Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het noodzakelijk is om regels te stellen ter implementatie van Richtlijn 2019/878/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (PbEU 2019, L 150) en ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2019, L 150);
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de definitie van «bank» wordt «artikel 4» vervangen door «artikel 4, eerste lid, onderdeel 1,»
2. In de definitie van «beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten» wordt «punt 2» vervangen door «onderdeel 2».
3. De definitie van «financiële holding» komt te luiden:
financiële holding als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 20, van de verordening kapitaalvereisten;
4. De definitie van «financiële instelling» komt te luiden:
financiële instelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 26, van de verordening kapitaalvereisten;
5. In de definitie van «handelsportefeuille» wordt «artikel 4» vervangen door «artikel 4, eerste lid, onderdeel 86,».
6. De definitie van «Nederlandse EU-moederbank» komt te luiden:
Nederlandse moederbank die zelf geen dochteronderneming is van een bank of beleggingsonderneming of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in een lidstaat;
7. De definitie van «Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming» komt te luiden:
Nederlandse moederbeleggingsonderneming die zelf geen dochteronderneming is van een bank of beleggingsonderneming of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in een lidstaat;
8. De definitie van «Nederlandse moederbank» komt te luiden:
bank met zetel in Nederland die een bank, beleggingsonderneming, financiële instelling of een onderneming die nevendiensten verricht als dochteronderneming heeft of die een deelneming heeft in een dergelijke financiële onderneming en die zelf geen dochteronderneming is van een andere Nederlandse beleggingsonderneming, Nederlandse bank, financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in Nederland;
9. De definitie van «Nederlandse moederbeleggingsonderneming» komt te luiden:
beleggingsonderneming met zetel in Nederland die een bank, beleggingsonderneming, financiële instelling of een onderneming die nevendiensten verricht als dochteronderneming heeft of die een deelneming heeft in een dergelijke financiële onderneming en die zelf geen dochteronderneming is van een andere Nederlandse beleggingsonderneming, Nederlandse bank, financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in Nederland;
10. In de definitie van «opvorderbare gelden» wordt «artikel 4» vervangen door «artikel 4, eerste lid, onderdeel 1,».
11. In de opsomming wordt in de alfabetische volgorde een definitie ingevoegd, luidende:
Verordening (EU) nr. 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2017, L 347);
B
Na artikel 1:51e wordt een artikel ingevoegd luidende:
1. De Nederlandsche Bank werkt samen met de toezichthoudende autoriteiten, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme, en de Nederlandse Financiële inlichtingen eenheid, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van die wet alsmede met de toezichthoudende autoriteiten en financiële inlichtingeneenheden uit andere lidstaten indien dat voor het vervullen van haar taken op grond van deze wet of voor de taakuitoefening van die autoriteiten of inlichtingendiensten nodig is.
2. In het kader van de samenwerking in het eerste lid verstrekt de Nederlandsche Bank aan de toezichthoudende autoriteiten en financiële inlichtingeneenheden, bedoeld in het eerste lid desgevraagd, met inachtneming van artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, alle relevante informatie op voorwaarde dat daarmee geen lopend strafrechtelijk onderzoek of een lopend onderzoek door de Nederlandsche Bank naar mogelijke overtredingen wordt ondermijnd.
C
Het eerste lid van artikel 1:54b komt te luiden:
1. Indien de Nederlandsche Bank ingevolge afdeling 3.6.2 op geconsolideerde basis toezicht houdt op een bank, beleggingsonderneming, financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in Nederland dan wel op een Nederlandse EU-moederbank, een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, een Nederlandse financiële EU-moederholding of een Nederlandse gemengde financiële EU-moederholding met een dochteronderneming die haar zetel heeft in een staat die geen lidstaat is, richt zij een college van toezichthouders op om de uitoefening van de taken, bedoeld in de artikelen 1:93a en 3:278b, te vergemakkelijken, met inachtneming van artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, en om te zorgen voor passende coördinatie en samenwerking met relevante toezichthoudende instanties van andere lidstaten.
D
Artikel 1:54c komt te luiden:
De Nederlandsche Bank neemt deel aan het betrokken college van toezichthouders, indien zij toezicht houdt op een dochteronderneming van een EU-moederbeleggingsonderneming, een EU-moederbank, een financiële EU-moederholding, een gemengde financiële EU-moederholding, of een in Nederland gelegen significant bijkantoor van een beleggingsonderneming of bank als bedoeld in artikel 1:51c. Zij kan ook deelnemen in haar hoedanigheid van centrale bank of indien zij op grond van artikel 3:280b goedkeuring heeft verleend aan een holding als bedoeld in artikel 3:280a.
E
In artikel 1:90, eerste lid, aanhef, wordt «in artikel 56, onderdelen b, c of d, van de richtlijn kapitaalvereisten» vervangen door «in artikel 56, onderdelen b, c, d, of h, van de richtlijn kapitaalvereisten».
