ALGEMEEN
De toenemende digitalisering van de samenleving verandert de manier waarop burgers, professionals, bedrijven en overheden met elkaar communiceren. Dit raakt ook aan de Wet op de lijkbezorging (Wlb). Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wil de elektronische weg openen voor het doen van de opgave van de doodsoorzaak. De huidige Wet op de lijkbezorging (Wlb) staat hieraan echter in de weg. De Regionale toetsingscommissies euthanasie (RTE) hebben aangegeven de verslagen van gemeentelijke lijkschouwers in het kader van de Wet toetsing levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding (Wtl) elektronisch te willen ontvangen en verwerken. Daarvoor is het wenselijk om ook regels te stellen over de elektronische verzending van gegevens in het kader van de Wtl, door de behandelende arts naar de gemeentelijke lijkschouwer. Tot slot is het van belang dat het elektronisch verkeer in de bovengenoemde situaties met waarborgen wordt omkleed, gelet op het feit dat het gevoelige gegevens betreft. Door deze ontwikkelingen is het van belang dat bepaalde onderdelen van de Wlb worden aangepast zodat het mogelijk wordt informatiestromen en werkprocessen te digitaliseren. Bij het elektronisch berichtenverkeer is het zoals hierboven reeds is aangegeven, belangrijk dat de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van de gegevens voldoende zijn gewaarborgd, met name waar het gevoelige gegevens betreft. Middels onderhavig wetsvoorstel wordt zowel het veilig elektronisch verzenden van verslagen in het kader van de Wtl aan de gemeentelijke lijkschouwer en de RTE als het veilig elektronisch verzenden van doodsoorzaakgegevens aan het CBS mogelijk gemaakt. Degene op wie de wettelijke verplichting rust om de verslagen of doodsoorzaakgegevens te verzenden heeft de keuze om dat via de papieren weg te doen of elektronisch. Elektronische verzending wordt derhalve (nog) niet verplicht gesteld. Het wetsvoorstel maakt het wel mogelijk om bij regeling van de Minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: Minister) uitsluitend de elektronische weg voor te schrijven. Bij inwerkingtreding van de onderhavige wet zal van deze delegatiebepaling nog geen gebruik worden gemaakt.
De onderhavige regeling sluit grotendeels aan bij de regels die ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) reeds gelden voor het elektronisch berichtenverkeer tussen burgers of bedrijven en bestuursorganen. Voor bepaalde onderdelen voorziet het voorstel in een lex specialis ten opzichte van de Awb: het voorstel bevat op onderdelen in afwijking van of aanvullend op de Awb een specifieke regeling voor het bovengenoemde elektronisch berichtenverkeer in het kader van de Wlb. Hierop wordt in paragraaf 2 van deze toelichting ingegaan.
Deze memorie van toelichting bij deze voorgestelde wijziging van de Wlb wordt mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitgebracht.
Het elektronisch doen van mededeling van de arts aan de gemeentelijke lijkschouwer
Het huidige artikel 7, tweede lid, van de Wlb bepaalt dat de behandelend arts in het kader van de Wtl, mededeling doet van de oorzaak van overlijden aan de gemeentelijke lijkschouwer. De mededeling geschiedt door verzending van een ingevuld formulier. Bij de mededeling wordt een beredeneerd verslag gevoegd. In de wet is niet aangegeven op welke manier dit dient te gebeuren. Tot nu toe ging dit altijd door overhandiging op de plaats van overlijden of via de post. Er is toenemende behoefte de communicatie tussen de behandelend arts en de gemeentelijke lijkschouwer (en de regionale toetsingscommissies euthanasie, zie hieronder) geheel papierloos te laten verlopen en te digitaliseren. Dit zorgt voor een efficiëntere verwerking van de stukken en sluit beter aan bij de huidige manier van communiceren. De huidige Wlb staat er niet aan in de weg om deze gegevens elektronisch te verzenden. Er worden echter geen (extra) waarborgen aan verbonden met betrekking tot de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid. Ook biedt de Awb geen verplicht kader omdat de Awb het elektronisch verkeer tussen burgers/bedrijven en bestuursorganen betreft. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Daarom wordt in het onderhavige wetsvoorstel voorgesteld om aan artikel 7 een aantal leden toe te voegen. Daarin is net zoals voor het elektronisch verkeer naar bestuursorganen (artikel 2:15, eerste lid, Awb) bepaald dat elektronische verzending van de mededeling en het bij te voegen beredeneerd verslag kan plaatsvinden indien de gemeentelijke lijkschouwer de elektronische weg hiervoor heeft geopend.
In het geval de gemeentelijke lijkschouwer de elektronische weg heeft geopend, geschiedt elektronische verzending uitsluitend op een door de gemeentelijke lijkschouwer voorgeschreven wijze. Elektronische verzending is niet verplicht. De behandelend arts kan er derhalve voor kiezen het formulier en het verslag elektronisch te verzenden. De gemeentelijke lijkschouwer die ervoor kiest om de elektronische weg open te stellen wordt – net als bestuursorganen – verplicht het digitale systeem zodanig in te richten en indien nodig zodanige eisen te stellen aan de elektronische verzending, dat de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van het berichtenverkeer zijn geborgd. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat aangezien de gemeentelijke lijkschouwer géén bestuursorgaan is in de zin van de Awb, slechts de bepalingen van die wet die expliciet van toepassing zijn verklaard in de Wlb, op de gemeentelijke lijkschouwer van toepassing zijn.
Het begrip betrouwbaarheid heeft geen betrekking op de juistheid van de inhoud van het bericht maar op de authenticiteit van de status. Het betekent dat vast moet staan dat het bericht gemaakt is door en afkomstig is van de bevoegde persoon (in dit geval de arts) op het aangegeven tijdstip en vertrouwelijk betekent dat ongeautoriseerde personen geen toegang mogen hebben tot de gegevens. Een en ander betekent ook dat het bericht goed beveiligd moet zijn en bijvoorbeeld na verzending niet mag kunnen worden gewijzigd. De gemeentelijke lijkschouwer zal passende technische en organisatorische maatregelen moeten nemen om elektronische verzending aan hem mogelijk te maken. Zoals verderop in deze toelichting is aangegeven zal de gemeentelijke lijkschouwer in de praktijk naar verwachting gebruik kunnen maken van de systemen van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) waar hij werkzaam is.
Tevens wordt een bepaling toegevoegd op grond waarvan de elektronische verzending van de mededeling en het bij te voegen beredeneerd verslag aan de gemeentelijke lijkschouwer op termijn verplicht kan worden gesteld (artikel 5). In dat geval is de arts verplicht om deze berichten uitsluitend elektronisch te versturen naar de gemeentelijke lijkschouwer, op de wijze die door de gemeentelijke lijkschouwer is voorgeschreven.
Het elektronisch verzenden van verslagen aan de regionale toetsingscommissies euthanasie
In artikel 10, tweede lid, van de Wlb is aangegeven dat de gemeentelijke lijkschouwer de formulieren en verslagen die nodig zijn in het kader van de Wtl, dient (door) te zenden aan de RTE. In de wet is niet aangegeven op welke manier dit dient te gebeuren. Elektronische verzending kan derhalve plaatsvinden op grond van artikel 2:15 van de Awb. De verzending ging tot nu toe echter altijd via de post, omdat de RTE – hoewel de Awb die mogelijkheid biedt – de elektronische weg niet hadden opengesteld. Er is toenemende behoefte de communicatie tussen de gemeentelijke lijkschouwer en de RTE eveneens papierloos te laten verlopen en te digitaliseren. Dit zorgt voor een efficiëntere verwerking van de aangeleverde stukken en sluit beter aan bij de huidige manier van communiceren. De Wlb staat niet in de weg aan elektronische verzending, er worden echter in de Wlb en Awb geen (extra) waarborgen aan verbonden met betrekking tot de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid. Bovendien wordt het wenselijk geacht om voor zowel de verzending aan de gemeentelijke lijkschouwer als aan de RTE dezelfde waarborgen te stellen. Daarom wordt in het onderhavige wetsvoorstel voorgesteld om aan artikel 10 een aantal bepalingen toe te voegen. Indien de RTE ervoor kiezen om de digitale weg open te stellen krachtens artikel 2:15, eerste lid, van de Awb, wordt de RTE net als de gemeentelijke lijkschouwer verplicht om het digitaal systeem zodanig in te richten en indien nodig zodanige eisen te stellen aan de verzending dat de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van de gegevens zijn geborgd. Dit betekent dat de RTE passende technische en organisatorische maatregelen moeten nemen om het veilig berichtenverkeer mogelijk te maken. In het voorstel wordt expliciet bepaald dat elektronische verzending door de gemeentelijke lijkschouwer aan de RTE alleen kan plaatsvinden op de door de RTE voorgeschreven wijze. Ook is een bepaling toegevoegd op grond waarvan het mogelijk wordt om de elektronische verzending van de verslagen op termijn te kunnen verplichten. Daarbij zal aandacht worden geschonken aan de haalbaarheid en noodzakelijkheid hiervan in de verschillende situaties waar deze wet op van toepassing is.
