het wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, of, in geval van doorstroming naar een masteropleiding bij de Open Universiteit, maximaal een proportioneel deel van het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid.
5. In afwijking van het vierde lid, bedraagt de vergoeding voor studenten die niet tot één van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 behoren, noch de Surinaamse nationaliteit bezitten, voor een premaster met een studielast van minder dan 60 studiepunten minimaal een proportioneel deel van het volledige wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, of, in geval van doorstroming naar een masteropleiding bij de Open Universiteit, minimaal het proportionele deel van het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid.
6. Artikel 7.47 is van overeenkomstige toepassing op het voldoen van de vergoeding voor een premaster.
W
Artikel 7.49b (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «minimaal de hoogte van het volledige wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, of, in geval van doorstroming naar een masteropleiding bij de Open Universiteit, minimaal het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid.» vervangen door «ten minste een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld minimumbedrag, of, in geval van doorstroming naar een masteropleiding bij de Open Universiteit, ten minste een zestigste deel van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld minimumbedrag, vermenigvuldigd met het aantal studiepunten dat een onderwijseenheid groot is. De minimumbedragen kunnen per groep van opleidingen kan verschillen.».
2. In het vijfde lid wordt «minimaal een proportioneel deel van het volledige wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, of, in geval van doorstroming naar een masteropleiding bij de Open Universiteit, minimaal het proportionele deel van het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid.» vervangen door «ten minste een proportioneel deel van het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde minimumbedrag, bedoeld in derde lid.».
X
Artikel 7.50 komt als volgt te luiden:
1. Bij ministeriele regeling kan worden bepaald dat het instellingsbestuur een andere bijdrage dan bedoeld in de artikelen 7.43 tot en met 7.49b bij een aspirant-student of student in rekening kan brengen voor kosten die:
a. verband houden met de inschrijving;
b. voortvloeien uit de bijzondere aard van de opleiding; of
c. verband houden met de inschrijving voor een tentamen na de reguliere inschrijfperiode van dit tentamen.
2. Bij ministeriele regeling wordt vastgesteld op welke kostensoorten het eerste lid betrekking heeft en kan worden vastgesteld welk bedrag ten hoogste in rekening kan worden gebracht en voor welke kostensoorten het instellingsbestuur een kosteloos alternatief biedt.
3. Het instellingsbestuur treft voorzieningen voor de financiële ondersteuning van degenen die niet tot één van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 behoort, noch de Surinaamse nationaliteit bezit, en voor wie de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a tot en met b, een onoverkomelijke belemmering vormt.
4. Indien het instellingsbestuur een bijdrage, als bedoeld in het eerste lid, in rekening brengt stelt hij regels vast over de bijdrage en over de financiële ondersteuning, bedoeld in het derde lid.
Y
Artikel 7.51a komt als volgt te luiden:
1. Het instellingsbestuur treft voorzieningen voor de financiële ondersteuning van een student die aan de desbetreffende instelling is ingeschreven voor een opleiding waarvoor het instellingsbestuur een grotere studielast heeft vastgesteld op grond van artikel 7.5d, onderdeel a.
2. De duur van de financiële ondersteuning bedraagt de periode die overeenstemt met de studielast die uitgaat boven het toepasselijke aantal studiepunten, bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, onderdelen b en d.
Z
Artikel 7.53a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «besluiten» vervangen door «besluiten dat» en wordt «het volgende studiejaar» vervangen door «in het studiejaar, volgend op het studiejaar waarin deze capaciteitsfixus is vastgesteld,».
2. In het vierde lid wordt «het volgende studiejaar» vervangen door «in het studiejaar, volgend op het studiejaar waarin deze capaciteitsfixus is vastgesteld,».
3. In het vijfde lid wordt de zinsnede «treedt twee studiejaren na het studiejaar waarin de vaststelling is geschiedt in werking,» geschrapt.
4. Het negende lid vervalt.
AA
In artikel 7.53f wordt «capaciteitsfixus» telkens vervangen door «noodcapaciteitsfixus».
BB
Artikel 7.57i vervalt.
CC
In artikel 10.20a, tweede lid, onderdeel d, wordt «en voorzover het de selectieprocedure betreft artikel 7.30b, tweede lid» vervangen door «en voor zover het de selectieprocedure betreft artikel 7.30b, tweede lid, en artikel 7.3i».
DD
Artikel 11.2, zesde lid, komt te luiden:
6. Een lid van het college van bestuur kan niet tevens zijn:
a. lid van de raad van toezicht van de Open Universiteit,
b. decaan van een faculteit of lid van het bestuur daarvan, tenzij de Open Universiteit slechts een faculteit zou omvatten,
c. lid van het bestuur van een opleiding, indien dat bestuur is ingesteld, of
d. lid van de raad van toezicht of van het college van bestuur van een andere universiteit.
EE
Na artikel 18.94 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Op een student als bedoeld in artikel 7.46, vierde lid, die een opleiding, waarvoor hij stond ingeschreven in het studiejaar waarin artikel V van de Wet taal en toegankelijkheid in werking trad en waarvoor hij instellingscollegegeld was verschuldigd, onafgebroken voortzet, blijft artikel 7.46, zoals dit luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van artikel V van de Wet taal en toegankelijkheid, van toepassing.
2. Op een student als bedoeld in artikel 7.46a, vierde lid, die in het studiejaar waarin artikel V van de Wet taal en toegankelijkheid in werking trad, stond ingeschreven voor een of meer onderwijseenheden van een opleiding waarvoor hij instellingscollegegeld was verschuldigd, en die ook na dit studiejaar onderwijseenheden van deze opleiding volgt, blijft artikel 7.45b zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel V van de Wet taal en toegankelijkheid van toepassing, mits dit onderwijs wordt gevolgd in aaneengesloten studiejaren.