F
Na artikel 1:93f wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan:
a. het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor het maken van beoordelingen ten behoeve van het evaluatieprogramma voor de financiële sector;
b. de Bank voor Internationale Betalingen, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor kwantitatieve effectenstudies;
c. de Raad voor Financiële Stabiliteit, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van diens toezichttaak.
2. De toezichthouder verstrekt alleen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van het eerste lid op uitdrukkelijk verzoek van een in het eerste lid genoemde instanties indien:
a. het verzoek gerechtvaardigd is in het licht van de specifieke statutaire taken die worden uitgeoefend door de verzoekende instantie;
b. het verzoek voldoende nauwkeurig de aard, de omvang en het format van de gevraagde vertrouwelijke gegevens of inlichtingen bepaalt alsmede de wijze waarop deze moeten worden ontsloten of verstrekt;
c. de verzochte vertrouwelijke gegevens of inlichtingen strikt noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de specifieke statutaire taken van een verzoekende instantie als genoemd in het eerste lid;
d. de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen uitsluitend worden ontsloten of verstrekt aan personen die belast zijn met de uitoefening van de specifieke statutaire taak;
e. de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen in voldoende mate is gewaarborgd.
3. De toezichthouder verstrekt de gegevens of inlichtingen op grond van het eerste lid in geaggregeerde of geanonimiseerde vorm.
4. Niet geaggregeerde of geanonimiseerde gegevens of inlichtingen kunnen uitsluitend ten kantore van de toezichthouder worden ingezien.
5. Indien de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het vierde lid, persoonsgegevens omvatten, kunnen deze uitsluitend in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen en onder daarin te stellen voorwaarden worden ingezien ten kantore van de toezichthouder. Bijzondere categorieën persoonsgegevens, persoonsgegevens van strafrechtelijke aard en gegevens omtrent een nationaal identificatienummer kunnen niet worden verstrekt.
G
Aan artikel 1:104, vijfde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:
«Indien door die bank niet meer wordt voldaan aan de eisen, bedoeld in de artikelen 92 bis en 92 ter van de verordening kapitaalvereisten, kan in afwijking van het eerste lid, onderdeel d, de vergunning niet worden ingetrokken.»
H
In artikel 1:106c wordt, onder vernummering van het derde tot en met het vijfde lid, tot het vierde tot en met het zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Indien de aanvraag van een goedkeuring als bedoeld in artikel 3:280b tegelijkertijd plaatsvindt met een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, onderdeel b, kan de Nederlandsche Bank de beslistermijn bedoeld in artikel 1:106b, tweede en derde lid, opschorten totdat een besluit op de aanvraag omtrent goedkeuring als bedoeld in artikel 3:280b is genomen.
I
Artikel 1:117 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van dat lid door een komma, de zinsnede «en is genderneutraal.» toegevoegd.
2. Er wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:
5. Bij het vaststellen van de regels, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, voor banken, beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten en de ondernemingen bedoeld in artikel 109, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, neemt de toezichthouder de relevante bepalingen van die richtlijn in acht. Voor de toepassing van artikel 94, derde lid, aanhef en onderdeel b, van die richtlijn, geldt als bovengrens een jaarlijkse variabele beloning van EUR 50.000,– die niet meer dan 10% van de totale jaarlijkse beloning van het personeelslid bedraagt.
J
Aan artikel 1:121 worden twee leden toegevoegd, luidende:
8. In afwijking van het eerste lid, bedraagt de variabele beloning die een financiële onderneming, bedoeld in het zevende lid, toekent aan een natuurlijke persoon werkzaam onder haar verantwoordelijkheid wier werkzaamheden het risicoprofiel of de bedrijfsactiviteiten van de instellingen binnen de groep wezenlijk beïnvloeden, ten hoogste het percentage bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel g, onder i, van de richtlijn kapitaalvereisten, van de vaste beloning van die persoon op jaarbasis, indien die financiële onderneming een dochteronderneming is van een financiële onderneming waarop toezicht plaatsvindt als bedoeld in titel II van deel 1 van de verordening kapitaalvereisten.
9. In afwijking van het achtste lid kunnen aandeelhouders, eigenaren of leden van financiële ondernemingen als bedoeld in het zevende lid in overeenstemming met de procedure, bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel g, onder ii, van de richtlijn kapitaalvereisten, goedkeuren dat de variabele beloning van een natuurlijk persoon als bedoeld in het achtste lid ten hoogste het percentage, bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel g, onder ii, van de richtlijn kapitaalvereisten, bedraagt, indien deze persoon zijn werkzaamheden in hoofdzaak uitoefent in een staat die geen lidstaat is.
K
Artikel 3:8, derde lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. het bepaalde in het derde lid, tweede volzin, en het vierde tot en met zesde lid van dat artikel toepassing vindt indien een bank significant is;
L
Artikel 3:18a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt onderdeel b, onder verlettering van onderdeel c tot b.
