Vastgesteld 6 november 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
I. |
ALGEMEEN DEEL |
2 |
|||
1. |
Inleiding |
2 |
|||
2. |
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel |
4 |
|||
2.1 |
Bedreiging |
4 |
|||
2.2 |
Bestrijding precursoren voor illegale vervaardiging van harddrugs |
6 |
|||
2.3 |
Voortzetting van de parlementaire discussie na de evaluatie |
9 |
|||
2.4 |
Verplichting tot betaling van de kosten van de vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid |
10 |
|||
2.5 |
Onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde |
12 |
|||
3. |
Enkele bijzondere aspecten met betrekking tot uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid |
13 |
|||
3.1 |
Inleiding |
13 |
|||
3.2 |
Bestrijding precursoren voor de illegale vervaardiging van drugs |
14 |
|||
3.2.1. |
De verhouding met de Europese verordeningen op het gebied van de handel in drugsprecursoren |
14 |
|||
3.4 |
Onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde |
15 |
|||
4. |
Uitvoerings- en financiële consequenties |
15 |
|||
4.2 |
Bestrijding precursoren voor illegale vervaardiging van harddrugs |
15 |
|||
5. |
Adviezen |
15 |
|||
5.1 |
Bedreiging |
15 |
|||
II. |
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING |
15 |
|||
Artikel I (Wijziging Wetboek van Strafrecht) |
15 |
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van de strafrechtelijke aanpak van ondermijning en georganiseerde criminaliteit. Deze leden zijn van mening dat alles op alles moet worden gezet voor een krachtige bestrijding van drugscriminaliteit en het tegengaan van de groeiende verwevenheid van onder- en bovenwereld. Het is daarbij wel van groot belang dat goed wordt gekeken of ons beleid en onze aanpak effectief zijn. Grote criminelen mogen niet wegkomen met hun daden, misdaad mag niet lonen. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel om te komen tot een wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit (hierna: het wetsvoorstel). Deze leden zijn van mening dat dit wetsvoorstel onderdeel is van een verbeterd proces waarin wordt gekeken naar alle facetten van ondermijnende criminaliteit en de facilitering daarvan. Hoewel de maatregelen op uiteenlopende terreinen liggen, zien de leden van de CDA-fractie een duidelijke lijn in de maatregelen in onderhavig wetsvoorstel. Het zijn alle aspecten die ook waren aangedragen in hun Deltaplan aanpak georganiseerde misdaad. Voornoemde leden hebben wel vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie verwachten dat de voorgestelde maatregelen zeker een bijdrage zullen gaan leveren aan de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Echter willen deze leden erop wijzen dat vanuit de praktijk, naast de voorgestelde instrumenten, vooral gepleit wordt voor betere informatie-uitwisseling tussen overheidsinstanties en ook tussen publiek en private instanties. Zij vragen in dat kader dan ook of de regering voornemens is ervoor te zorgen dat beide Kamers nog dit jaar het wetsvoorstel gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden kunnen behandelen door te zorgen voor snelle beantwoording van vragen. Alles staat en valt bij een effectieve informatie-uitwisseling.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het wetsvoorstel zich onder meer richt op de krachtigere bestrijding van de illegale drugsindustrie. Deze leden vragen de regering of hiermee ook de gedoogde drugsindustrie wordt bedoeld. Indien dat niet het geval is, vragen voornoemde leden in hoeverre een aanpak effectief kan zijn als er altijd sprake is van een tweeslachtigheid in de aanpak, waarbij bezit en gebruik niet tot vervolging leiden, maar productie en (grootschalige) handel wel. Zij hebben voorts nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en erkennen het nut en de noodzaak van een uitbreiding van de mogelijkheden om ondermijnende criminaliteit effectief aan te pakken. Dergelijke criminaliteit vormt een ernstige en steeds groter wordende bedreiging voor de integriteit van de Nederlandse economie en het openbaar bestuur en voor het gevoel van veiligheid van Nederlandse burgers. Gezien die groeiende dreiging waarderen deze leden de door de regering toegezegde incidentele en structurele gelden en de verschillende wetgevingsinitiatieven op het gebied van de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Zij maken graag van de gelegenheid gebruik een aantal vragen te stellen ten aanzien van het wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij onderschrijven de noodzaak van de versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit. In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat ondermijning serieuze bedreigingen oplevert, met als gruwelijk dieptepunt de moord op advocaat Derk Wiersum. Deze leden hebben de navolgende vragen.
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering met dit wetsvoorstel een aantal wijzigingen wenst aan te brengen in het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en enige andere wetten in verband met de versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit. Voornoemde leden zijn het ermee eens dat ondermijnende criminaliteit moet worden aangepakt. Niet alleen via het strafrecht, maar ook door middel van preventieve maatregelen. Het viel deze leden op dat in het voorliggende wetsvoorstel het woord «preventie» slechts één keer voorkomt. Heeft de regering wel genoeg aandacht voor deze kant van de strijd tegen georganiseerde criminaliteit? Kan zij dat uitgebreid onderbouwen?
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat het onderhavige wetsvoorstel niet «de» in het regeerakkoord aangekondigde ondermijningswet is, maar (slechts) een onderdeel vormt van het grotere project ondermijningswetgeving. Kan uiteengezet worden welke wetsvoorstellen de Kamer nog kan verwachten op het terrein van de aanpak van ondermijnende criminaliteit?