De RTE zijn met gemeentelijke lijkschouwers en GGD’s in gesprek over het efficiënter organiseren van de informatiestromen. Digitalisering behoort tot de mogelijkheden. Beide partijen houden daarbij, naast de waarborgen zoals in dit wetsvoorstel opgenomen, rekening met het belang van de uniformiteit van de systemen en met eventuele moeilijk te digitaliseren bestanden zoals de bijlagen bij het beredeneerd verslag. In het onderhavige voorstel is ervoor gekozen om de ontvangende partij verantwoordelijk te laten voor het bepalen van de wijze waarop berichten elektronisch naar hem worden verzonden. Er kan sprake zijn van een digitale keten indien de gemeentelijke lijkschouwer elektronisch stukken ontvangt van de arts en de gemeentelijke lijkschouwer vervolgens ook kiest voor elektronische verzending van het beredeneerd verslag naar de RTE. In dat geval dient hij namelijk het door hem van de arts ontvangen beredeneerd verslag door te zenden naar de RTE. Voorkomen moet worden de situatie dat de systemen van de onderscheiden partijen niet op elkaar aansluiten en derhalve het berichtenverkeer onnodig compliceert of het de facto niet mogelijk wordt om de elektronische weg te bewandelen. Het wordt niet noodzakelijk geacht om hiervoor wettelijke regels te stellen. Aangezien de Wlb beide partijen de ruimte laat om de eigen systemen in te richten ligt het voor de hand dat beide partijen afspraken met elkaar maken om een effectieve en efficiënte inrichting van het digitale berichtenverkeer en in het bijzonder de aansluiting op elkaars systemen mogelijk te maken. Om dit proces te ondersteunen is de concernondersteuning van VWS in 2018 van start gegaan met de vernieuwing van de informatievoorziening voor de RTE. In dit verband is ook de mogelijkheid onderzocht om euthanasiemeldingen van de gemeentelijke lijkschouwer digitaal aan te leveren aan de secretariaten van de RTE’s. Dit onderzoek richt zich onder andere op een werkend koppelvlak tussen de applicatie van de GGD-en en het te ontwikkelen zaaksysteem voor de secretariaten van de RTE’s. Om alvast ervaring op te doen met deze interface is een pilot gestart met digitale aanlevering door gemeentelijke lijkschouwers aan de bestaande systemen. De uitkomsten hiervan worden meegenomen in het uiteindelijk te realiseren koppelvlak. Het Ministerie van VWS financiert de (onderzoeken voor) de interface.
Elektronische aanlevering van doodsoorzaakgegevens
Op nationaal niveau is het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) belast met de productie van de communautaire (Europese) statistieken (artikel 4 van de Wet op het CBS). Daartoe behoort de doodsoorzakenstatistiek. De doodsoorzakenstatistiek is gebaseerd op een gegevensverzameling van de doodsoorzaken van alle in Nederland overleden personen (de doodsoorzakenregistratie). De verplichting tot het bijhouden van de doodsoorzakenstatistiek en de levering van deze informatie aan het statistische bureau voor de Europese Unie (Eurostat) is voorgeschreven in artikel 2 van de Verordening (EG) nr. 1338/20081 (hierna: verordening), in samenhang bezien met bijlage III bij die verordening. Daarnaast heeft Nederland zich gecommitteerd aan de verplichting van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor de jaarlijkse publicatie van de doodsoorzakenstatistiek en het leveren van de data. In artikel 2 van de verordening is bepaald dat de lidstaten aan de Commissie (Eurostat) statistieken verstrekken over onder andere doodsoorzaken. In bijlage III, onderdeel b, bij de verordening is voorts het volgende bepaald: de op te stellen statistieken – die worden gebaseerd op nationale medische overlijdensverklaringen waarbij de aanbevelingen van de WHO in aanmerking worden genomen – dienen de onderliggende doodsoorzaak te betreffen die door de WHO wordt gedefinieerd als «de ziekte of het letsel dat aanleiding heeft gegeven tot de reeks van gebeurtenissen die rechtstreeks tot de dood hebben geleid, of de omstandigheden van het ongeval of geweld waarin het fatale letsel werd veroorzaakt». De statistieken worden opgesteld voor alle sterfgevallen en doodgeboorten in iedere lidstaat, waarbij een onderscheid dient te worden gemaakt wordt tussen ingezetenen en niet-ingezetenen.
Het belang van de doodsoorzakenstatistiek is gelegen in de ontwikkeling van beleid op het terrein van de volksgezondheid. De Wlb bepaalt grotendeels de randvoorwaarden voor de wijze waarop de doodsoorzakenstatistiek tot stand komt. Ingevolge artikel 12a, derde lid, van de huidige Wlb is de Minister verantwoordelijk voor het vaststellen van het formulier voor de doodsoorzaakverklaring (B-formulier/B-verklaring), bedoeld voor de doodsoorzakenregistratie. De doodsoorzaakverklaring bevat momenteel geen burgerservicenummer of andere persoonsgegevens van de overledene. De behandelend arts vult het B-formulier in en stuurt het in een gesloten enveloppe naar de ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente van overlijden. Deze ambtenaar stuurt het formulier vervolgens ongeopend, maar voorzien van het nummer van de akte van overlijden, door naar de medisch ambtenaar van het CBS. Het CBS ontvangt daarnaast van de gemeenten periodiek separaat een overzicht van alle in een gemeente overleden personen, inclusief het nummer van de betreffende overlijdensaktes en het bijbehorende BSN. Op die manier kan het CBS het nummer van de overlijdensakte, dat op de enveloppe was vermeld, gebruiken om een koppeling te maken met het burgerservicenummer van de overledene en aldus na te gaan of het een ingezetene betreft of niet. Dit is nodig omdat zoals aangegeven in de verordening is bepaald dat in de doodsoorzakenstatistiek een onderscheid moet worden gemaakt tussen ingezetenen en niet-ingezetenen. Ingeval van een doodgeborene ontvangt het CBS momenteel een doodsoorzaakverklaring, dat is ingevuld door de arts, en daarnaast een formulier «levenloos geboren kind» dat is ingevuld door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar het kind ter wereld is gekomen. Het formulier «levenloos geboren kind» dient op grond van artikel 19i, vierde lid, van Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek door de ambtenaar van de burgerlijke stand aan het CBS te worden verstrekt. Op het formulier «levenloos geboren» kind staat informatie over het kind en wordt momenteel ook al het BSN van de moeder vermeld. De ambtenaar van de burgerlijke stand schrijft ook in deze situatie een aktenummer op de enveloppe van de doodsoorzaakverklaring. Het formulier «levenloos geboren kind» bevat datzelfde aktenummer, waardoor de daarin opgenomen informatie gekoppeld kan worden aan de doodsoorzaakverklaring. Het CBS kan door het gebruik van het BSN in dit geval nagaan of de moeder ingezetene is. Zonder het BSN van de moeder kan deze relevante koppeling met de doodsoorzaakverklaring niet plaatsvinden en evenmin kan dan worden vastgesteld of het een doodgeboren kindje van een ingezetene betreft, terwijl de verplichting bestaat om het aantal doodgeborenen en de doodsoorzaken aan te leveren die ingezetene zouden zijn geweest. Wat betreft het formulier «levenloos geboren kind» wordt voor de volledigheid het volgende opgemerkt. Levenloos geborenen uit een zwangerschap van minder dan 24 weken vallen niet onder de reikwijdte van de Wlb. Artikel 19i, vierde lid, van Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek, op grond waarvan het formulier «levenloos geboren kind» wordt verstrekt aan het CBS, kent een dergelijke grens niet. Artikel 12a van het onderhavige voorstel heeft uitsluitend betrekking op de regeling van de doodsoorzaakstatistiek (zoals is neergelegd in de Wlb) en brengt derhalve geen wijzigingen met zich mee voor het Burgerlijk Wetboek.
Vaak is het de uitvaartondernemer die de enveloppe met het doodsoorzakenformulier naar de ambtenaar van de burgerlijke stand brengt, samen met de verklaring van overlijden. Het gaat gemiddeld om zo'n 140.000 formulieren per jaar die het CBS krijgt van huisartsen, artsen in een ziekenhuis, specialisten ouderengeneeskunde en gemeentelijke lijkschouwers. Omdat de Wlb momenteel verzending in een gesloten enveloppe voorschrijft is sprake van een vormvoorschrift als bedoeld in artikel 2:13, tweede lid, onder b, van de huidige Awb, dat in de weg staat aan elektronische verzending van doodsoorzaakgegevens aan het CBS. Om elektronische verzending van B-verklaringen aan het CBS mogelijk te maken dient de Wlb op dit punt derhalve te worden gewijzigd.
Met het oog op de toenemende digitalisering van de maatschappij en internationale ontwikkelingen in de doodsoorzakenstatistiek is het wenselijk de doodsoorzakenstatistiek voor te bereiden op de toekomst. Het CBS is daarom overgestapt op automatisch coderen en heeft samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een aantal proefprojecten in gang gezet om te verkennen welke digitale oplossingen mogelijk zijn voor het aanleveren van doodsoorzaakgegevens.