2. Aan het slot van het derde lid wordt voor de punt de zinsnede ingevoegd «en kan, overeenkomstig artikel 97, vierde lid bis, van de richtlijn kapitaalvereisten, de methoden voor de evaluatie bedoeld in het eerste lid aanpassen».
M
In artikel 3:62a, tweede lid, onderdeel c, wordt «niet-cyclische langetermijnsysteemrisico's of niet-cyclische macroprudentiële langetermijnrisico's» vervangen door «macroprudentiële of systeemrisico’s die niet vallen onder de verordening kapitaalvereisten en die niet afdoende worden gedekt door de opslagen in verband met de risico’s bedoeld in onderdelen a en b».
N
Na artikel 3:62b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd de artikelen 77 en 78 van de verordening kapitaalvereisten is het een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:62a, eerste lid, die een hefboomratiobuffer als bedoeld in artikel 92, eerste lid bis, van de verordening kapitaalvereisten gehouden is aan te houden, verboden om uitkeringen te doen voor zover die zouden leiden tot een zodanige aantasting van het kapitaal, bedoeld in artikel 25 van de verordening kapitaalvereisten, dat de betrokken bank of beleggingsonderneming niet langer zou voldoen aan de hefboomratiobuffer.
2. Het is een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in het eerste lid die niet voldoet aan de hefboomratiobuffer behoudens in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen, verboden:
a. uitkeringen te doen voor zover die zouden leiden tot een aantasting van het kapitaal, bedoeld in artikel 50 van de verordening kapitaalvereisten;
b. variabele beloningen of aanspraken daarop toe te kennen of uit te keren; of
c. betalingen te doen op kapitaalinstrumenten als bedoeld in artikel 52 van de verordening kapitaalvereisten.
3. Een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in het eerste lid beschikt over voldoende kapitaal als bedoeld in artikel 25 van de verordening kapitaalvereisten, dat naar aard, omvang en samenstelling noodzakelijk is om zowel te voldoen aan de hefboomratiobuffer als aan de hefboomratio, bedoeld in artikel 92, eerste lid, onderdeel d, van de verordening kapitaalvereisten, en aan een hogere solvabiliteit of liquiditeit opgelegd op grond van artikel 3:111a, tweede lid, onderdeel a, om het risico van buitensporige hefboomwerking te ondervangen als dat niet voldoende gedekt wordt door de hefboomratio.
4. Indien een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in het eerste lid niet voldoet dan wel voorziet of redelijkerwijs kan voorzien dat zij niet zal voldoen aan de hefboomratiobuffer, geeft zij hiervan onverwijld kennis aan de Nederlandsche Bank.
5. Indien een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in het eerste lid niet voldoet aan de hefboomratiobuffer, dient zij binnen vijf werkdagen na de kennisgeving een kapitaalconserveringsplan in bij de Nederlandsche Bank waarin zij aangeeft welke maatregelen zij voornemens is te treffen om aan het vierde lid te voldoen, met dien verstande dat de Nederlandsche Bank de termijn kan verlengen tot tien dagen, indien zij dit met het oog op de schaal en de complexiteit van de werkzaamheden van de onderneming passend acht.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de kennisgeving en het kapitaalconserveringsplan, bedoeld in het vierde, onderscheidenlijk vijfde lid.
7. Indien het naar het oordeel van de Nederlandsche Bank aannemelijk is dat de maatregelen in het kapitaalconserveringsplan de betrokken onderneming tijdig in staat stellen te voldoen aan het vierde lid, keurt zij het plan goed. Indien de Nederlandsche Bank haar goedkeuring aan het plan onthoudt, legt zij de onderneming een verplichting op, inhoudende:
a. dat de onderneming uiterlijk op een voorgeschreven datum beschikt over een toetsingsvermogen van een voorgeschreven omvang; of
b. dat de onderneming een door de Nederlandsche Bank te bepalen gedragslijn volgt ten aanzien van het doen van uitkeringen voor zover die zouden leiden tot een aantasting van het kapitaal, bedoeld in artikel 25 van de verordening kapitaalvereisten, het toekennen of uitkeren van variabele beloningen of aanspraken daarop dan wel het doen van betalingen op kapitaalinstrumenten als bedoeld in artikel 52 van de verordening kapitaalvereisten.
8. Onder uitkeringen als bedoeld in het eerste, tweede, of zevende lid, onderdeel b, worden mede begrepen de gevallen, bedoeld in artikel 141, tiende lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.
O
Artikel 3:66, eerste lid, komt te luiden:
1. In geval van veranderingen in de intensiteit van macroprudentieel risico of systeemrisico in het financiële stelsel met mogelijk ernstige gevolgen voor dat stelsel of de reële economie kan de Nederlandsche Bank ter uitvoering van artikel 458 van de verordening kapitaalvereisten in overleg met Onze Minister tijdelijk regels stellen. Deze regels kunnen mede strekken tot verhoging of aanvulling van de eisen, gesteld bij of krachtens de artikelen 3:17, eerste lid en tweede lid, onderdeel c, 3:57, 3:62a en 3:63.