Voorts hebben deze leden nog enkele andere vragen over het voorliggend wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Genoemde leden onderschrijven de noodzaak tot versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering nu juist tot dit pakket aan wetgeving is gekomen. Welke overige wetgevingstrajecten lopen er nog? Zo vragen genoemde leden naar de voortgang van de Wijziging van de Wet Bibob in verband met informatiedeling tussen bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak en enige overige wijzigingen (tweede tranche). Zij vragen of in die tranche, zoals door deze leden eerder voorgesteld, ook aanpassing en vereenvoudiging van Bibob-formulieren, uitbreiding van branches waarop de toetst plaatsvindt, en uitbreiding van de Bibob-toets naar wijziging, afwijking of ontheffing van het bestemmingsplan, worden meegenomen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering de constatering van deze leden deelt dat er een substantiële toename is van drugscriminelen die van elders komen en in Nederland criminele ondermijnende handelingen verrichten. Op welke wijze kan, ook indachtig het Pact voor de Rechtsstaat, verdere aanscherping van straffen plaatsvinden om de internationale aantrekkingskracht op drugscriminelen tegen te gaan? Welke mogelijkheden ziet de regering voorts om niet alleen de strafmaat, maar ook de wijze van oplegging in te zetten om drugscriminaliteit tegen te gaan? Met name in kwetsbare wijken constateren genoemde leden namelijk dat het gezag van de overheid moet onderdoen voor het gezag van criminelen. Welke mogelijkheden ziet de regering om, in lijn met het Pact voor de Rechtsstaat, over te gaan tot wijkrechtbanken? Deze leden hebben voorts nog enkele vragen.
Met belangstelling hebben de leden van de SGP-fractie kennisgenomen van het wetsvoorstel. Ondermijnende criminaliteit is een steeds groter wordend probleem in Nederland en hier dient adequaat tegen opgetreden te worden. Door middel van de voorgenomen wetswijziging hopen voornoemde leden effect te zien in het optreden tegen ondermijnende criminaliteit. Deze leden hebben voorts nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom wordt gekozen om het strafmaximum te verhogen tot drie jaar in plaats van aan te sluiten bij de reeds geldende maximumstraf van vier jaar in geval van het door geweld of bedreiging dwingen van ambtenaren om een ambtsverrichting uit te voeren of na te laten. Hierboven zou dan de extra strafverhoging voor bepaalde groepen kunnen komen, zoals nu voorgesteld wordt voor bedreiging van burgemeesters, andere bestuurders, rechters, officieren van justitie en advocaten.
De leden van de VVD-fractie vragen verder of intimidatie nu voldoende kan worden vervolgd via bestaande delictsomschrijvingen. Zo ja, op welke manier kan het lage aantal aangiften en veroordelingen voor intimidatie worden verklaard? En op welke wijze kan zowel de aangiftebereidheid als de effectiviteit van de vervolging worden verbeterd?
De leden van de VVD-fractie constateren dat er nog een beroepsgroep is die zwaar onder druk staat door drugscriminelen, te weten (misdaad)journalisten. Vrijheid van pers is een van de belangrijkste pilaren van een gezonde rechtsstaat; journalisten moeten ten alle tijden vrij en veilig hun werk kunnen doen. Waarom is hier besloten om de beroepsgroep van (misdaad)journalisten niet op te nemen voor de extra strafverhogingsgrond en is de regering bereid dit alsnog op te nemen?
De leden van de VVD-fractie stellen dat bestuurders, togadragers en volksvertegenwoordigers in het kader van de strafrechtspleging of de handhaving van de openbare orde en veiligheid belast zijn met taken en bevoegdheden die ingrijpende gevolgen kunnen hebben. Daarnaast zijn zij in mindere of meerdere mate zichtbaar en in die zin zijn zij kwetsbaar voor bedreiging en intimidatie. Uit de cijfers blijkt bijvoorbeeld dat in de afgelopen drie jaar tientallen burgemeesters zijn bedreigd vanwege het ambt dat zij uitoefenen en de beslissingen die zij in dat kader nemen. Ook zien we dat de grote vlucht die social media in het afgelopen decennium hebben genomen het betrekkelijk eenvoudig heeft gemaakt om openbaar en (al dan niet) anoniem bestuurders en ambtsdragers te bedreigen. In het onlangs verschenen rapport «Bedreigingen en intimidaties van burgemeesters in relatie tot de bestuurlijke aanpak»1 wordt, naast het fenomeen van bedreigingen in de zin van artikel 285 Sr, ook aandacht besteed aan intimidatie van burgemeesters. Daarbij gaat het om gedrag dat niet de bewijsdrempel van artikel 285 Sr haalt en derhalve moeilijk vervolgbaar zou zijn, maar waar wel enige dreiging van uitgaat. In genoemd rapport wordt aangegeven dat criminele netwerken zich vaker van intimidatie zouden bedienen dan van bedreiging, vermoedelijk omdat zij zich beter bewust zijn van de grenzen van het strafrecht. Gezien die constatering, zouden de leden van de VVD-fractie willen vragen of de regering ook heeft gekeken naar de strafbaarstellingen van dwang (artikel 284 Sr) en ambtsdwang (artikel 179 Sr) en naar de mate waarin deze artikelen (nog) toereikend zijn om dergelijke intimidatie aan te pakken.
De leden van de D66-fractie erkennen dat dergelijke bedreigingen onze democratie en onze rechtsstaat onder druk zetten en dat effectief justitieel optreden noodzakelijk kan zijn. De voorgestelde toevoeging van een vijfde lid aan artikel 285 Sr, waarin de hoedanigheid van de bedreigde als strafverzwarende omstandigheid wordt opgenomen, komt deze leden dan ook begrijpelijk voor. Dat geldt ook voor de voorgestelde verhoging van het strafmaximum voor het basisdelict bedreiging, dat met dit voorstel van twee jaar naar drie jaar gevangenisstraf gaat. Zoals in de memorie van toelichting is verwoord, wordt daarmee de ernst van het delict bedreiging onderstreept. Het is deze leden daarbij echter wel opgevallen dat in de memorie van toelichting daarnaast wordt gesteld dat het huidige strafmaximum «niet meer volstaat». Dit roept de vraag op of daarmee wordt bedoeld dat door het huidige strafmaximum van twee jaar er (noodgedwongen) lagere straffen geëist en opgelegd worden dan passend zou zijn. Met andere woorden: zijn er bedreigingszaken bekend waarin het openbaar ministerie (OM) of de rechtbank meer dan twee jaar gevangenisstraf geëist respectievelijk opgelegd had, als het strafmaximum hoger was geweest? Hierop zouden de leden van de D66-fractie graag een antwoord van de regering krijgen.
Daarnaast vragen deze leden of de regering bij het opstellen van het voorliggende voorstel ook heeft gekeken naar de kwetsbare positie van rechercheurs en andere opsporingsambtenaren. Ook zij opereren op het raakvlak van boven- en onderwereld en het is dan ook niet ondenkbaar dat ook zij te maken krijgen met intimidatie en bedreiging.