FF
Vóór hoofdstuk 19 wordt een nieuwe titel ingevoegd, luidende:
1. Op een student die, voor het studiejaar waarin artikel I, onderdeel BB, van de Wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een verbeterde regeling voor diverse onderwerpen op het terrein van het hoger onderwijs en de studiefinanciering (Variawet hoger onderwijs) (Stb. 20.., ..) in werking trad, een vergoeding was verschuldigd voor ondersteuning als bedoeld in artikel 7.57i, zoals dit artikel luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel BB, van voornoemde wet, en onafgebroken gebruik blijft maken van deze ondersteuning, blijft artikel 7.57i zoals dit luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel BB, van voornoemde wet, van toepassing.
2. Op een student die, voor het studiejaar waarin artikel I, onderdeel W, van de Wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een verbeterde regeling voor diverse onderwerpen op het terrein van het hoger onderwijs en de studiefinanciering (Variawet hoger onderwijs) (Stb. 20.., ..) in werking trad, een vergoeding was verschuldigd voor ondersteuning als bedoeld in artikel 7.49b, derde of vijfde lid, zoals deze leden luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel W, van voornoemde wet, en onafgebroken gebruik blijft maken van deze ondersteuning, blijft artikel 7.49b, derde of vijfde lid, zoals deze leden luidden onmiddellijk voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel W, van voornoemde wet, van toepassing.
De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.3a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste wordt «de leeftijd van 55 jaren» vervangen door «de maximumleeftijd».
3. In het derde lid wordt de «de leeftijd van 55 jaren» vervangen door «respectievelijk de maximumleeftijd of de leeftijd van 55 jaren».
3. Na het derde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:
4. De maximumleeftijd bedraagt 56 jaar.
5. De maximumleeftijd wordt telkens verhoogd met een volledig jaar met ingang van het studiejaar dat aanvangt in hetzelfde jaar als waarin de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene ouderdomswet, cumulatief met een volledig jaar is verhoogd.
6. De verhoogde maximumleeftijd wordt bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant en vervangt de maximumleeftijd, bedoeld in het vierde lid.
B
Artikel 2.3a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «de leeftijd van 55 jaren» vervangen door «de maximumleeftijd».
2. In het derde lid wordt «respectievelijk de maximumleeftijd of de leeftijd van 55 jaren» vervangen door «de maximumleeftijd».
C
In artikel 3.16c, tweede lid, vervallen de onderdelen a en b en worden drie nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:
a. artikel 7.5, eerste lid, onderdelen a tot en met d;
b. artikel 7.5a van de WHW;
c. artikel 7.5b, eerste lid, van de WHW; of
d. artikel 7.5c van de WHW.
D
Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. eenmalig het aantal maanden dat het resultaat is van het aantal studiepunten, genoemd in de artikelen 7.5, eerste lid, onderdeel d, 7.5b, eerste lid en 7.5c, tweede en vierde lid van de WHW, gedeeld door vijf, indien een student is ingeschreven aan een in de betreffende artikelleden genoemde masteropleiding in het hoger beroepsonderwijs.
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 7.4a, derde tot en met zevende lid, van de WHW,» vervangen door «de artikelen 7.5a en 7.5c, tweede tot en met vijfde lid, van de WHW» en wordt «opleiding» vervangen door «opleiding in het wetenschappelijk onderwijs».
E
Artikel 5.2c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. met goed gevolg het afsluitende examen van een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs is afgelegd en daarna een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.5a, aanhef en onderdeel a, of 7.5c, vijfde lid, van de WHW wordt gevolgd waarvan niet eerder het afsluitende examen met goed gevolg is afgelegd; of
2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «artikel 7.4a, derde lid, van de WHW» vervangen door «artikel 7.5a, aanhef en onderdeel a, of 7.5c, vijfde lid, van de WHW».
3. In het derde lid, onderdeel b, wordt «7.4b, vijfde lid, van de WHW» vervangen door «7.5b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WHW».
F
In artikel 5.7, derde lid, wordt na «hbo-bacheloropleiding» ingevoegd «, hbo-masteropleiding».
G
In artikel 12.14, eerste en vijfde lid, wordt «artikel 7.4a, vijfde lid, van de WHW» vervangen door «artikel 7.5c, derde lid, van de WHW».
Na hoofdstuk 3d wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
De inspectie houdt toezicht op de naleving van bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften die zich uitsluitend of mede richten tot natuurlijke personen of rechtspersonen die geen instelling zijn en waarvan overtreding kan leiden tot een bestuurlijke boete.
Indien het bij koninklijke boodschap van 9 september 2019 ingediende voorstel van wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het stellen van voorschriften ten behoeve van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en met betrekking tot taal in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs (Wet taal en toegankelijkheid) (35 282) tot wet is of wordt verheven en:
a. artikel I, onderdeel A, van die wet later in werking treedt of is getreden dan artikel I, onderdeel A, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel A, van die wet de zinsnede «Aan artikel 1.1 worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel cc door een puntkomma, drie nieuwe onderdelen toegevoegd, luidende:» vervangen door de zinsnede «Onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van artikel 1.1, worden drie onderdelen toegevoegd [waarvan de lettering aansluit op het laatste onderdeel van dit artikel], luidende:» en worden de aanduidingen «dd.», «ee.» en «ff.» vervangen door respectievelijk «#1.», «#2.» en «#3.»;
b. artikel I, onderdeel Z, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel X, van deze wet, vervallen onderdelen C en Z van die wet.
1. Deze wet treedt, met uitzondering van artikel II, onderdelen A en B, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
2. Artikel II, onderdeel A, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 augustus 2020.
3. Artikel II, onderdeel B, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 2020.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,