P
In artikel 3:72, vijfde lid, wordt «de artikelen 99, 100 en 101» vervangen door «deel 7 bis».
Q
In artikel 3:111, eerste lid, aanhef, en derde lid, onderdeel a, wordt «de delen 2 tot en met 8 van die verordening» vervangen door «de delen 2 tot en met 8 van die verordening en hoofdstuk 2 van de securitisatieverordening».
R
Het opschrift van Afdeling 3.5.1. komt te luiden:
S
Artikel 3:111a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «bedoeld in artikel 3:18a,» vervangen door «bedoeld in artikel 3:18a, en de toetsing krachtens artikel 3:57, tweede lid,»
2. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. met inachtneming van artikel 104 bis van de richtlijn kapitaalvereisten voorschrijven dat zij over een hogere solvabiliteit of liquiditeit beschikt dan ingevolge de artikelen 3:57 en 3:63 van deze wet of ingevolge de verordening kapitaalvereisten is vereist;
3. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «de aanhef» vervangen door «het eerste lid».
4. In het tweede lid, onderdeel g, wordt na «activiteiten» de zinsnede «, waaronder de uitbestede activiteiten,» ingevoegd.
5. In het tweede lid, onderdeel k, wordt «leden» vervangen door «vennoten».
6. Het tweede lid, onderdeel l, komt te luiden:
l. met inachtneming van artikel 104, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten voorschrijven dat de staten, bedoeld in artikel 3:72, en de rapportages ingevolge de verordening kapitaalvereisten frequenter worden verstrekt of dat daarin aanvullende informatie wordt opgenomen, onder meer met betrekking tot de solvabiliteit, liquiditeitspositie en de hefboomwerking;
7. Het derde lid komt te luiden:
3. De Nederlandsche Bank treft in elk geval de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde maatregel indien:
a. de bank of beleggingsonderneming is blootgesteld aan risico's of aspecten van risico's die niet of niet voldoende worden gedekt als bedoeld in artikel 104 bis, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten door de vereisten, bedoeld in de delen drie, vier en zeven van de verordening kapitaalvereisten en in hoofdstuk 2 van de securitisatieverordening;
b. de bank of beleggingsonderneming niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3:17 of aan artikel 393 van de verordening kapitaalvereisten en naar het oordeel van de Nederlandsche Bank andere toezichtsmaatregelen onvoldoende waarborgen dat binnen een passende termijn aan die vereisten kan worden voldaan;
c. op grond van de evaluatie, bedoeld in artikel 3:18a, eerste lid, blijkt dat de in artikel 105 van de verordening kapitaalvereisten bedoelde waarderingsaanpassingen naar het oordeel van de Nederlandsche Bank ontoereikend zijn om de bank of beleggingsonderneming in staat te stellen haar posities binnen een korte termijn te verkopen of af te dekken zonder wezenlijke verliezen te lijden in normale marktomstandigheden;
d. op grond van de toetsing krachtens artikel 3:57, tweede lid, blijkt dat het niet voldoen aan de eisen voor het gebruik van een intern model naar het oordeel van de Nederlandsche Bank heeft geleid tot een vaststelling van de vereiste solvabiliteit op een te laag niveau;
e. de bank of beleggingsonderneming herhaaldelijk nalaat een toereikend niveau van hogere solvabiliteit of liquiditeit vast te stellen of te handhaven om te voldoen aan het richtsnoer, bedoeld in artikel 3:111aa, eerste lid; of
f. andere omstandigheden bij de bank of beleggingsonderneming naar het oordeel van de Nederlandsche Bank aanleiding geven tot wezenlijke toezichtsproblemen.
8. In het vierde lid wordt «het eerste en tweede lid» vervangen door «het tweede lid».
9. Na het vijfde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
6. Indien aan de bank of beleggingsonderneming een maatregel op grond van het tweede lid, onderdeel a, is opgelegd, neemt zij daarbij de voorwaarden in artikel 104 bis, vierde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten in acht. De Nederlandsche Bank kan, met inachtneming van artikel 104 bis, vierde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten striktere voorwaarden stellen.
T
In artikel 3:111a wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. De Nederlandsche Bank treft in elk geval maatregelen uit het tweede lid, indien uit de evaluatie, bedoeld in artikel 3:18a, volgt dat er een situatie optreedt zoals omschreven in artikel 98, vijfde lid, onderdelen a en b, van de richtlijn kapitaalvereisten, tenzij naar het oordeel van de Nederlandsche Bank de bank of beleggingsonderneming het renterisico voortvloeiend uit activiteiten buiten de handelsportefeuille op adequate wijze beheert en dat de bank of beleggingsonderneming niet overmatig is blootgesteld aan het renterisico dat zij loopt bij activiteiten buiten de handelsportefeuille. De Nederlandsche Bank kan, in de situaties omschreven in artikel 98, vijfde lid, onderdelen a en b, van de richtlijn kapitaalvereisten tevens aannames voor modellering en parameters die banken of beleggingsondernemingen in aanmerking nemen bij de berekening van hun nettorentebaten nader bepalen, met uitzondering van de overeenkomstig artikel 98, vijfde lid bis, onderdeel b, van de richtlijn kapitaalvereisten vastgelegde aannames voor modellering en parameters.