De leden van de GroenLinks-fractie spreken hun afschuw uit over de aard en omvang van bedreigingen, gericht aan lokale bestuurders. Op zich begrijpen deze leden de wens om zwaarder te kunnen straffen, maar zij vragen of dat onder de huidige omstandigheden inderdaad het gewenste effect zal hebben. Eerder is uit onderzoek immers duidelijk geworden dat slechts in een beperkt aantal gevallen aangifte wordt gedaan van bedreiging en intimidatie. De kans is in de praktijk niet zo heel groot dat uiteindelijk een veroordelend vonnis volgt.
Is het niet veel verstandiger om alle inspanningen er allereerst op te richten om ervoor te zorgen dat de aangiftebereidheid onder lokale bestuurders, advocaten, magistraten e.d. toeneemt? Welke extra inspanningen levert het kabinet op dat vlak?
De leden van de SP-fractie vragen wat het voorspelde effect is van de verhoging van de maximale straf voor bedreiging (en de nieuwe strafverzwarende grond bedreiging van een bestuurder). Zal het aantal bedreigingen hierdoor afnemen? Wat doet het kabinet verder concreet om ervoor te zorgen dat bedreigers eerder en vaker voor de rechter zullen komen dan nu het geval is? Wordt de capaciteit bij politie, OM en rechtspraak hiervoor evenredig uitgebreid? Zo nee, waarom niet?
In veel consultatiereacties en ook in de memorie van toelichting was, volgens de leden van de SP-fractie terecht, te lezen dat niet alleen burgemeesters, advocaten en officieren bedreigd worden, maar dat bijvoorbeeld boeren op het platteland en ook havenmedewerkers actief benaderd worden door criminelen, onder druk gezet worden en bedreigd worden om criminele handelingen uit te voeren dan wel te faciliteren. Voor de beveiliging van advocaten heeft het kabinet inmiddels geld uitgetrokken, maar wat doet het kabinet voor andere beroepsgroepen die ook gevaar lopen onder het juk van criminelen te moeten zwichten, zoals bijvoorbeeld boeren of havenmedewerkers?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van groot belang dat togadragers en bestuurders veilig hun werk kunnen doen. De toevoeging van de strafverzwarende grond voor bedreiging jegens deze groepen kunnen zij dan ook onderschrijven. Kan de regering nog nader toelichten waarom deze grond niet voor ambtenaren geldt? Voornoemde leden horen ook graag of raadsleden onder het voorgestelde artikel vallen.
Hoewel niet binnen de context van dit wetsvoorstel, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie ook naar de strafrechtelijke bescherming van journalisten, wetenschappers en politiek ambtsdragers tegen bedreiging. Is deze in de ogen van de regering momenteel ook adequaat genoeg, juist ook in het huidig maatschappelijk klimaat?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel een verhoging van de maximumstraf voor bedreiging van twee naar drie jaar voorstelt. Dit moet een afschrikwekkende werking hebben en potentiële criminelen ervan weerhouden iemand te bedreigen. Deze leden constateren dat een verhoging van twee naar drie jaar gevangenisstraf wel heel minimaal is om van een afschrikwekkende werking te kunnen spreken. Daarnaast bevestigt dit niet dat de zorgen van slachtoffers van bedreiging serieus worden genomen. De leden van de SGP-fractie vragen de regering of zij deze overweging deelt en of, om van een daadwerkelijk afschrikwekkende werking uit te kunnen gaan, de maximumstraf niet zou moeten worden verdubbeld naar vier jaar.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel voorziet in een verhoging van de strafmaat voor bedreiging van burgemeesters en andere bestuurders. Het effectief en integer functioneren van burgemeesters, togadragers en andere personen met gezag bekleed is van essentieel belang voor een goede werking van het openbaar bestuur. Voornoemde leden onderkennen dat dit een specifieke groep is, waarvan het effectief en integer functioneren niet bedreigd mag worden. Zij constateren dat dit tevens het geval is bij hulpverleners. Wanneer het functioneren van een agent of ambtenaar wordt bedreigd, kan dit eveneens een gevaar voor de samenleving betekenen. De leden van de SGP-fractie vragen de regering of zij deze overweging deelt en bereid is om het wetsvoorstel uit te breiden met de bijzondere bescherming van hulpverleners.
De leden van de VVD-fractie achten het verstandig dat wordt ingezet op het snel kunnen handelen indien nieuwe precursoren voor illegale vervaardiging van harddrugs geïntroduceerd worden. Het wetsvoorstel richt zich op stoffen waarvan geen legale toepassingen bekend zijn. Welk percentage precursoren kent naar schatting geen legale toepassing, maar wordt wel gebruikt voor het vervaardigen van harddrugs? Is het niet zo dat de gebruikte stoffen in veel gevallen juist wel reeds legaal gebruikt worden? Op welke wijze kan ook hierop worden geanticipeerd, met dezelfde snelheid als dit wetsvoorstel beoogd, al dan niet door in te zetten op aanpassing van de Europese regelgeving?
Het is de leden van de CDA-fractie al langer een doorn in het oog dat het voor wetgeving lastig is om de praktijk bij te benen als het gaat om het verbieden van synthetische drugs. Middelen die chemisch enigszins verschillen, maar qua schadelijkheid en effecten hetzelfde zijn, kunnen op dit moment niet goed verboden worden, zo constateren deze leden. Flexibiliteit is hier nodig, zo menen zij. Voornoemde leden vragen wel of deze flexibiliteit mogelijk is wanneer het gaat om precursoren die ook een gebruikelijke legale toepassing kennen. Hoe gaat de regering borgen dat criminelen niet uit zullen wijken naar precursoren die ook een legale toepassing kennen om zo niet onder het verbod te vallen?
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of de regering enkele voorbeelden kan geven van stoffen die enkel gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van illegale drugs en geen legale toepassing kennen.