Binnen de proefprojecten worden de doodsoorzakenformulieren, zonder tussenkomst van de ambtenaar van de burgerlijke stand, elektronisch en onder vermelding van het BSN van de overledene dan wel van de moeder, als het gaat om een levenloos geboren kindje of kindje dat bij overlijden jonger is dan één maand en waarvan het BSN nog niet bekend is, aangeleverd bij het CBS. Deze proefprojecten verlopen goed. De doodsoorzakenformulieren die digitaal worden ingevuld en aangeleverd bij het CBS worden vaak uitgebreider ingevuld. Op basis van deze aanvullende informatie kan het CBS de doodsoorzakenstatistiek nog accurater vormgeven. Ook is bij een groot aantal formulieren in de proefprojecten een deel van de gegevens automatisch ingevuld vanuit het patiëntendossier. Vrijwel alle artsen geven mede hierdoor de voorkeur aan het digitaal doorgeven van de doodsoorzaken zodra zij met deze manier van werken in aanraking zijn gekomen via de proefprojecten. Op basis van deze goede ervaringen binnen de proefprojecten achten de deelnemers van de proefprojecten, de IGJ, het CBS en de regering de tijd rijp om de Wlb aan te passen zodat de algemene werkwijze rond het doodsoorzakenformulier kan worden gemoderniseerd. Het onderhavige voorstel maakt de overstap mogelijk naar elektronische verzending van doodsoorzaakgegevens en een werkwijze zonder tussenkomst van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Elektronische verzending van de gegevens naar het CBS levert zowel kwaliteitsverbetering op (een betere statistiek) als efficiencyverbetering bij alle partijen in de keten. Met de voorgestelde wijziging kan het CBS de digitale weg openstellen. Ook als het CBS de digitale weg heeft opengesteld blijft het mogelijk om de opgave van de doodsoorzaakgegevens op papier te doen, die keuze ligt bij de arts. De arts kan het formulier dan rechtstreeks, per post toezenden aan het CBS onder vermelding van het BSN van de overledene dan wel de moeder als het betreft een levenloos geboren kindje of kindje dat bij overlijden jonger is dan één maand en waarvan het BSN nog niet bekend is. In deze laatste gevallen is het BSN van de moeder nodig omdat daarmee bepaald kan worden of het een kindje dan wel doodgeborene van een ingezetene betreft. Zoals eerder aangegeven is het CBS op grond van de verordening verplicht het onderscheid tussen ingezetenen en niet-ingezetenen te maken. Erkende zorgverleners zijn reeds verplicht het burgerservicenummer van hun patiënten vast te leggen in hun administratie. Op grond van artikel 34 van de Wet op het CBS is het CBS gerechtigd het burgerservicenummer te ontvangen en verder te verwerken. Daarom is het gebruik van het burgerservicenummer na overlijden, voor het koppelen van de gegevens het meest administratief-arme alternatief voor het gebruik van het aktenummer in combinatie met periodieke verstrekking van het burgerservicenummer door gemeenten.
Deze regeling voor (elektronische) verzending van doodsoorzaakgegevens aan het CBS neemt de belemmeringen voor elektronisch verkeer weg. Dit betekent dat het CBS de elektronische weg kan openstellen krachtens artikel 2:15, eerste lid, van de Awb. Degene op wie de wettelijke plicht rust om gegevens te verzenden, bepaalt ingevolge artikel 2:15, eerste lid, van de Awb, of hij dat op papier doet of elektronisch. In het voorstel wordt expliciet bepaald dat indien elektronische verzending plaatsvindt, dat alleen kan op de door het CBS voorgeschreven wijze. Ook wordt expliciet bepaald dat de elektronische weg voldoende waarborgen moet bieden voor betrouwbare en vertrouwelijke verzending van de doodsoorzaakgegevens en dat in afwijking van artikel 2:15 van de Awb bij regeling kan worden voorzien in uitsluiting van de papieren weg. In dit wetsvoorstel is ook een grondslag opgenomen op grond waarvan het mogelijk is om op termijn (zonodig) het elektronisch aanleveren van doodsoorzakenformulieren te kunnen verplichten.
De Wet op de lijkbezorging is niet van toepassing op Caribisch Nederland. Regels omtrent de lijkbezorging op Caribisch Nederland staan in de Begrafeniswet BES, de Crematiewet BES en de Wet verklaringen van overlijden BES.
Afdeling 2.3 van de Awb bevat reeds regels over het elektronisch berichtenverkeer tussen burgers of bedrijven en bestuursorganen.2 Aangezien zowel het CBS als de RTE3 een bestuursorgaan zijn in de zin van de Awb en in de Awb de toepasselijkheid van afdeling 2.3 op de Wlb niet is uitgesloten, zijn de daarin opgenomen regels in beginsel van toepassing op het verzenden van het verslag en het beredeneerd verslag in het kader van de Wtl aan de RTE (artikel 10, derde en vierde lid, Wlb) en op het doen van de opgave van de doodsoorzaak aan het CBS (artikel 12a Wlb).
De Awb bepaalt dat tenzij een vormvoorschrift zich tegen elektronische verzending verzet, het berichtenverkeer tussen burgers of bedrijven en bestuursorganen elektronisch kan plaatsvinden mits de bepalingen van afdeling 2.3 van de Awb in acht worden genomen (artikel 2:13, eerste lid, en tweede lid, onder b, Awb). Het is aan het bestuursorgaan om te bepalen of elektronische verzending naar dat bestuursorgaan kan plaatsvinden. Bij het openstellen van de elektronische weg kan het bestuursorgaan nadere eisen stellen aan het gebruik van die elektronische weg. Het bestuursorgaan kan berichten weigeren indien de betrouwbaarheid of vertrouwelijkheid daarvan onvoldoende is geborgd (2:15 Awb). Gelet op deze bepalingen kan de opgave van de doodsoorzaakgegevens aan het CBS onder de huidige Wlb alleen langs papieren weg plaatsvinden, omdat de Wlb verzending in een gesloten enveloppe voorschrijft. Daarmee is sprake van een vormvoorschrift dat zich tegen elektronische verzending verzet (2:13, tweede lid, onder b, Awb). Met het onderhavige voorstel wordt deze belemmering voor het elektronisch doen van de opgave van de doodsoorzaak aan het CBS, weggenomen. Zodoende is voor het CBS de weg vrij om de elektronische weg te openen. Het CBS moet daarbij, naast de bepalingen die in de Wlb worden opgenomen, afdeling 2.3 van de Awb in acht nemen voorzover daarvan in de Wlb niet wordt afgeweken. Voor de RTE bevat de Wlb geen belemmeringen voor elektronisch verkeer. De RTE kunnen derhalve de digitale weg openstellen, met inachtneming van de bepalingen die in de Wlb worden opgenomen en van afdeling 2.3 van de Awb voorzover van die bepalingen in de Wlb niet wordt afgeweken.
Voorts is expliciet bepaald dat verzending aan het CBS en de RTE plaatsvindt overeenkomstig de door het bestuursorgaan voorgeschreven wijze. Dit is geen afwijking van de Awb aangezien deze plicht ook is af te leiden uit de formulering van artikel 2:15, eerste lid, van de Awb. Dat artikellid bepaalt immers dat het bestuursorgaan nadere eisen kan stellen aan het gebruik van de elektronische weg. Met deze bepaling in de Wlb is derhalve voornamelijk beoogd duidelijkheid te geven over de plichten van de verzender. Daarnaast bevat het voorstel in afwijking van de Awb, de mogelijkheid om de elektronische verzending te verplichten, hetgeen alsdan bij ministeriële regeling zal moeten worden bepaald. Indien op den duur merendeels de elektronische weg wordt gebruikt kan het verplichten van deze weg overbodig werk wegnemen. Er hoeft dan immers geen rekening meer te worden gehouden met het eventueel gebruik van de papieren weg. Door nu al een delegatiebepaling voor het eventueel verplichten van de elektronische weg op te nemen wordt geanticipeerd op toekomstige ontwikkelingen zodat te zijner tijd geen afzonderlijke wetswijziging nodig is. Tot slot betreft het hier – in vergelijking met het brede toepassingsbereik van de Awb – een beperkte groep professionals voor wie een dergelijke plicht dan zou gaan gelden. Gelet op het voorgaande achten wij deze delegatiebepaling gerechtvaardigd.
Tot slot bevat het voorstel een regeling voor verzending van de mededeling en het beredeneerd verslag door de behandelende arts aan de gemeentelijke lijkschouwer. Op dit onderdeel is de Awb in het geheel niet van toepassing, tenzij specifieke artikelen uit de Awb expliciet van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Voor de regeling van dat berichtenverkeer wordt het wenselijk geacht zoveel mogelijk aan te sluiten bij de Awb en de regels die ingevolge dit voorstel gelden voor de RTE. Om die reden zijn ook een aantal bepalingen zoals opgenomen in afdeling 2.3 van de Awb, van overeenkomstige toepassing verklaard op deze situatie. Artikel 2:15 van de Awb is niet van toepassing op het berichtenverkeer tussen de arts en de gemeentelijke lijkschouwer, omdat de gemeentelijke lijkschouwer niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt; hij is geen orgaan van een publiekrechtelijke rechtspersoon en oefent evenmin openbaar gezag uit aangezien hij aan de Wlb niet de bevoegdheid ontleent om eenzijdig de rechten en plichten van burgers te wijzigen. De gemeentelijke lijkschouwer is een forensisch arts die ingevolge artikel 4 van de Wlb door het college van burgemeesters en wethouders wordt benoemd tot gemeentelijke lijkschouwer. Hij is in de regel werkzaam bij de GGD. De GGD is wel een bestuursorgaan in de zin van de Awb. Benoeming als gemeentelijke lijkschouwer geschiedt dan ook vaak door de GGD in mandaat van het college van burgemeesters en wethouders van een gemeente. De verplichtingen zoals opgenomen in de Wlb richten zich tot de gemeentelijke lijkschouwer en niet tot het bestuursorgaan bij wie hij in dienst is (GGD). In het onderhavige voorstel is dat uitgangspunt voor de regeling van het elektronisch berichtenverkeer gehandhaafd, hetgeen betekent dat op de gemeentelijke lijkschouwer en niet op de GGD’s de wettelijke verplichting rust om, indien hij de digitale weg willen opstellen voor het doen van een melding als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wlb, een elektronische weg voor te schrijven die voldoende betrouwbaar en vertrouwelijk is. In de praktijk echter zal het bestuursorgaan dat verantwoordelijk is voor de benoeming van de gemeentelijke lijkschouwer (veelal de GGD) zorgdragen voor het hiervoor noodzakelijke digitale systeem. De gemeentelijke lijkschouwer kan hierover zo nodig bij zijn benoeming afspraken maken.