U
Na artikel 3:111a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Op grond van de evaluatie, bedoeld in artikel 3:18a, bepaalt de Nederlandsche Bank voor een bank of beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten de hoogte, samenstelling en verdeling van het toetsingsvermogen dat zij passend vindt, en stelt zij, voor zover nodig, met het oog daarop een richtsnoer op en deelt die mede aan de bank of beleggingsonderneming. Ze neemt daarbij artikel 104 ter, derde en vierde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten in acht.
2. Indien aan een bank of beleggingsonderneming een richtsnoer is medegedeeld op grond van het eerste lid en zij hieraan navolging geeft, neemt zij daarbij de voorwaarden in artikel 104 ter, vijfde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten in acht.
V
Na artikel 3:111aa worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
De Nederlandsche Bank kan aan een holding als bedoeld in artikel 3:280a die niet is ontheven van de verplichting in dat artikel op grond van artikel 3:280c de volgende maatregelen opleggen indien de holding niet voldoet aan artikel 3:280a of aan de vereisten bedoeld in artikel 3:280b, eerste lid:
a. besluiten tot schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de deelneming in de banken en beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten waarvan de holding houder is, waarbij tevens de duur van de schorsing wordt bepaald;
b. voorschrijven dat de holding haar deelnemingen in banken en beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten overdraagt aan haar aandeelhouders;
c. voorschrijven dat de holding haar deelnemingen in banken en beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten of andere entiteiten uit de financiële sector afstoot of verminderd; of
d. een andere financiële holding of gemengde financiële holding of een bank of beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten die deel uitmaakt van dezelfde groep als de holding bedoeld in de aanhef tijdelijk aanwijzen als verantwoordelijk voor de naleving van de vereisten die gelden op geconsolideerde basis.
Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat de consoliderende toezichthouder is van een holding als bedoeld in de aanhef van artikel 3:111ab, kan de Nederlandsche Bank de maatregelen bedoeld in dat atikel en de artikelen 1:75, 1:79, 1:80 en 3:111a, tweede lid, onderdeel c en onderdeel k, met betrekking tot uitkeringen aan aandeelhouders, vanwege een overtreding door die holding van artikel 3:280a of van de vereisten bedoeld in artikel 3:280b, eerste lid, uitsluitend nemen in overeenstemming met de consoliderende toezichthouder van de holding en met inachtneming van artikel 21 bis, achtste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.
1. Indien de Nederlandsche Bank de consoliderende toezichthouder is van een holding als bedoeld in artikel 21 bis, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, met zetel in een andere lidstaat, kan zij in overeenstemming met de toezichthoudende instantie in die lidstaat, een maatregel als bedoeld in de artikelen 1:75, 1:79, 1:80, 3:111a, tweede lid, onderdeel c en onderdeel k, met betrekking tot uitkeringen aan aandeelhouders en 3:111ab, nemen vanwege een overtreding van de holding van artikel 3:280a of de vereisten bedoeld in artikel 3:280b, eerste lid of vanwege een overtreding van de holding van bepalingen van die lidstaat die naar strekking daarmee overeenkomen. De Nederlandsche Bank neemt daarbij artikel 21 bis, achtste lid van die richtlijn in acht.
2. Indien de Europese Centrale Bank de consoliderende toezichthouder is van een holding als bedoeld in het eerste lid omdat zij in de plaats is getreden van de Nederlandsche Bank op grond van de artikelen 4, 5 en 6 van de verordening bankentoezicht, kan zij, de maatregelen bedoeld in het eerste lid, vanwege een overtreding als bedoeld in dat lid, nemen. De Europese Centrale Bank neemt daarbij artikel 21 bis, achtste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten in acht. Indien de holding zijn zetel heeft in een niet-deelnemende lidstaat kan de Europese Centrale Bank de maatregelen uitsluitend nemen in overeenstemming met de toezichthoudende instantie in die lidstaat.
De Nederlandsche Bank of de Europese Centrale Bank neemt een maatregel met betrekking tot een gemengde financiële holding als bedoeld in de artikelen 1:75, 1:79, 1:80 en 3:111a, tweede lid, onderdeel c en onderdeel k, met betrekking tot uitkeringen aan aandeelhouders, vanwege een overtreding door die gemengde financiële holding van artikel 3:280a of van de vereisten bedoeld in artikel 3:280b, eerste lid, of een maatregel als bedoeld in artikel 3:111ab met inachtneming van artikel 21 bis, negende lid, van de richtlijn kapitaalvereisten en houdt rekening met de effecten op het financieel conglomeraat.