De leden van de D66-fractie constateren dat in de praktijk blijkt dat de productie van synthetische verdovende middelen een proces is dat een groot aanpassingsvermogen kent. Precursoren die als zodanig worden herkend door de opsporingsinstanties en in het kader van Europese regelgeving en de Opiumwet worden aangepakt, worden relatief eenvoudig vervangen door nieuwe precursoren die nog niet op de verschillende lijsten zijn gezet. Deze leden herkennen dat de voorgestelde aanpassing van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën past in die dynamiek en politie en justitie meer armslag geeft om effectief te reageren op nieuwe ontwikkelingen die nog niet zijn vastgelegd in Unierecht.
Met de voorgestelde wijziging van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën lijkt de regering het idee van een zogenaamd stofgroepenverbod achter zich te hebben gelaten. De leden van de D66-fractie zijn desalniettemin van mening dat bepaalde nadelen van dit stofgroepenverbod, zoals die zijn benoemd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het rapport «Voor- en nadelen van generieke strafbaarstelling nieuwe psychoactieve stoffen»2, zich ook kunnen voordoen bij de voorgestelde wijziging van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën. Ziet de regering ook het risico dat de verboden middelen vervangen zullen worden door nieuwe stoffen of dat de gebruiker terugvalt op de beschikbare klassieke drugs (cannabis, ecstasy, cocaïne, amfetamine)? Verwacht zij niet dat het verbod van bepaalde precursoren zal leiden tot het gebruik van andere stoffen, die mogelijk veel schadelijker zijn voor de volksgezondheid? Kan de regering haar antwoord op deze vragen toelichten?
Voornoemde leden achten het voorts heel belangrijk dat er voldoende zicht blijft op aard en omvang van drugsgebruik. Hoe raakt het verbod op precursoren, zoals in onderhavig wetsvoorstel voorgesteld, aan de legale verkoop van designerdrugs in smart shops? Het zou ongewenst zijn als er hierdoor een run komt op de zwarte markt. De kwaliteit van de producten op de zwarte markt is waarschijnlijk lager dan in smart shops en de voorlichting over hoe men deze middelen met beperking van gezondheidsrisico’s kan gebruiken ontbreekt, zoals ook het RIVM in bovengenoemd rapport constateert. Deze leden ontvangen hierop graag een reactie.
Ten aanzien van het vereiste opzet in het nieuwe artikel 4a Wet voorkoming misbruik chemicaliën zouden de leden van de D66-fractie de regering daarnaast willen vragen om nadere opheldering van hetgeen daarover in de memorie van toelichting is opgenomen: «De opzet is daarbij gericht op de omstandigheid dat de handelingen betrekking hebben op de desbetreffende stof; er is geen opzet vereist op de omstandigheid dat deze stof bij ministeriële regeling is aangewezen». Dient deze zinsnede dusdanig te worden gelezen dat voor strafbaarheid wel vereist is dat verdachte wetenschap heeft van welke stof hij voorhanden heeft, vervoert, invoert of uitvoert? Zo ja, hoever moet deze wetenschap dan reiken? Is bekendheid met bijvoorbeeld de naam of chemische samenstelling daartoe voldoende?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering de levenscyclus van designerprecursoren wil bekorten door ze sneller te kunnen aanwijzen als illegale stoffen. Het roept de voor de hand liggende vraag op hoe dit zich verhoudt tot de voorzienbaarheid van een eventuele strafbaarheid voor het legale gebruik ervan. Begrijpen de leden goed dat een stof bij ministeriële regeling bij een spoedeisend belang verboden kan worden verklaard om vervolgens, als blijkt dat deze stof ook een legale toepassing kent, bij een nieuwe ministeriële regeling de stof weer te decriminaliseren? Wat is precies zo’n spoedeisend belang en bergt deze procedure niet het gevaar in zich dat al te snel tot criminalisering van stoffen wordt overgegaan?
Klopt het dat de productie van XTC tegenwoordig met meer restafval gepaard gaat dan voorheen? Heeft dit mede een oorzaak in het feit dat de grondstoffen waarmee ze aanvankelijk geproduceerd werden, nu verboden zijn, waardoor gewerkt wordt met stoffen die daar in principe minder geschikt voor zijn? Zo ja, wat is dan het verwachte effect van de nieuwe voorstellen op de toe- of afname van het restafval?
De leden van de SP-fractie zijn verheugd te lezen dat er nu eindelijk een verbod lijkt te komen op precursoren die bestemd zijn voor de vervaardiging van drugs. Deze leden hebben, samen met de leden van de PVV-fractie, jarenlang om een vangnetbepaling gevraagd. Is het voorstel dat de regering nu doet precies die vangnetbepaling? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat het verschil tussen een algemene vangnetbepaling, zoals eerder door leden van de SP-fractie en de PVV-fractie voorgesteld, en de regeling die de regering voorstelt, het vereiste is dat er nog geen bekende legale toepassing van de stof moet zijn? Kan worden aangegeven wat het verbieden van precursoren voor effect zal hebben op de forensische opsporing? Kunnen de (politie-)laboratoriums meer onderzoeken verwerken? Komt hier extra budget voor? Zo nee, waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij met de voorstellen van het kabinet om sneller op te kunnen treden tegen designerprecusoren. Kan de regering aangeven welke verwachte tijdswinst er nu met voorliggend voorstel wordt geboekt? Betekent dit ook dat websites die partydrugprecursoren aanbieden – onder het mom van neutrale chemicaliën – kunnen worden aangepakt? Zo nee, wat zou hier nog verder voor nodig zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat niet alleen partyprecusoren, maar ook hulpmiddelen als bijvoorbeeld een pillenstempelmachine eenvoudig aan te schaffen zijn. Genoemde leden begrijpen dat deze ook voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt, maar vragen de regering wel wat er mogelijk is om de drempel tot toegang tot dit soort apparatuur te verhogen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel ziet op het bestrijden van precursoren voor de illegale vervaardiging van harddrugs. Deze precursoren kennen echter vaak ook een legale toepassing. Te denken valt aan gootsteenontstopper dat gebruikt wordt voor de vervaardiging van GHB. GHB wordt gemaakt van het schoonmaakmiddel GBL (gamma-butyrolacton) en van gootsteenontstopper (natronloog of kaliumloog). GHB als drug wordt