Op 18 juli 2019 is het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de herziening van afdeling 2.3 van die wet ingediend bij de Tweede Kamer (Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer). De Awb bevat de algemene regels voor de verhouding tussen de overheid en individuele burgers en bedrijven. Met de modernisering wordt beoogd burgers en bedrijven het recht te geven op elektronisch berichtenverkeer met bestuursorganen. Voor bepaalde berichten zal dat betekenen dat een bestuursorgaan – anders dan nu het geval is – verplicht wordt de elektronische weg open te stellen. Die modernisering heeft derhalve gevolgen voor bepaalde onderdelen van het onderhavige voorstel. In artikel II van het onderhavige voorstel zijn daarom bepalingen opgenomen waarmee beoogd wordt dit voorstel in lijn te brengen met de beoogde wijziging van de Awb. Dit zal dan met name gelden voor de artikelleden van het onderhavige voorstel waarin nog wordt uitgegaan van de keuzevrijheid van het CBS en de RTE om de elektronische weg open te stellen. In de toelichting bij artikel II wordt hierop nader ingegaan.
De doodsoorzakenstatistiek is de oudste statistiek van Nederland en bestaat al ruim honderd jaar. Reeds in 1900 heeft Nederland zich verplicht tot het gebruik van de internationale nomenclatuur bij het bewerken van de doodsoorzakenstatistiek. In 1948 werden ook regels voor de keuze van de primaire (aan het overlijden ten grondslag liggende) doodsoorzaak en een internationaal te gebruiken model van de vragen naar de doodsoorzaak vastgesteld. Vanaf 1950 werd deze internationale classificatie van doodsoorzaken in Nederland in gebruik genomen en sindsdien wordt de Nederlandse doodsoorzaakverklaring (B-verklaring) steeds aangepast aan de internationaal vastgestelde vorm. Daarnaast heeft Nederland zich gecommitteerd aan de verplichting van de WHO voor het bijhouden en publiceren van de doodsoorzakenstatistiek.
Ook in Europees verband is de verplichting tot het bijhouden van doodsoorzakenstatistiek vastgelegd. Uit artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1338/2008 gelezen in samenhang met bijlage III van die verordening volgt dat Nederland verplicht is een doodsoorzakenstatistiek bij te houden en deze aan Eurostat te verstrekken. Op grond van artikel 9 van de genoemde verordening is een uitvoeringsmaatregel vastgesteld.4 In de bijlage bij deze uitvoeringsverordening is een aanvulling opgenomen op hetgeen in Verordening 1338/2008 is bepaald met betrekking tot de specifieke gegevens die in de statistiek moeten worden opgenomen.
Doodsoorzakenformulieren en beredeneerde verslagen van euthanasie bevatten gevoelige gegevens. Toch is hier in juridische zin geen sprake van persoonsgegevens omdat het personen betreft die overleden zijn. In overweging 27 bij de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG)5 is dit expliciet zo opgenomen. De AVG staat het toe dat lidstaten regels vaststellen over de verwerking van persoonsgegevens van overleden personen. Eerder was ook in de memorie van toelichting bij de Wet bescherming persoonsgegevens opgenomen dat deze wet niet van toepassing is op overleden personen.6 Voor zover de gegevens betrekking hebben op de behandelend arts, gemeentelijke lijkschouwer of de moeder van een doodgeborene of van een kindje dat bij overlijden jonger is dan een maand kan wel sprake zijn van persoonsgegevens. Het voorstel beoogt hier geen verandering in aan te brengen, met uitzondering van de nieuwe regel dat het BSN van de moeder van een minderjarige of doodgeborene wordt vermeld. Deze gegevens mogen verwerkt worden omdat wordt voldaan aan artikel 6, eerste lid, onder c en e, van de AVG. Voor zowel het CBS als de RTE en de gemeentelijke lijkschouwers geldt dat het verwerken van deze gegevens noodzakelijk is voor de goede vervulling van hun publiekrechtelijke taken, dan wel noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang. Ook indien de medische gegevens van de overledene door erfelijkheidsfactoren informatie geven over de gezondheid van nog levende familieleden, is deze verwerking van persoonsgegevens toegestaan op grond van de AVG. Artikel 9, tweede lid, van de AVG bepaalt dat de verwerking van gegevens over gezondheid is toegestaan, indien de verwerking noodzakelijk is om redenen van zwaarwegend belang op grond van lidstatelijk recht (onderdeel g), om redenen van algemeen belang op het gebied van de volksgezondheid (onderdeel i) en met het oog op statistische doeleinden (onderdeel j).
Het beroepsgeheim dat op artsen rust en dat is opgenomen in artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek strekt zich wel uit tot na het overlijden van de patiënt. Het beroepsgeheim kan en moet worden doorbroken als er sprake is van een wettelijke plicht. In de Wlb zijn verschillende plichten opgenomen voor artsen om het beroepsgeheim te doorbreken. Het meedelen van de doodsoorzaak ten behoeve van de statistiek en het verstrekken van een beredeneerd verslag aan de gemeentelijke lijkschouwer en de RTE ingeval van levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding, zijn daar voorbeelden van. Op dit punt stelt dit wetsvoorstel geen wijzigingen voor.
Zorgvuldigheid bij het beredeneerd verslag euthanasie
Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wlb doet de behandelend arts mededeling van de toepassing van levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding aan de gemeentelijke lijkschouwer door invulling van een formulier en een beredeneerd verslag. Op grond van artikel 10, tweede lid, brengt de gemeentelijke lijkschouwer onverwijld hiervan verslag uit aan de regionale toetsingscommissies. Hierbij wordt ook het beredeneerd verslag bijgevoegd. Dit is van belang zodat door de RTE kan worden getoetst of een arts zorgvuldig heeft gehandeld bij de levensbeëindiging op verzoek of de hulp bij zelfdoding. Zowel de gemeentelijke lijkschouwer als de RTE zijn gewend om te werken met gevoelige gegevens en hebben daarom interne procedures om de vertrouwelijkheid daarvan te waarborgen. In dit wetsvoorstel gaat het om de communicatie tussen de behandelend arts en de gemeentelijke lijkschouwer en tussen de gemeentelijke lijkschouwer en de RTE. Tot nu toe gebeurt dit door terhandstelling op de plaats van overlijden of via de post. Indien de stukken per post worden verzonden wordt de vertrouwelijkheid van de gegevens gewaarborgd door middel van het briefgeheim (artikel 13 van de Grondwet). Gelet op de gevoeligheid van de gegevens, wordt voorgesteld om de gemeentelijke lijkschouwers en de RTE – indien zij de elektronische weg openstellen – te verplichten om de elektronische weg zo in te richten en indien nodig zodanige eisen te stellen aan de wijze van elektronische verzending, dat de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van de gegevens voldoende worden gewaarborgd. De verplichting inzake vertrouwelijkheid is overigens opgenomen in artikel 32 van de AVG, maar nu die bepaling niet ziet op de gegevens van de overleden persoon, wordt deze verplichting uitdrukkelijk in de Wlb opgenomen.
Zorgvuldigheid bij de doodsoorzakenstatistiek
Het bijhouden van de doodsoorzakenstatistiek is belangrijk voor het ontwikkelen van volksgezondheidsbeleid. Gelet op dit doel is het proportioneel om te eisen dat het beroepsgeheim wordt doorbroken. Er geldt voor artsen de wettelijke plicht om het beroepsgeheim te doorbreken op grond van artikel 12a, eerste lid, van de Wet op de lijkbezorging. Dit wetsvoorstel verandert daar niets aan. Het is van belang dat ook na doorbreking van het beroepsgeheim zorgvuldig met deze gevoelige gegevens wordt omgegaan. Voor een deel zijn hiervoor waarborgen opgenomen in de Wet CBS.
In de huidige tekst van artikel 12a, derde lid, van de Wlb zijn waarborgen opgenomen om de vertrouwelijkheid van de gegevens te bevorderen op het moment dat de gegevens van de arts naar het CBS gaan. Aan de hand van het nummer van de overlijdensakte kan het CBS de doodsoorzaak koppelen aan de andere voor de statistiek relevante gegevens van de overledene. Op grond van artikel 34 van de Wet CBS kan hierbij het burgerservicenummer worden gebruikt.
In de voorgestelde nieuwe procedure blijven de waarborgen in stand. Doordat de arts het burgerservicenummer van de overledene op het formulier voor de doodsoorzakenstatistiek vermeldt, is het niet langer nodig het formulier langs de ambtenaar van de burgerlijke stand te sturen. De arts kan het formulier rechtstreeks aanleveren aan de medisch ambtenaar van het CBS. Voor zover dit formulier met de post wordt gestuurd, is de vertrouwelijkheid gewaarborgd door het briefgeheim. Dit geldt in de huidige situatie ook voor het versturen van het formulier met de doodsoorzaakgegevens door de ambtenaar van de burgerlijke stand naar het CBS. Voor het openstellen van de elektronische weg geldt dat betrouwbaarheid en de vertrouwelijkheid van de gegevens voldoende moet worden gewaarborgd. Het is aan het CBS om een wijze van elektronische aanlevering aan te geven die hieraan voldoet. In de proefprojecten is hieraan veel aandacht geschonken en zijn technologische oplossingen gevonden die zorgen voor een veilige aanlevering van de doodsoorzaakgegevens.