W
In artikel 3:269, eerste lid, wordt «voldoet op op geconsolideerde of gesubconsolideerde basis aan het ingevolge artikel 3:17 bepaalde» vervangen door «voldoet met inachtneming van artikel 109, tweede en derde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten op geconsolideerde of gesubconsolideerde basis aan het ingevolge de artikelen 3:17 en 3:18 bepaalde».
X
Na afdeling 3.6.1. wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. Een holding waaraan goedkeuring is verleend op grond van artikel 3:280b draagt zorg voor:
a. interne regelingen en een verdeling van de taken binnen de groep die adequaat en doeltreffend zijn als bedoeld in artikel 21 bis, derde lid, onderdeel a, van de richtlijn kapitaalvereisten, met het oog op de naleving van de prudentiële regels die op geconsolideerde basis en gesubconsolideerde basis van toepassing zijn; en
b. een organisatiestructuur van de groep die geen belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van prudentieel toezicht op de banken en beleggingsondernemingen binnen de groep op individuele, gesubconsolideerde of geconsolideerde basis als bedoeld in artikel 21 bis, derde lid, onderdeel b, van de richtlijn kapitaalvereisten.
2. Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een holding als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3:273a, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op een bank met zetel in Nederland die is aangewezen op grond van artikel 3:280c, eerste lid, en op een financiële holding, gemengde financiële holding, bank of beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten met zetel in Nederland die tijdelijk is aangewezen op grond van artikel 3:111ab, onderdeel d.
De ingevolge afdeling 1.7.1 en de artikelen 3:62a en 3:269, eerste lid, op een bank, moederbank, beleggingsonderneming of moederbeleggingsonderneming rustende verplichtingen op geconsolideerde of gesubconsolideerde basis rusten gelijkelijk op:
a. holdings waaraan goedkeuring is verleend op grond van artikel 3:280b;
b. banken met zetel in Nederland die zijn aangewezen op grond van artikel 3:280c, eerste lid;
c. banken, beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten of holdings met zetel in Nederland die tijdelijk zijn aangewezen op grond van artikel 3:111ab, onderdeel d.
1. Een Nederlandse moederbank, Nederlandse moederbeleggingsonderneming,Nederlandse financiële moederholding en Nederlandse financiële gemengde moederholding treft de nodige maatregelen om de naleving van de prudentiële vereisten die ingevolge de delen 3, 4, 6 en 7 van de verordening kapitaalvereisten op geconsolideerde of gesubconsolideerde basis van toepassing zijn te waarborgen en om te voldoen aan een maatregel opgelegd op geconsolideerde of gesubconsolideerde basis op grond van artikel 3:111a, tweede lid, onderdeel a.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de entiteiten bedoeld in artikel 3:273c, onderdeel b en c.
Y
Artikel 3:275 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de artikelen 111, eerste tot en met vierde lid» vervangen door «artikel 111, eerste tot en met vijfde lid» en wordt «overeenkomstig artikel 111, vijfde lid» vervangen door «overeenkomstig artikel 111, zesde lid».
2. In het tweede lid wordt «artikel 111, vijfde lid» vervangen door «artikel 111, zesde lid».
Z
Afdeling 3.6.2. wordt als volgt gewijzigd.
1. Het opschrift komt te luiden:
2. Aan afdeling 3.6.2 worden zeven artikelen toegevoegd, luidende:
Een Nederlandse financiële moederholding, Nederlandse gemengde financiële moederholding, Nederlandse financiële EU-moederholding, Nederlandse gemengde financiële EU-moederholding of een andere financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in Nederland voor zover deze op gesubconsolideerde basis moet voldoen aan de prudentiële regels die ingevolge deze wet en de verordening kapitaalvereisten zijn gesteld, beschikt over een goedkeuring van de Europese Centrale Bank indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op de holding op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, van de Nederlandsche Bank indien deze de in artikel 4, eerste lid, onderdeel 41, van de verordening kapitaalvereisten bedoelde consoliderende toezichthouder van de holding is, of van de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat en de Nederlandsche Bank gezamenlijk indien de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat de consoliderende toezichthouder van de holding is.
1. De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag de goedkeuring bedoeld in artikel 3:280a indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:273a, eerste lid, onderdeel a, met betrekking tot de interne regelingen en de verdeling van taken;
b. artikel 3:273a, eerste lid, onderdeel b, met betrekking tot de organisatiestructuur;
c. artikel 3:273a, tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt;
d. de artikelen 3:271 en 3:272 met betrekking tot de geschiktheid en betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen; en
e. artikel 3:100, eerste lid, aanhef en onderdeel a tot en met f, indien de aanvraag een holding betreft die een gekwalificeerde deelneming in een bank houdt of voornemens is te houden waarvoor een of meerdere verklaringen van geen bezwaar overeenkomstig artikel 3:95, eerste lid, onderdeel b, zijn of worden aangevraagd.