illegaal geproduceerd. De schoonmaakmiddelen en gootsteenontstopper zijn gemakkelijk in de bouwmarkt of via internet te verkrijgen. Door het schoonmaakmiddel GBL te vermengen en te verwarmen met gootsteenontstoppers ontstaat GHB. Het wetsvoorstel ziet op het aanwijzen en bestrijden van de handel in en vervaardiging van precursoren die kunnen worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen waarvan geen legale toepassing bekend is. Voornoemde leden constateren dat precursoren die tevens een legale toepassing kennen, niet onder de toepassing van dit wetsvoorstel vallen en hier derhalve niet effectief tegen opgetreden kan worden. Kan de regering aangeven hoe zij de vervaardiging van synthetische drugs door middel van psychotrope stoffen met een legale toepassing wil tegengaan nu dit niet onder de toepassing van dit wetsvoorstel valt? De leden van de SGP-fractie constateren dat voor strafbaarheid op grond van het voorgestelde artikel is vereist dat wordt bewezen dat degene die de stoffen voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat deze stoffen bestemd zijn voor de illegale vervaardiging van drugs en dat hij deze stoffen voorhanden heeft om een dergelijk feit voor te bereiden of te bevorderen. De wetenschap of het vermoeden van de illegale bestemming is voldoende. Deze leden constateren dat het in de praktijk niet altijd mogelijk blijkt om te bewijzen dat een verdachte wist van de illegale bestemming van de stoffen. Gedacht kan worden aan personen die zijn betrokken bij het transport van precursoren en die zich erop beroepen geen wetenschap te hebben van de aard en inhoud van de door hen vervoerde lading, of van de illegale aard of bestemming van de betreffende stoffen. In het belang van en effectieve bestrijding van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en de bescherming van de volksgezondheid is het van essentieel belang dat adequaat kan worden opgetreden tegen de vervaardiging van (synthetische) drugs. Het is echter lastig te bewijzen of een persoon weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat deze stoffen dienen ter vervaardiging van drugs. Kan de regering aangeven of er een beoordelingskader is om dit vermoeden te toetsen? Kan de regering aangeven hoe wordt omgegaan met transporteurs van deze stoffen die geen weet hebben van de bestemming hiervan?
De leden van de CDA-fractie willen de opmerking plaatsen dat ook bij het tegengaan van insluipers of andere vormen van misbruik van kwetsbare infrastructurele objecten, informatiedeling van het grootste belang is. Erkent de regering dat hier ook veel te winnen is waar het gaat om informatiedeling? Zij vragen voorts in hoeverre er nu een (zwaardere) straf boven het hoofd van insluipers hangt en er oog is voor de mogelijke toename van risico’s voor haven- en douanepersoneel. Een insluiper is er met de dreiging van een zwaardere straf meer aan gelegen om meer risico’s te nemen om niet gepakt te worden, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Wordt er met dit wetsvoorstel ook rekening gehouden met mogelijk meer vraag naar bescherming van personeel dat werkzaam is op terrein van kwetsbare infrastructurele objecten?
Het voorgestelde artikel 138aa Sr komt tegemoet aan een duidelijke wens van politie, justitie en openbaar bestuur om misbruik van kwetsbare infrastructurele objecten harder en voortvarender aan te pakken. Daarbij erkennen de leden van de D66-fractie ook de noodzaak om voor dit delict voorlopige hechtenis mogelijk te maken ten behoeve van nader onderzoek. Ten aanzien van de redactie van het artikel zouden deze leden echter wel een verhelderende vraag willen stellen. In het derde lid onder a wordt gesteld dat de op te leggen gevangenisstraf met een derde kan worden verhoogd, indien de schuldige zich op de besloten plaats de toegang heeft verschaft tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen door middel van de handelingen, bedoeld in artikel 138, tweede lid, Sr. Daarbij heeft het OM in haar inbreng opgemerkt dat de handelingen in artikel 138, tweede lid, minder omvattend zijn dan de middelen genoemd in het tweede lid van artikel 138aa Sr. Immers, de valse pas en de valse hoedanigheid worden in het tweede lid van artikel 138 Sr niet genoemd. In reactie op die inbreng wordt in de memorie van toelichting gesteld dat «het zich verschaffen van toegang tot een afgesloten gebouw of container op een bedrijventerrein geschiedt met behulp van een speciale dopsleutel of anderszins met behulp van een koevoet of ander breekmateriaal. Het gebruik van een valse pas of valse hoedanigheid is daarbij niet aan de orde. Daarom is dit advies niet overgenomen.» Voornoemde leden vragen of daarmee niet miskend wordt dat in de strafverzwarende omstandigheid van artikel 138aa, derde lid, onder a, Sr wordt gesproken over toegang tot «een gebouw, ruimte of vervoermiddel dat zich op de besloten plaats bevindt» en dat er dus geen sprake hoeft te zijn van een afgesloten gebouw, ruimte of vervoermiddel. Gezien die omstandigheid, komt het deze leden niet ondenkbaar voor dat de dader zich de toegang tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel verschaft door middel van valse toegangspas of valse hoedanigheid. Graag ontvangen zij een reactie van de regering.
Bij deze nieuwe strafbaarstelling vragen de leden van de GroenLinks-fractie in hoeverre bestaande strafbaarstellingen tekortschieten, zoals wederrechtelijk binnendringen en dergelijk. Daarnaast vragen deze leden de regering om hoeveel zaken het per jaar gaat. Zij begrijpen uit paragraaf 4.3 van de memorie van toelichting dat het voornaamste verschil erin zit dat dergelijke zaken voortaan altijd via het OM zullen worden afgedaan. Waaruit bestaat het aantal extra zaken?
De leden van de SP-fractie vragen of de verwachting is dat de politie luchthavens, zeehavens en spoorlocaties meer zal gaan controleren nu verblijf op die locaties onder bepaalde voorwaarden strafbaar wordt gesteld. Zo ja, krijgt de politie hier dan ook meer capaciteit voor? Zo nee, wat zal dan het effect zijn van deze maatregel?
De voorkoming van misbruik van kwetsbare infrastructurele objecten ziet naar de indruk van de leden van de ChristenUnie-fractie ook toe op de voorkoming van mensensmokkel. Zien zij dit juist? Wat zijn de gevolgen hiervan voor mensensmokkelaars en de personen die gesmokkeld worden?