Op grond van de huidige tekst van artikel 12a, derde lid, van de Wlb stuurt de ambtenaar van de burgerlijke stand de enveloppe met de doodsoorzaakgegevens aan de geneeskundig hoofdinspecteur van de volksgezondheid (de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd). De wettelijke bepaling geeft ook de mogelijkheid om bij ministeriële regeling te bepalen dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de enveloppe rechtstreeks aan het CBS zendt. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt in artikel 2 van de regeling Vaststelling formulier opgave doodsoorzaak. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om de rol van de IGJ bij de aanlevering van doodsoorzaakgegevens te laten vervallen, omdat de IGJ in de huidige praktijk ook geen rol heeft.
Onderhavig wetsvoorstel beoogt zowel het veilig elektronisch aanleveren van verslagen aan de gemeentelijke lijkschouwer en de RTE te regelen, als de elektronische aanlevering van doodsoorzaakgegevens mogelijk te maken en sluit aan bij de doelstellingen van de Minister om de regeldruk van zorgprofessionals te verminderen zodat zij meer tijd krijgen voor goede zorg aan de patiënt («Merkbaar minder regeldruk»).7 Het wetsvoorstel leidt uiteindelijk tot minder regeldruk voor zorgprofessionals.
Het digitaliseren van de communicatie tussen de behandelend arts en de gemeentelijke lijkschouwer resulteert in lagere administratieve lasten voor artsen. In de huidige situatie maakt de arts van het (digitaal) ingevulde verslag een kopie, ondertekent het en geeft dit mee aan de gemeentelijke lijkschouwer of stuurt dit per post naar de gemeentelijke lijkschouwer. Als artsen de formulieren en verslagen elektronisch aanleveren, besteden zij minder tijd aan administratieve handelingen. Geschat wordt dat dit hen tussen de twee en vijf minuten tijdwinst oplevert. Het digitaal aanleveren van de verslagen en formulieren van de behandelend arts heeft derhalve een structureel reductiepotentieel tussen de (-2/60) * € 75 = € 2,50 en (-5/60) * € 75 = € 6,25 per euthanasie of levensbeëindiging op verzoek. De gemeentelijke lijkschouwer dient een formulier te ondertekenen. Indien dit formulier digitaal is, hoeft de gemeentelijke lijkschouwer zijn documenten niet via de post te verzenden aan de RTE. Aangezien de gemeentelijke lijkschouwer is aangesteld door de gemeente, wordt deze gezien als onderdeel van de overheid en is de vermindering van administratieve lasten voor hem niet opgenomen als vermindering van de regeldruk. In 2018 is er 6126 keer sprake geweest van euthanasie of hulp bij zelfdoding door een arts. Aangezien het mogelijk blijft om een euthanasie of hulp bij zelfdoding op papier te melden, is geschat dat twee derde van de meldingen digitaal worden gemeld. Op jaarbasis is er dus sprake van een structureel reductiepotentieel tussen de € 2,50 * (2/3 * 6126) = € 10.210 en de € 6,25 * (2/3 * 6126) = € 25.526.
Digitalisering van de aanlevering van doodsoorzaakgegevens en de vereenvoudiging van dit proces resulteert in lagere administratieve lasten voor artsen. Het gaat gemiddeld om zo'n 140.000 formulieren per jaar die het CBS krijgt van huisartsen, artsen in een ziekenhuis, specialisten ouderengeneeskunde en gemeentelijke lijkschouwers. Na overlijden wordt het lichaam geschouwd. Doel is te onderzoeken of een verklaring van overlijden kan worden afgegeven (zogenaamd A-formulier). Deze verklaring is nodig om van de ambtenaar van de burgerlijke stand verlof tot begraving of crematie te verkrijgen. Daarnaast moet de arts een doodsoorzakenformulier (zogenaamd B-formulier) invullen voor de doodsoorzakenstatistiek. In de huidige situatie brengen de uitvaartondernemers in de meeste gevallen de B-verklaring samen met de verklaring van overlijden naar de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar het overlijden heeft plaatsgevonden. Het is niet de (wettelijke) verantwoordelijkheid van de uitvaartorganisatie om de B-verklaring naar de ambtenaar van de burgerlijke stand te brengen. Dit gebeurt vanuit een praktisch oogpunt. Dankzij de Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand is het vanaf 1 juli 2015 mogelijk om de A-verklaring digitaal bij de ambtenaar van de burgerlijke stand aan te leveren. Mocht de uitvaartondernemer hier gebruik van maken dan zal de arts zelf de B-verklaring bij de ambtenaar van de burgerlijke stand en het CBS moeten aanleveren aangezien de arts hiervoor de verantwoordelijkheid draagt. Van een extra lastenbesparing voor de uitvaartondernemers door het digitaliseren van de doodsoorzaakgegevens is dus geen sprake, omdat het geen wettelijke verplichting voor hen is. Voor de artsen is in de proefprojecten steeds gekeken naar een manier van elektronisch invullen en verzenden die zo dicht mogelijk aansluit bij hun dagelijkse werkzaamheden in de eigen praktijk. Zo is het voor artsen ouderengeneeskunde en huisartsen zo dat zij via hun eigen omgeving in Zorgdomein in het patiëntendossier de doodsoorzaakverklaring kunnen aanklikken en invullen. Administratieve gegevens zoals geboortedatum zijn dan al ingevuld en zij kunnen het dossier gebruiken om de doodsoorzaakverklaring verder in te vullen. Voor de forensisch artsen van de GGD wordt Formatus gebruikt, dit is hun eigen digitale systeem om gegevens te verwerken, hier is de doodsoorzaakverklaring in ingebouwd.
Als artsen gebruik maken van het elektronisch aanleveren van de doodsoorzaakgegevens bij het CBS besteden zij minder tijd aan het invullen van het formulier voor de doodsoorzaakgegevens doordat het zorginformatiesysteem automatisch (een gedeelte van) het formulier invult. Aanvullende administratieve handelingen (gesloten enveloppe) door administratief personeel kunnen ook worden geschrapt. Geschat wordt dat dit tussen de twee en vijf minuten tijdwinst oplevert voor artsen en administratief personeel. Aangezien het mogelijk blijft om doodsoorzaakgegevens op papier aan te leveren, is geschat dat tweederde van het totaal aantal sterfgevallen digitaal wordt aangeleverd. Het digitaal aanleveren van de doodsoorzaakgegevens heeft een structureel reductiepotentieel tussen de ((-2/60 * € 75) + (-2/60 * € 37)) * (0,66 * 140.000) = € 348.096 en ((-5/60 * € 75) + (-5/60 * € 37)) * (0,66 * 140.000) = € 871.116 voor artsen en administratief personeel.
Indien een overstap naar elektronische aanlevering wordt gemaakt vereist dit enige aanpassingen aan het zorginformatiesysteem van de organisatie of de zorgprofessional. De aanpak in de proefprojecten is erop gericht om dure aanpassingen zoveel mogelijk te vermijden. De oplossing die momenteel gehanteerd wordt voor huisartsen, via ZorgDomein, is kosteloos voor de arts. Binnen de proefprojecten wordt bekeken of verpleeghuisartsen ook de route via Zorgdomein kunnen gebruiken en welke alternatieven er zijn als dit niet mogelijk is. Voor de meeste ziekenhuizen die deelnemen aan de proefprojecten geldt dat er maatwerkoplossingen zijn gevonden om het digitale formulier voor de aanlevering van doodsoorzaakgegevens in te bouwen in het informatiesysteem van het ziekenhuis. Zoals eerder aangegeven, verlopen deze proefprojecten goed. In de meeste proefprojecten worden er geen kosten gemaakt. Om het digitale formulier voor aanlevering van de doodsoorzaakgegevens definitief in te bouwen in het informatiesysteem van ziekenhuizen is een eenmalige investering nodig. Daarnaast zal een jaarlijkse bijdrage in de softwarelicentie benodigd zijn. Het is niet mogelijk om nu te schatten wat deze kosten zullen bedragen, deze zijn sterk afhankelijk van de prijsstelling van de softwareleveranciers. Ongeveer tweederde van de GGD-en gebruiken het informatiesysteem van de GGD Amsterdam, dus deze GGD-en zullen geen kosten hebben voor het aanpassen van het informatiesysteem. Binnen de proefprojecten wordt onderzocht of er andere en goedkopere manieren zijn voor de ziekenhuizen en wat de kosten zullen zijn voor de informatiesystemen van de GGD voor aanlevering van doodsoorzaakgegevens door gemeentelijke lijkschouwers. Uit een enkel proefproject blijkt dat het digitaal aanleveren van de doodsoorzaakgegevens op dit moment nog niet aansluit bij het werkproces van de arts, bijvoorbeeld bij huisartsenposten. Zo beschikt niet iedere arts over een mobiel apparaat tijdens de visitatie om de doodsoorzaakverklaring digitaal in te vullen. Het wetsvoorstel verplicht niet tot elektronische verzending van de doodsoorzaakgegevens aan het CBS. In een geval als hiervoor is beschreven kunnen de gegevens dan ook schriftelijk worden aangeleverd bij het CBS.
Resumerend maakt dit wetsvoorstel een geschatte reductiepotentieel van structurele administratieve lasten tussen de € 358.306 en € 896.642 mogelijk. De incidentele en structurele toename van nalevingskosten kunnen momenteel nog niet goed geschat worden. De eenmalige kennisnemingskosten voor zorgprofessionals zullen qua omvang gering zijn en betreffen tevens de aanpassing van handboeken en protocollen.
Het openstellen van de elektronische weg door de RTE voor het aanleveren van formulieren en beredeneerde verslagen door gemeentelijke lijkschouwers kan de uitvoeringslasten van de gemeentelijke lijkschouwers verminderen. Indien de gemeentelijke lijkschouwers gebruik maken van de elektronische weg, zal dit bij hen enkele administratieve handelingen schelen. Wel zal wellicht enige aanpassing van de ICT-systemen noodzakelijk zijn. Deze eenmalige aanpassingen wegen niet op tegen de structurele tijdwinst door de mindering aan administratieve lasten.