2. De Nederlandsche Bank houdt bij de beoordeling van het eerste lid, onderdeel b, rekening met artikel 21 bis, derde lid, onderdeel b, van de richtlijn kapitaalvereisten.
3. De aanvraag wordt ingediend bij de Europese Centrale Bank, de Nederlandsche Bank of bij zowel de Nederlandsche Bank als de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat al naar gelang de bevoegdheidsverdeling in artikel 3:280a, onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4. De Nederlandsche Bank beslist op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid met inachtneming van artikel 21 bis, tiende lid, van de richtlijn kapitaalvereisten uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag en maakt het besluit bekend aan de holding indien dat volgt uit artikel 21 bis, achtste of tiende lid, van de richtlijn.
1. De Nederlandsche Bank verleent, onder gelijktijdige aanwijzing van een bank die deel uitmaakt van dezelfde groep als de holding als verantwoordelijk voor de naleving van de vereisten die gelden op geconsolideerde basis, op aanvraag ontheffing van artikel 3:280a indien er naar haar oordeel geen belemmering is voor doeltreffend toezicht op geconsolideerde basis op de groep waarvan de holding deel uitmaakt en de aanvrager aantoont dat wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de hoofdactiviteit van de financiële holding of de hoofdactiviteit van de gemengde financiële holding met betrekking tot banken, beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten of financiële instellingen is het verwerven van deelnemingen in dochterondernemingen;
b. de financiële holding of gemengde financiële holding is niet aangewezen als een af te wikkelen entiteit in een van de af te wikkelen groepen van de groep in overeenstemming met de afwikkelingsstrategie bepaald door de bevoegde afwikkelingsautoriteit bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 18, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen van de holding; en
c. de financiële holding of gemengde financiële holding neemt geen bestuurs-, operationele of financiële beslissingen die invloed hebben op de groep of op de dochterondernemingen van de groep indien dat banken, beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten of financiële instellingen zijn.
2. De aanvraag wordt ingediend bij de Europese Centrale Bank, de Nederlandsche Bank, of bij de Nederlandsche Bank en de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat al naar gelang de bevoegdheidsverdeling in artikel 3:280a, onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3. Indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid trekt de Nederlandsche Bank de ontheffing in.
4. De Nederlandsche Bank maakt een besluit als bedoeld in het eerste of derde lid bekend aan de holding indien dat volgt uit artikel 21 bis, achtste of tiende lid, van de richtlijn.
Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat de consoliderende toezichthouder is van een holding, als bedoeld in artikel 3:280a, neemt de Nederlandsche Bank de besluiten bedoeld in de artikelen 3:280b en 3:280c in overeenstemming met de consoliderende toezichthouder en met inachtneming van artikel 21 bis, achtste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.
1. Indien de Nederlandsche Bank de consoliderende toezichthouder is van een holding als bedoeld in artikel 21 bis, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, met zetel in een andere lidstaat, kan zij, op aanvraag en in overeenstemming met de toezichthouder in de lidstaat waar de holding zijn zetel heeft, een besluit nemen als bedoeld in de artikelen 3:280b en 3:280c. Zij neemt daarbij artikel 21 bis, achtste lid, van die richtlijn in acht.
2. Indien de Europese Centrale Bank de consoliderende toezichthouder is van een holding als bedoeld in het eerste lid, omdat zij in de plaats is getreden van de Nederlandsche Bank op grond van de artikelen 4, 5 en 6 van de verordening, kan zij, op aanvraag en indien de holding zijn zetel heeft in een niet-deelnemende lidstaat uitsluitend in overeenstemming met de toezichthouder in die lidstaat, een besluit nemen als bedoeld in de artikelen 3:280b en 3:280c. Zij neemt daarbij artikel 21 bis, achtste lid, van die richtlijn in acht.
De Nederlandsche Bank of de Europese Centrale Bank neemt een besluit met betrekking tot een gemengde financiële holding als bedoeld in de artikelen 3:280b en 3:280c, met inachtneming van artikel 21 bis, negende lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.
1. Een holding waaraan goedkeuring is verleend op grond van artikel 3:280b of waaraan ontheffing is verleend op grond van de artikel 3:280c meldt onverwijld wijzigingen aan de consoliderende toezichthouder met betrekking tot onderwerpen waarover bij of krachtens de artikelen 3:280b, derde lid, of 3:280c, tweede lid, opgave van gegevens is voorgeschreven. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de in acht te nemen procedures bij de melding.
2. Een holding waaraan ontheffing is verleend als bedoeld in het eerste lid is doorlopend in staat aan te tonen dat wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3:280c, eerste lid.