De leden van de VVD-fractie zijn positief over het voorstel om de kosten die gemaakt moeten worden ter vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren, straks te verhalen op de crimineel. Wel vragen zij in hoeverre de regering verwacht dat het opleggen van een dergelijke vordering in de praktijk ook zal leiden tot de situatie waarin de kosten daadwerkelijk door de veroordeelde worden betaald. Kan de regering een inschatting maken welk percentage van de kosten zij hiermee verwacht te kunnen verhalen? Op welke manier kan (crimineel) vermogen beter in kaart worden gebracht en wat is de verjaringstermijn voor dergelijke door de rechter opgelegde vorderingen tot het betalen van de kosten?
De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van het voorstel «verplichting tot betaling van de kosten van de vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen» of dit middel naar verwachting ook zal worden ingezet bij kleine hoeveelheden illegaal vuurwerk, bijvoorbeeld in handen van jongeren.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel om de kosten voor het vernietigen van goederen die vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, te verhalen op veroordeelden. De goederen waar deze maatregel op ziet, hebben gemeen dat zij een ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of de volksgezondheid (zoals wapens, verdovende middelen en illegaal vuurwerk) en dat de overheid bij ontdekking daarvan een verplichting heeft ze in beslag te nemen en te vernietigen, zodat zij buiten het maatschappelijk verkeer blijven. De kosten voor die vernietiging kunnen aanzienlijk zijn en komen nu voor rekening van de staat. Deze leden begrijpen de gedachte achter het voorstel om dergelijke kosten te verhalen op de veroordeelde: de vervuiler betaalt. Daar komt bij dat van een dergelijke betalingsverplichting mogelijk een afschrikwekkende werking uitgaat.
Enkele vragen met betrekking tot de oplegging en uitvoering dringen zich echter op. De voornoemde leden merken op dat in het voorstel ruimte is gecreëerd voor de rechter om bij de vaststelling van de hoogte van de betalingsverplichting rekening te houden met de omstandigheden van het geval (matigen). Analoog aan de ontnemingsmaatregel van artikel 36e Sr kan daarbij gedacht worden aan de draagkracht, het verdienvermogen en de rol van de verdachte bij het strafbare feit. Ten aanzien van die laatste omstandigheid zouden deze leden graag van de regering vernemen hoe zij in algemene zin aankijkt tegen de mate waarin de voorgestelde maatregel van kostenverhaal opgelegd zou kunnen worden aan medeplichtigen en medeplegers. Deze vraag is ingegeven door het feit dat een groot deel van de in memorie van toelichting genoemde vernietigingskosten bestaat uit de kosten voor het ruimen van hennepkwekerijen (5 miljoen euro). In de praktijk blijkt vaak dat verdachten bij wie een hennepkwekerij wordt aangetroffen, niet als daadwerkelijke eindverantwoordelijke voor die kwekerij kunnen worden aangemerkt. Dit vormt dikwijls een belemmering voor het (volledig) toewijzen van een vordering tot ontneming van wederrechtelijk voordeel, waardoor het afschrikwekkend effect van die maatregel in de praktijk voorstelbaar lager is dan wellicht beoogd. Nu er bij de voorgestelde maatregel van kostenverhaal van eenzelfde afschrikwekkend effect wordt uitgegaan als bij de ontnemingsmaatregel, achten deze leden het van belang dat de regering zich in de memorie van toelichting uitlaat over de mate waarin zij burgers die een hennepkwekerij in hun woning, schuur of garage toelaten, verantwoordelijk acht voor de kosten van de vernietiging van die kwekerij.
Daarnaast zouden de leden van de D66-fractie de regering willen vragen of de rechter bij de oplegging van de maatregel van kostenverhaal de mogelijkheid heeft om de betalingsverplichting hoofdelijk op te leggen, zoals dat ook bij de ontnemingsmaatregel het geval is. Zodoende zou de rechter namelijk rekening kunnen houden met de (eventueel latere) veroordeling van medeverdachten. Deze leden vernemen graag het standpunt van de regering hierover.
Voorts zouden deze leden de regering om opheldering willen vragen over de navolgende zin in de memorie van toelichting: «Aldus geldt de voorgestelde maatregel voor situaties waarin sprake is van de ontdekking van illegaal vuurwerk, illegale gewasbeschermingsmiddelen, drugslaboratoria of hennepkwekerijen.» (p.11). Door de wijze waarop deze zin geformuleerd is, kan zij mogelijkerwijs gezien worden als een uitputtende opsomming van de gevallen waarin de maatregel opgelegd zou kunnen worden. Dit lijkt echter niet het geval te zijn, nu er meer goederen denkbaar zijn die onder het bereik van de maatregel van kostenverhaal zouden komen te vallen. Kan de regering de hierboven geciteerde zin nader duiden?
Tot slot zouden de leden van de D66-fractie aan de regering een toelichting willen vragen ten aanzien van haar inschatting dat er slechts een geringe toename van de zittingstijd te verwachten is, nu de Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat met de behandeling van een vordering tot kostenverhaal 15 minuten gemoeid zou zijn (pagina 27, memorie van toelichting). Het is te verwachten dat het in het een aanzienlijk aantal gevallen zal gaan om vorderingen ter verhaal van de kosten die gemaakt zijn bij de ontruiming van hennepkwekerijen. Daar komt bij dat dergelijke strafbare feiten dikwijlsdoor de politierechter behandeld worden en zaken bij de politierechter in het algemeen slechts een korte behandelduur van 15 tot 30 minuten kennen. Gezien die omstandigheden zou een toename van de behandelduur met 15 minuten kunnen betekenen dat politierechterzittingen in relatieve en absolute zin aanzienlijk zwaarder belast worden, hetgeen gevolgen heeft voor de werklast van de rechtspraak, zoals de Raad voor de rechtspraak in haar inbreng ook aangeeft. De leden van de D66-fractie zouden de regering willen vragen om toe te lichten in hoeverre met die aanvullende belasting rekening is gehouden en wat dit zou betekenen voor doorlooptijden en achterstanden.