De beoogde aanpassing van de aanlevering van doodsoorzaakgegevens en het vereenvoudigen van het proces verminderen de administratieve lasten en bestuurlijke lasten voor gemeenten en het CBS. Het bespaart de afdelingen burgerlijke stand van gemeenten het in ontvangst nemen van de B-verklaring, opzoeken van het aktenummer, noteren van dit nummer op de enveloppe, opbergen van de B-verklaring, op volgorde leggen, controleren op ontbrekende nummers en maandelijks opsturen naar het CBS. Geschat wordt dat de nieuwe procedure 10 minuten tijdswinst oplevert per B-verklaring.
Het CBS moet enkele investeringen doen om het systeem aan te passen voor elektronische aanlevering, maar daar staat tegenover dat het CBS minder tijd kwijt is aan het handmatig invoeren van de doodsoorzaakgegevens. Het uitgangspunt is dat de kosten voor de zorginstellingen zullen worden geminimaliseerd.
De verplichtingen in dit wetsvoorstel hebben geen gevolgen voor de rijksbegroting.
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft aangegeven dat nut en noodzaak van onderhavige wetswijziging voldoende aannemelijk is. Als advies is meegegeven aandacht te schenken aan het belang van op elkaar aansluitende informatiesystemen en bij de implementatie van de nieuwe werkwijze voldoende tijd en ruimte te laten. Ook adviseert de ATR de regeldrukparagraaf op een aantal punten te wijzigen of te verduidelijken zoals de verwachte tijdwinst bij artsen bij het invullen van het formulier voor de doodsoorzaakgegevens. De partijen die gereageerd hebben op de internetconsultatie staan achter het digitaliseren van het aanleveren van verslagen, de bijlagen en formulieren bij de gemeentelijke lijkschouwer en de RTE en achter het digitaliseren van het aanleveren van doodsoorzaakgegevens. Wel zijn er opmerkingen gemaakt en vragen gesteld, mede door de ATR, over de praktische uitwerking en uitvoering ervan, zoals over het belang van veiligheid, het belang dat nieuwe ICT-functionaliteiten aansluiten bij bestaande systemen en registraties, de regiefunctie en het borgen van de uniformiteit van de aanlevering van de gegevens. Ook is aandacht gevraagd voor het testen van de nieuwe werkwijze voor alle doelgroepen en hier bij de implementatie voldoende tijd en ruimte voor uit te trekken. Daarnaast is de opmerking gemaakt dat het digitaliseren waarschijnlijk vanzelf zal gaan en het daarom overbodig is dat de Minister de bevoegdheid krijgt om de verplichting op te leggen tot digitaal aanleveren. Een aantal partijen gaf aan dat het wetsvoorstel niet voorzag in de situatie dat bij de opgave van de doodsoorzaak een overledene geen burgerservicenummer heeft (afgezien bij een kind jonger dan één maand waarvan het burgerservicenummer nog niet bekend is of bij een doodgeborene). De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) adviseerde het gebruik van het burgerservicenummer van de moeder bij het overlijden van een kind jonger dan één maand of bij een doodgeborene nader te onderbouwen. In de toelichting is verduidelijkt dat het burgerservicenummer noodzakelijk is omdat in de doodsoorzakenstatistiek onderscheid moet worden gemaakt tussen ingezetenen en niet-ingezetenen. Momenteel wordt het burgerservicenummer van de moeder daarvoor ook gebruikt als het gaat om een doodgeboren kindje, echter in de huidige situatie wordt dat burgerservicenummer geleverd door de ambtenaar van de burgerlijke stand, die de akte van geboorte (levenloos) opmaakt. Dat gebeurt via het formulier levenloos geboren kind.
Op de kwalitatieve en kwantitatieve berekening van de regeldruk is verschillend gereageerd. Aangegeven wordt dat het niet gaat om vermindering van regels, maar om andere regels. Er zijn partijen die aangeven dat de kosten van de digitalisering, zoals de ICT-aanpassingen en de kosten van mailverbindingen, worden onderschat. Er zou een landelijke financiering moeten komen, zodat artsen, gemeenten en/of GGD-en niet voor de kosten opdraaien. Digitalisering zal uiteindelijk een flinke tijdsbesparing opleveren, maar implementatie zal lange tijd meer tijdsinvestering kosten. Het is tevens de vraag of de digitalisering tijdwinst oplevert voor alle doelgroepen. Voor GGD-artsen is er waarschijnlijk geen tijdwinst, maar wel voor de administratieve ondersteuners. De inschatting van de tijdwinst voor het digitaal invullen van een B-formulier lijkt aan de hoge kant. Ook moet rekening gehouden worden met het feit dat een behandelend arts naast het (door de KNMG ontwikkelde) digitale meldingsformulier in het kader van de Wtl soms ook bijlagen zal moeten meesturen, zoals een schriftelijke wilsverklaring, een specialistenbrief en een (gedeelte) van het patiëntjournaal en soms ook audiovisueel materiaal. Deze bijlagen zullen niet altijd digitaal voorhanden zijn. Een behandelend arts verricht zijn werkzaamheden in het kader van de Wlb in geval van euthanasie immers meestal «thuis aan het bed». Dat vergt «aan het bed»-laptops, dezelfde software en toegang tot internet.
Verwerking van de reacties
De opmerkingen over de kwalitatieve en kwantitatieve berekening van de regeldruk zijn verwerkt in de desbetreffende paragraaf. Het reductiepotentieel voor de vermindering van de administratieve lasten is naar beneden bijgesteld, zowel wat betreft de tijdsbesparing als het aantal keren dat voor digitale aanlevering is gekozen. Ook is op verzoek van de ATR de lastenverlichting voor de gemeentelijk lijkschouwer buiten beschouwing gelaten. Verder is aangegeven dat de eenmalige kennisnemingskosten naar verwachting gering zullen zijn. Daarnaast is de memorie van toelichting op verschillende punten verduidelijkt. Zo is de nieuwe werkwijze bij de aanlevering van de doodsoorzaakgegevens zonder tussenkomst van de gemeente verduidelijkt. Daarbij is naar aanleiding van het advies van de AP tevens verduidelijkt dat het gebruik van het burgerservicenummer van de moeder van een kindje dat binnen één maand na geboorte komt te overlijden en bij een doodgeboren kindje, gebruikt wordt omdat in deze gevallen het kindje doorgaans geen burgerservicenummer heeft. Voorts is zowel in de wetstekst als in de toelichting de verhouding tot de regels over het elektronisch bestuurlijk verkeer zoals opgenomen in de Awb verduidelijkt.
In het wetsvoorstel wordt bepaald dat in de toekomst mogelijk wel een verplichting tot elektronische verzending wordt opgelegd. Hoewel in sommige opmerkingen werd benadrukt dat dit wellicht overbodig is ten tijde van verdergaande digitalisering, gaven anderen aan dat dit juist tot moeilijkheden kan leiden door de aard van het te moeten aanleveren materiaal. Gelet op artikel 2:15 van de Awb vereist de uitsluiting van de papieren weg voor het elektronisch verkeer naar een bestuursorgaan (RTE of CBS) altijd een specifieke wettelijke grondslag. Om die reden wordt reeds in deze grondslag voorzien, en wordt deze eveneens geregeld voor de verzending naar de gemeentelijke lijkschouwer. Als te zijner tijd wordt overwogen een verplichting op te leggen, zal vanzelfsprekend aandacht worden geschonken aan de haalbaarheid en noodzaak hiervan in de verschillende situaties waar deze wet op van toepassing is.
Het belang van op elkaar aansluitende informatiesystemen wordt zoals eerder opgemerkt onderkend, om de uniformiteit te borgen en de regeldrukbeleving van de verstrekker van de gegevens (artsen en gemeentelijke lijkschouwers) te verminderen. Het Ministerie van VWS zal bij de voorbereiding op inwerkingtreding van deze wet ondersteuning bieden aan het CBS, de RTE en gemeentelijke lijkschouwers ten behoeve van de uniformiteit van de aanlevering van de gegevens, bijvoorbeeld bij de vernieuwing van de informatievoorziening voor de RTE. Dit neemt niet weg dat het aan de betrokken partijen is om hun digitale systemen in te richten. In deze toelichting is daarom expliciet aangegeven dat het een verantwoordelijkheid is van de betrokken partijen om zo nodig afspraken met elkaar te maken met het oog op een effectieve en efficiënte inrichting van het digitale berichtenverkeer, waaronder over de aansluiting op elkaars systemen.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel I
Onderdeel A
In onderdeel A wordt voorgesteld artikel 2 van de Wlb te wijzigen. In verband met de voorgestelde nieuwe tekst van artikel 12a wordt voorgesteld een definitie op te nemen van burgerservicenummer, waarbij wordt verwezen naar de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.