AA
Aan hoofdstuk 3.6 wordt een afdeling toegevoegd, luidende:
1. Indien twee of meer banken of beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten met zetel in een lidstaat deel uitmaken van een groep waarvan de moederonderneming haar zetel heeft in een staat die geen lidstaat is, hebben de banken en beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten met zetel in Nederland, die deel uitmaken van die groep één enkele intermediaire EU-moederonderneming, als bedoeld in artikel 21 ter van de richtlijn kapitaalvereisten, die dezelfde is als de intermediaire EU-moederonderneming van alle banken en beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten met zetel in een lidstaat in die groep.
2. Een intermediaire EU-moederonderneming is:
a. een financiële holding of gemengde financiële holding waaraan overeenkomstig artikel 21 bis van de richtlijn kapitaalvereisten goedkeuring is verleend; hetzij
b. een van de banken uit de groep bedoeld in het eerste lid, waaraan overeenkomstig artikel 8 van de richtlijn kapitaalvereisten een vergunning is verleend, met dien verstande dat die bank dan zelf geen intermediaire EU-moederonderneming heeft.
3. De Nederlandsche Bank kan goedkeuren dat een bank of beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten met zetel in Nederland, die deel uitmaakt van een groep als bedoeld in het eerste lid, een andere intermediaire EU-moederonderneming heeft dan die bedoeld in het eerste lid die voldoet aan het tweede lid, indien het hebben van één enkele intermediaire EU-moederonderneming voor alle banken en beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten met zetel in een lidstaat in die groep:
a. niet in overeenstemming is met een verplicht voorschrift inzake scheiding van activiteiten waaraan de moederonderneming van die groep is onderworpen; of
b. de afwikkelbaarheid minder doeltreffend zou maken volgens een beoordeling van de bevoegde afwikkelingsautoriteit, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 18, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, van de intermediaire EU-moederonderneming, bedoeld in het eerste lid.
4. Indien uitsluitend beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten met zetel in een lidstaat deel uitmaken van een groep als bedoeld in het eerste lid, kan de intermediaire EU-moederonderneming, in afwijking van het tweede lid, een beleggingsonderneming zijn waarop het aanvangskapitaalvereiste bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten van toepassing is en met dien verstande dat die beleggingsonderneming dan zelf geen intermediaire EU-moederonderneming heeft.
5. In afwijking van het derde lid kan de tweede intermediaire EU-moederonderneming een beleggingsonderneming zijn waarop het aanvangskapitaalvereiste bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten van toepassing is, indien dat noodzakelijk is in verband met een voorschrift of beoordeling als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of b, inzake het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten, met dien verstande dat die beleggingsonderneming dan zelf geen intermediaire EU-moederonderneming heeft.
6. Het eerste lid is niet van toepassing indien de totale waarde van de activa van de groep, bedoeld in het eerste lid, binnen de Europese Unie minder bedraagt dan 40 miljard euro, waarbij de totale waarde van de activa van de groep wordt berekend met inachtneming van artikel 21 ter, vijfde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.
BB
De opsommingen van de artikelen uit het Deel Prudentieel Toezicht Financiële Ondernemingen in de bijlagen behorende bij de artikelen 1:79 en 1:80 worden als volgt gewijzigd:
1. In de numerieke volgorde wordt ingevoegd:
«3:62ba, eerste tot en met zesde lid»
«3:111a, eerste, tweede en zesde lid»
«3:273a»
«3:273b»
«3:273c»
«3:273d»
«3:280a»
«3:280g»
«3:306».
2. In de numerieke volgorde vervalt:
«3:111a, eerste en tweede lid».
1. Aan een holding als bedoeld in artikel 3:280a van de Wet op het financieel toezicht die reeds op 27 juni 2019 in Nederland gezeteld was en die uiterlijk op 28 juni 2021 een aanvraag om goedkeuring in als bedoeld in artikel 3:280b, eerste lid, of een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 3:280c, eerste lid, van die wet heeft aangevraagd, kunnen geen maatregelen als bedoeld in de artikelen 1:75, 1:79, 1:80, 3:111a of 3:111ab van die wet wegens overtreding van artikel 3:280a van die wet worden opgelegd totdat de behandeling van de aanvraag is afgerond.
2. Indien een holding als bedoeld in het eerste lid niet uiterlijk op 28 juni 2021 een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, heeft ingediend neemt de Nederlandsche Bank passende maatregelen als bedoeld in de artikelen 1:75, 1:79, 1:80, 3:111a of 3:111ab van de Wet op het financieel toezicht.
3. Artikel 3:306 van de Wet op het financieel toezicht is voor banken of beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten met zetel in Nederland die deel uitmaken van een groep waarvan de moederonderneming haar zetel heeft in een staat die geen lidstaat is en waarvan de totale waarde van de activa van de groep berekend met inachtneming van artikel 21 ter, vijfde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten op 27 juni 2019 gelijk is of hoger is dan 40 miljard euro, van toepassing met ingang van 30 december 2023.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Financiën,