De leden van de SP-fractie vragen of gemeenten profijt zullen hebben van de voorgestelde verhaalmaatregel. Klopt het dat de kosten die een gemeente maakt bij het ruimen van drugsafval, niet onder deze regeling vallen? Zo ja, waarom is dat en op welke manier wil de regering gemeenten dan wel structureel tegemoetkomen in de kosten die zij moeten maken voor het ruimen van drugsafval? Erkent de regering dat in de gevallen waarvoor de maatregel in het bijzonder is bedoeld, zoals hennepkwekerijen, xtc-laboratoria en dergelijke, veelal niet de daadwerkelijke opdrachtgevers worden vervolgd, maar eerder de «loopjongens»? In hoeverre is het in die gevallen dan mogelijk om concreet verhaal te halen? De leden van de SP-fractie constateren voorts dat in de praktijk nog veel te weinig misdaadgeld wordt afgepakt van criminelen. Het ontbreekt aan voldoende financiële recherche: er is te weinig capaciteit, expertise en prioriteit om in iedere strafzaak die om geld draait, de opsporing ook om geld te laten draaien. Nu dit voorstel het mogelijk maakt de kosten op de dader te verhalen, roept dat de vraag op of daar dan wel voldoende capaciteit voor zal worden vrijgemaakt om dit ook echt consequent uit te gaan voeren. Wat moet het vertrouwen geven dat dit een succes gaat worden? Hoe wordt voorkomen dat verhaal wordt gehaald bij niet-kapitaalkrachtige verdachten, bijvoorbeeld omdat ze stromannen waren en de grote jongens buiten schot zijn gebleven? Wat zijn de uitvoeringslasten van dit voorstel? Gaan de baten de kosten wel overstijgen naar verwachting? De voornoemde leden krijgen hier graag een uitgebreide reactie op.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het positief dat wordt getracht kosten op daders te verhalen. Zij zien hier ook een belangrijke normerende werking van uitgaan. Zien genoemde leden het juist dat dit niet toeziet op de kosten voor het opruimen van drugsdumpingen op private en/of publieke grond? Is voor deze gevallen al een dergelijke regeling aanwezig of zou dit in voorliggend voorstel kunnen worden toegevoegd?
De leden van de VVD-fractie vinden het van groot belang dat strafrechtelijk executieonderzoek (SEO) met verdergaande onderzoeksbevoegdheden ook kan worden ingezet om vermogen te achterhalen om bijvoorbeeld schadevergoedingsmaatregelen te kunnen voldoen. Wel vragen deze leden zich af in hoeverre het SEO zich ook kan uitstrekken tot crimineel vermogen in het buitenland, aangezien grote drugscriminelen hun vermogen vaak over de grens onderbrengen. Tegen welke praktische of juridische belemmeringen loopt het OM hier aan? Welke stappen zet de regering om ook vermogen in het buitenland te kunnen vorderen? En op welke wijze wordt binnen de EU gezamenlijk opgetrokken om crimineel vermogen af te pakken en vermogen van criminelen in het algemeen terug te vorderen, onder meer om een schadevergoeding te kunnen voldoen?
De leden van de D66-fractie constateren dat onder het huidige Wetboek van Strafvordering het OM een strafrechtelijk executieonderzoek kan openen als er sprake is van een ontnemingsmaatregel. Onder het voorliggende voorstel zou dergelijk onderzoek ook mogelijk worden bij onherroepelijke geldboetes, verbeurdverklaringen, schadevergoedingsmaatregelen en de voorgestelde maatregel kostenverhaal. Hiermee wordt beoogd het sluitstuk van het strafproces, de executie, te versterken en zodoende te voorkomen dat veroordeelden ontkomen aan sancties of hun verplichting om de door hen veroorzaakte schade te vergoeden. De daadwerkelijke inning van dergelijke sancties en maatregelen legitimeert het strafproces en in dat kader zouden de leden van de D66-fractie de regering willen vragen om toe te lichten hoe groot op dit moment het zogeheten «executiegat» is ten aanzien van opgelegde sancties en maatregelen. Met andere woorden: hoe hoog is het bedrag dat jaarlijks aan sancties en maatregelen wordt opgelegd en hoeveel daarvan wordt ook daadwerkelijk jaarlijks geïnd door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)?
Daarnaast zouden deze leden de regering willen vragen om enig inzicht te verschaffen in de huidige praktijk van het SEO en de verwachtingen ten aanzien van de voorgestelde verruiming van het toepassingsbereik. Hoeveel SEO’s worden er jaarlijks uitgevoerd en met hoeveel onderzoeken zal dat aantal toenemen als gevolg van de voorgestelde uitbreiding? Wat betekent die verwachte toename voor de capaciteit, kosten en inzet van de (financiële) recherche en het OM?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (Afdeling) en de inbreng van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) nader aan te geven wat mag worden verstaan onder «aanzienlijk belang». Is deze bepaling niet te algemeen? Hoe zou een nadere definiëring van dit «aanzienlijk belang» kunnen luiden?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich met de Afdeling of de opbrengsten van het doorberekenen van handhavingskosten opwegen tegen de financiële en mogelijk maatschappelijke kosten. Deelt de regering de verwachting van de Afdeling dat het waarschijnlijk is dat vooral daders met een ondergeschikte rol in een groter crimineel netwerk zullen worden veroordeeld en dat dit karige kippen zijn om te plukken? Houdt de regering rekening met de aanvullende kosten die verwacht kunnen worden, waaronder vanwege het grotere gevaar van recidive? Bij de voorgestelde nieuwe maatregelen ontbreekt het immers aan goede onderliggende analyses en is de veronderstelde effectiviteit gebaseerd op enkele aannames. Is de regering alsnog bereid om deze voorstellen te laten doorrekenen?
De politie waarschuwt voor flinke kostenstijgingen voor haar organisatie naar aanleiding van dit wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering de politie hierin tegemoetkomt? Klopt het dat het voorliggende wetsvoorstel voor veel organisaties financiële gevolgen zal hebben, terwijl van die organisaties ook gevraagd wordt de financiële gevolgen binnen hun eigen budget op te vangen? Waarom zadelt de regering bijvoorbeeld de belastingdienst, het Nederlands Forensisch Instituut, de CJIB, de Rechtspraak, het OM en de politie met extra werklasten en kosten op, maar weigert zij (volledig) financieel over de brug te komen?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat er gebeurt op het moment dat van een via ministeriële regeling verboden precursor ook een legale toepassing ontdekt wordt. In hoeverre wordt experimenteren met verboden precursoren in het kader van wetenschap nog steeds mogelijk?