Onderdeel B
Als overlijden het gevolg is van levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding, als bedoeld in de artikelen 293, tweede lid, en 294, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, mag de behandelend arts geen verklaring van overlijden afgeven. In plaats daarvan doet hij mededeling van de oorzaak van overlijden aan de gemeentelijke lijkschouwer, samen met een beredeneerd verslag over de inachtneming van de zorgvuldigheideisen, als bedoeld in artikel 2 van de Wtl. In artikel 10 van de Wlb is geregeld dat dit beredeneerd verslag via de gemeentelijke lijkschouwer bij de RTE wordt aangeleverd. In het voorgestelde artikel 7, derde lid (nieuw), wordt een regeling getroffen voor de elektronische verzending van de mededeling en het beredeneerd verslag door de behandelend arts. De mededeling wordt gedaan door middel van een ingevuld formulier, waartoe (net als in de huidige situatie) ook bijlagen behoren, zoals de wilsverklaring van de overledene of de verklaring van de geconsulteerde arts. De Wlb bevat geen vormvoorschriften die in de weg staan aan elektronische aanlevering van deze gegevens door de behandelend arts aan de gemeentelijke lijkschouwer aanlevert. Echter, in de praktijk gebeurt dit nog niet. In het voorgestelde artikel 7, derde lid (nieuw), zijn twee materiële normen opgenomen. Ten eerste wordt bepaald dat behandelend artsen, als zij gebruik maken van de elektronische weg, zij dit alleen mogen doen op de wijze die door de gemeentelijke lijkschouwer is aangegeven. Zij mogen kiezen tussen verzending via de papieren of via de elektronische weg. Ten tweede wordt de gemeentelijke lijkschouwer opgedragen om als hij de elektronische weg opent, een wijze te kiezen die de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van de gegevens voldoende waarborgt. De gemeentelijke lijkschouwers zijn gewend om te werken met gegevens die uiterst gevoelig zijn en waarbij vertrouwelijke behandeling erg belangrijk is. Op het openstellen van de elektronische weg is artikel 2:15, eerste lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing verklaard. De overeenkomstige toepassing van de Awb voor de gemeentelijke lijkschouwer heeft slechts betrekking op het elektronisch ontvangen van de benodigde documenten. Omdat de gemeentelijke lijkschouwer geen bestuursorgaan in de zin van de Awb is, is de Awb niet van toepassing op de gemeentelijke lijkschouwer. Wat betreft deze wetswijziging houdt de overeenkomstige toepassing in dat de gemeentelijke lijkschouwer, als hij de elektronische weg openstelt, dat kenbaar moet maken. Ook kan hij nadere eisen stellen, mits die de elektronische verzending niet belemmeren. Ook het tweede tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing verklaard, hetgeen betekent dat elektronisch verschafte gegevens kunnen worden geweigerd indien dat tot een onevenredige belasting voor de gemeentelijke lijkschouwer zou leiden of de vertrouwelijkheid niet is geborgd. Ook artikel 2:17, tweede lid, van de Awb is van overeenkomstige toepassing verklaard. Daarin wordt bepaald op welk tijdstip een elektronisch verzonden bericht wordt geacht te zijn ontvangen.
In het voorgestelde artikel 7, derde lid (nieuw), is de gemeentelijke lijkschouwer aangewezen als degene die de wijze voorschrijft waarop de elektronische weg wordt opengesteld. In aansluiting daarbij ligt bij hem ook de verantwoordelijkheid om te borgen dat die weg voldoende betrouwbaar en vertrouwelijk is. Gelet op de gevoeligheid van de aan te leveren gegevens is dit noodzakelijk. Deze wijze van regeling sluit aan bij de Awb en zorgt er ook voor dat de gemeentelijke lijkschouwer de werkwijze kan aanpassen aan de laatste stand van de techniek zonder dat hiervoor regelgeving gewijzigd hoeft te worden.
Voorlopig blijft het mogelijk voor de behandelende artsen om het formulier en het beredeneerd verslag met bijlagen op papier aan te leveren bij de gemeentelijke lijkschouwer. Als de nieuwe werkwijze voldoende is uitgerold bij de behandelende artsen en de gemeentelijke lijkschouwers kan de Minister bepalen dat de aanlevering van het formulier en het beredeneerde verslag alleen op elektronische wijze mag gebeuren. Indien dit wordt overwogen, zal gekeken worden naar de haalbaarheid bij de verschillende situaties waarop deze wet van toepassing is. Voor een eventuele verplichting tot digitaal aanleveren is in het voorgestelde vierde lid een delegatiegrondslag opgenomen.
Onderdeel C
In onderdeel C wordt voorgesteld een verwijzing naar artikel 7, derde lid, aan te passen nu in onderdeel B wordt voorgesteld dit lid te vernummeren tot het zesde lid.
Onderdeel D
In artikel 10, tweede lid, van de Wlb is geregeld wat de gemeentelijke lijkschouwer moet doen in het geval hij of zij een melding krijgt op grond van artikel 7, tweede lid. De gemeentelijke lijkschouwer dient dan verslag uit te brengen aan de RTE en daarbij ook het beredeneerd verslag (waartoe, net als nu het geval is, ook eventuele bijlagen behoren) van de behandelend arts te voegen. Gelet op artikel 2:15, eerste lid, van de Awb, en de huidige bewoordingen in artikel 10, tweede lid, van de Wlb, is het al mogelijk dat de RTE hiervoor de digitale weg openstellen. In het voorgestelde artikel 10, derde lid, wordt een regeling getroffen voor het elektronisch verzenden door de gemeentelijke lijkschouwer van het verslag en het beredeneerde verslag aan de RTE. Ten eerste wordt bepaald dat gemeentelijke lijkschouwers het verslag en het beredeneerd verslag, als zij gebruik willen maken van de elektronische weg, alleen elektronisch mogen verzenden op de wijze die door de RTE is voorgeschreven (vierde lid). Zij kunnen dus kiezen tussen verzending via de papieren weg of via de elektronische weg. Ten tweede wordt aan de RTE opgedragen om, als zij de digitale weg openstellen, daarvoor een wijze te kiezen die de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van de gegevens voldoende waarborgt (derde lid). De RTE zijn gewend om te werken met gegevens die uiterst gevoelig zijn en waarbij vertrouwelijke behandeling erg belangrijk is. Aangezien het aan de RTE is om te bepalen op welke wijze de digitale weg wordt ingericht, kunnen zij hun werkwijze aanpassen aan de laatste stand van de techniek zonder dat hiervoor regelgeving gewijzigd hoeft te worden.
Voorlopig blijft het mogelijk voor de gemeentelijke lijkschouwers om de verslagen en bijlagen op papier te versturen naar de RTE. Als de nieuwe werkwijze voldoende is uitgerold bij alle gemeentelijke lijkschouwers kan de Minister bepalen dat de aanlevering van de verslagen alleen op elektronische wijze mag gebeuren. Indien dit wordt overwogen, zal gekeken worden naar de haalbaarheid bij de verschillende situaties waarop deze wet van toepassing is. Voor een eventuele verplichting tot digitaal aanleveren is in het voorgestelde vijfde lid een delegatiegrondslag opgenomen. Het is niet de bedoeling door verplichte elektronische opgave hiervoor een extra drempel op te werpen. De Minister zal dus alleen van deze mogelijkheid gebruik maken als de betrokken partijen daar voldoende op zijn voorbereid.
Onderdeel E
In onderdeel E wordt voorgesteld om artikel 12a van de Wlb opnieuw vast te stellen. Het voorgestelde eerste lid regelt de kernverplichting van dit artikel: de behandelend arts of de gemeentelijke lijkschouwer doet opgave van de doodsoorzaakgegevens bij de medisch ambtenaar van het CBS. Hierbij vermelden ze niet alleen de directe doodsoorzaak, maar ook de onderliggende oorzaken. De behandelend arts is degene die de overledene tijdens het leven als laatste op enigerlei wijze onder zijn zorg had. In het kader van de lijkschouwing moet dit ruim worden begrepen. Daaronder valt ook de waarnemend arts of de dienstdoende (huis)arts indien zij over voldoende informatie beschikken om in redelijkheid tot een verklaring van overlijden te kunnen besluiten en zij dit besluit voldoende kunnen motiveren8. Ten opzichte van de huidige tekst van artikel 12a, eerste lid, wordt aangevuld dat de verplichting voor opgave van de doodsoorzaakgegevens niet alleen bij de behandelend arts ligt, maar ook bij de gemeentelijke lijkschouwer aangezien beiden verantwoordelijk zijn voor de lijkschouw en afgifte van een verklaring van overlijden (A-verklaring). Op de behandelend arts of gemeentelijke lijkschouwer die de A-verklaring afgeeft, rust ook de verplichting om opgave te doen van de doodsoorzaak (B-verklaring). In de huidige tekst van artikel 12a staat dat de beide verklaringen gelijktijdig worden gedaan. Aangezien wordt voorgesteld dat de opgave van de doodsoorzaakgegevens rechtstreeks bij het CBS wordt aangeleverd, in plaats van via de ambtenaar van de burgerlijke stand, is het niet meer noodzakelijk dat beide verklaringen tegelijk worden afgegeven. Daarom wordt voorgesteld dat de opgave van de doodsoorzaak zo spoedig mogelijk na afgifte van de verklaring van overlijden wordt gedaan. Dit geeft de behandelend arts of de gemeentelijke lijkschouwer de mogelijkheid om een andere arts te consulteren. Zo kan de dienstdoende arts van de huisartsenpraktijk de vaste huisarts van een patiënt consulteren, of de arts-assistent de medisch specialist. Dit kan nodig zijn om goede informatie te geven over de achterliggende doodsoorzaken. Vervolgens levert de behandelend arts of de gemeentelijke lijkschouwer de gegevens aan bij de medisch ambtenaar van het CBS. De ontvangen gegevens worden uitsluitend voor statistische doeleinden gebruikt. Hiermee is gebruik voor fiscale, administratieve, controle en gerechtelijke doeleinden uitgesloten. De medisch ambtenaar van het CBS is een BIG-geregistreerde arts die verantwoordelijk is voor de verwerking van de gegevens. De medisch ambtenaar is gehouden aan zijn beroepsgeheim.