De leden van de SGP-fractie constateren dat met dit wetsvoorstel de illegale vervaardiging van drugs gemakkelijker opgespoord en gestagneerd kan worden. Deze leden constateren tevens dat het wetsvoorstel enkel voorziet in de aanpak van de vervaardiging van synthetische drugs. Zij vragen of de regering nader kan duiden waarom het wetsvoorstel niet ziet op het aanpakken van psychotrope stoffen. De handel in en vervaardiging van deze stoffen is in beginsel legaal, omdat deze stoffen ook voor legale doeleinden worden gebruikt. Dit kan echter tevens grote schade in de samenleving berokkenen. Kan de regering aangeven of de vervaardiging en handel in psychotrope stoffen buiten de ondermijnende criminaliteit valt? De leden van de SGP-fractie constateren dat deze stoffen evenzo verslavend kunnen zijn en zeker evenzo gevaarlijk. Zij vragen de regering of zij deze overweging deelt en bereid is het wetsvoorstel uit te breiden om effectief op te kunnen treden tegen ondermijnende criminaliteit, waaronder de handel en vervaardiging van psychotrope stoffen.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen om schadelijke soorten designerdrugs die relatief makkelijk verkrijgbaar zijn voor consumenten. Hoe kijkt de regering naar deze nieuwe designerdrugs in het kader van de huidige Europese verordeningen op het gebied van de handel in drugsprecursoren? Is de regering van mening dat deze verordeningen voldoende mogelijkheden bieden om productie en handel van dergelijke designerdrugs tegen te gaan? Kan hier een toelichting worden gegeven?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om stoffen aan te wijzen welke geregistreerd worden als stof om synthetische drugs te vervaardigen. Om belemmering van het reguliere handelsverkeer te voorkomen zullen de te verbieden stoffen worden aangewezen na rapportage door een groep van deskundigen, die bestaat uit vertegenwoordigers van overheidsinstanties. Deze leden constateren dat hierbij gehandeld wordt op macroniveau, terwijl het vervaardigen van drugs in hoog tempo doorgaat. De leden van de SGP-fractie constateren dat snel adequaat optreden belemmerd wordt door besluitvorming op dit niveau. Voornoemde leden vragen de regering of zij de overweging deelt dat het aanwijzen van stoffen op Europees niveau het effectief tegengaan van het vervaardigen van synthetische drugs niet veel belemmert nu de snelheid uit het proces gehaald wordt.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de maximale periode is waarover een onderzoek naar vermogen kan worden gespreid. Wat is de verjaringstermijn over de vordering? In hoeverre kunnen de onderzoeken strategisch over die periode worden gespreid wanneer signalen van aanwezig vermogen daar aanleiding toe geven? En in hoeverre kan vermogen ondergebracht bij familieleden of anderen, hierbij betrokken worden? Welke lessen kunnen hier geleerd worden van bijvoorbeeld de Italiaanse wetgeving op het gebied van onderzoek en afpakken van het vermogen van een veroordeelde?
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering niet verwacht dat dit onderdeel van het wetsvoorstel tot een groot aantal extra strafzaken zal leiden, maar dat dit het OM een beter instrument levert om huidige zaken tot een goed einde te kunnen brengen. Deze leden vragen meer uitleg op dit punt van de regering. Zij vragen de regering of het niet logisch is dat, wanneer er vanuit de praktijk gevraagd wordt om een bepaalde strafbaarstelling, er ook extra strafzaken zullen worden verwacht.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de terechte vraag van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) waarom het wetsvoorstel zich enkel richt op bedreiging en niet ook op andere ernstige geweldsdelicten. De uitleg van de regering kent geen anticiperend karakter. Is het niet beter om dit nu goed te regelen, dus andere geweldsdelicten ook op te nemen, in plaats van later te moeten bepalen dat het toch nodig was geweest? We hebben te maken met meedogenloze criminelen. We mogen niet naïef zijn over waar zij toe in staat zijn. De rechtspraak heeft daarbij altijd het laatste woord over de proportionaliteit van de straftoemeting.
Deelt de regering de mening dat iedere vorm van fysieke agressie tegen (politieke) ambtsdragers onaanvaardbaar is en dat het daarom past geweldsdelicten zoals zware mishandeling (artikel 302 Sr) ook onder de werkingssfeer van dit wetsvoorstel te brengen? Kan de regering nader toelichten waarom ten principale de keuze is gemaakt zware mishandeling uit te sluiten van het wetsvoorstel?
Artikel I (Wijziging Wetboek van Strafrecht)
De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van de introductie van een nieuwe strafverhogingsgrond voor onder meer de bedreiging van een specifieke groep ambts- en gezagsdragers en togaberoepen. Deze leden achten bedreiging van deze groepen als onacceptabel. Bedreiging van personen met een togaberoep is een directe bedreiging van onze rechtsstaat. Om dit tegen te gaan dienen alle beschikbare middelen te worden ingezet, zo menen deze leden. In dat kader vragen zij aan de regering waarom er niet is gekozen voor een taakstrafverbod in het geval er sprake is van bedreiging van een persoon met een togaberoep. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering niet ook vindt dat de ernst van dit vergrijp rechtvaardigt dat er geen taakstraf opgelegd kan worden door de rechter.
De leden van de SGP-fractie vragen om recht te doen aan de ontwikkeling in de ernst en impact van bedreiging en het leed dat met dit delict wordt toegebracht aan de betrokkenen en de samenleving en de strafbedreiging te verhogen tot een maximumstraf van vier jaren in plaats van de voorgestelde drie jaren
De leden van de SGP-fractie vragen voorts om de specifieke groep ambts-, gezags- en togadragers waarvoor de nieuwe strafverhogingsgrond geldt, uit te breiden met hulpverleners zoals agenten en ambulancelieden.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De waarnemend-griffier van de commissie, Westerhoff