Het voorgestelde tweede lid regelt dat bij de opgave van de doodsoorzaakgegevens het burgerservicenummer wordt vermeld. Op grond van de huidige tekst van artikel 12a is het niet nodig om het burgerservicenummer te gebruiken, omdat het nummer van de overlijdensakte door de gemeente op de enveloppe wordt geschreven. Het CBS krijgt van de gemeente daarnaast periodiek separaat een overzicht van alle overleden personen, inclusief nummer van overlijdensakte en burgerservicenummer, waardoor het CBS het nummer van de overlijdensakte kan gebruiken om een koppeling te maken met het BSN van de overledene en na te gaan of het al dan niet een ingezetene betreft. In de nieuwe situatie wordt de werkwijze vereenvoudigd. De tussenkomst van de gemeente vervalt en het doodsoorzakenformulier zal daarom tevens het burgerservicenummer moeten bevatten die het CBS nodig heeft om de doodsoorzakenstatistiek tot stand te brengen. Artsen kunnen het burgerservicenummer alleen aan het CBS verstrekken op grond van een wettelijk voorschrift. Het voorliggende wetsvoorstel bevat een dergelijk voorschrift waarmee mogelijk wordt gemaakt dat degene die het B-formulier invult tevens het BSN van de overledene, van de moeder van een overleden kindje jonger dan een maand of van de moeder van een doodgeboren kindje voor dit doel kan verwerken. De arts of gemeentelijke lijkschouwer vult in de nieuwe situatie zelf het BSN in. Het nummer van de overlijdensakte is daarom niet meer nodig en evenmin is het nodig dat de gemeente periodiek separaat een lijst met nummers van overlijdensaktes en bijbehorende BSN aan het CBS verstrekt. De procedure wordt daarmee efficiënter ingericht. Voor verwerking van het burgerservicenummer door het CBS hoeven geen (nieuwe) regels te worden gesteld aangezien het CBS daartoe reeds bevoegd is op grond van artikel 34 van de Wet op het CBS. Het CBS verwerkt het burgerservicenummer ten behoeve van de doodsoorzakenstatistiek nu ook al op grond van dat artikel. De doodsoorzakenstatistiek is volledig anoniem.
Iemand die niet is ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP) beschikt niet over een burgerservicenummer. Daarom moet het burgerservicenummer alleen worden vermeld indien de overledene op het moment van overlijden was ingeschreven in de BRP. Bij een doodgeborene en bij een kindje jonger dan één maand waarvan het burgerservicenummer nog niet bekend is, worden de gegevens van de moeder vermeld. Hiermee wordt voorkomen dat de doodsoorzaken van deze kinderen niet verwerkt kunnen worden in de doodsoorzakenstatistiek. In andere gevallen waarbij het BSN van de overledene niet bekend is kan het invullen van het BSN bij de aanlevering van de doodsoorzaakgegevens achterwege gelaten worden. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan niet-ingezetenen die in Nederland overlijden bij een verkeersongeval. In een dergelijk geval is sprake van overlijden van een niet-ingezetene en zal een doodsoorzaakverklaring moeten worden verzonden aan het CBS, echter wordt daarbij geen burgerservicenummer vermeld. Ondanks het niet bekend zijn van het burgerservicenummer in dergelijke gevallen blijft de arts derhalve de verplichting houden de doodsoorzaakgegevens aan te leveren ten behoeve van de statistiek.
Het voorgestelde derde lid regelt de opgave van de doodsoorzaakgegevens indien de behandelend arts en de gemeentelijke lijkschouwer geen verklaring van overlijden kunnen afgeven. In dat geval dient de officier van justitie op grond van artikel 12 een verklaring van geen bezwaar af te geven voordat een lijk mag worden begraven, gecremeerd, ontleed, gebalsemd of aan een andere conserverende bewerking mag worden onderworpen. De opgave van de doodsoorzaakgegevens gebeurt dan door een arts die door de officier van justitie is aangewezen. Dit is nu geregeld in artikel 12, tweede lid, van de Wlb. De tekst is op een enkel punt verduidelijkt, verder is de regeling gelijk gebleven.
Het vierde lid geeft de Minister de bevoegdheid een formulier voor te schrijven, dat alsdan bij regeling wordt vastgesteld. Het formulier dient ingevolge het eerste lid gebruikt te worden voor de opgave van de doodsoorzaakgegevens. Ingevolge de huidige Wlb beschikt de Minister reeds over deze bevoegdheid, op grond waarvan de regeling Vaststelling formulier opgave doodsoorzaak is vastgesteld. De in dit wetsvoorstel beschreven eisen inzake de opgave van het burgerservicenummer van de overledene of in bepaalde gevallen, van diens moeder, noodzaken tot wijziging van het bestaande formulier. Bij het opstellen van het formulier zal worden bezien of de wijze van gegevensverstrekking (via de papieren of elektronische weg) noodzaakt tot onderscheid in het te gebruiken format. De gegevens die verstrekt dienen te worden en die derhalve in het formulier zijn opgenomen, zijn echter dezelfde, ongeacht of sprake is van verstrekking via de papieren weg of via elektronische weg.
In het voorgestelde vijfde lid wordt een regeling getroffen nu het CBS de elektronische weg wil openen voor de opgave van de doodsoorzaakgegevens. In deze bepaling zijn drie materiële normen opgenomen. Ten eerste wordt bepaald dat behandelend artsen en de gemeentelijke lijkschouwers, als zij gebruik willen maken van de elektronische weg bij het doen van opgave van de doodsoorzaakgegevens, zij dit alleen mogen doen op een wijze die door het CBS is voorgeschreven. Ten tweede wordt aan het CBS opgedragen om, als het CBS de elektronische weg wil openstellen, daarbij een wijze te kiezen die de integriteit en vertrouwelijkheid van de gegevens voldoende waarborgt. Het CBS heeft voor de opgave van de doodsoorzaakgegevens een apart werkproces ingericht, vanwege de gevoeligheid van deze gegevens. De voorgestelde wettekst maakt het mogelijk dat het CBS een aantal verschillende werkprocessen inricht, met het oog op de verschillende beroepsgroepen die doodsoorzaakgegevens bij hen aanleveren. Bij de elektronische aanlevering van de doodsoorzaakgegevens in de proefprojecten is grote aandacht voor het veilig aanleveren van deze gegevens. Gelet op de gevoeligheid van de opgegeven gegevens is dit noodzakelijk. Aangezien het aan het CBS is om te bepalen op welke wijze de digitale weg wordt ingericht kan het CBS de werkwijze kan aanpassen aan de laatste stand van de techniek zonder dat hiervoor regelgeving gewijzigd hoeft te worden.
Voorlopig blijft het mogelijk voor artsen om de opgave van de doodsoorzaakgegevens op papier te doen. In de toekomst kan het wenselijk zijn om aanlevering van de doodsoorzaakgegevens volledig elektronisch te laten verlopen. Het voorgestelde zevende lid regelt dat de Minister kan bepalen dat de opgave slechts op elektronische wijze kan gebeuren. Het is niet voorzien dat al binnen geruime tijd van deze mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt. Het is van groot belang dat artsen de doodsoorzaakgegevens aanleveren aan het CBS. Het is niet de bedoeling door verplichte elektronische opgave hiervoor een extra drempel op te werpen. De Minister zal dus alleen van deze mogelijkheid gebruik maken als de betrokken partijen daar voldoende op zijn voorbereid.
Onderdelen F en G
In de onderdelen F en G wordt voorgesteld om de bewoordingen van de artikelen 11a en 13 aan te passen aan de bewoordingen in de andere artikelen van de Wlb. Er zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.
Onderdeel H
In onderdeel H wordt een verwijzing naar de artikelen 10 en 12a aangepast aan de voorgestelde nummering van de leden van deze artikelen.
Artikel II
Dit artikel bevat een aantal samenloopbepalingen.
Onderdeel A betreft de situatie waarin het voorstel van wet tot wijziging van de Awb tot wet is verheven en artikel 2:13 van die wet eerder in werking treedt dan de onderdelen B, D of E van het onderhavige voorstel. Ingevolge de Awb zou dan voor de beide bestuursorganen het CBS en de RTE de verplichting gelden om de elektronische weg open te stellen (artikel 2:13, eerste lid van dat voorstel) en de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van het betreffende berichtenverkeer te borgen. De onderdelen van het onderhavige voorstel waarin is bepaald dat de elektronische weg door het CBS of de RTE mag worden opengesteld mits de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid zijn geborgd, kunnen daarom vervallen. Voor de RTE geldt dat nog niet bekend is of het elektronische systeem dat momenteel wordt ontwikkeld om het berichtenverkeer te faciliteren, op het tijdstip van inwerkingtreding van de Awb beschikbaar en in werking is. In dat geval kan op grond van het voorstel van wet tot wijziging van de Awb worden voorzien in een uitgestelde toepassing van artikel 2:13, eerste lid. Dat betekent dat voor de RTE gedurende een bepaalde periode niet de verplichting geldt om de elektronische weg open te stellen. Zij mogen dat uiteraard wel. De overige in de Awb opgenomen eisen gelden uiteraard wel, waaronder de verplichting dat de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van het betreffende berichtenverkeer moet worden geborgd (artikel 2:13, tweede lid).
Indien het berichtenverkeer naar het CBS of de RTE uitsluitend langs elektronische weg mag plaatsvinden (uitsluiting van de papieren weg), blijft daarvoor net als onder de huidige Awb een expliciete grondslag nodig. De betreffende bepaling kan in de Wlb derhalve worden gehandhaafd, waarbij geldt dat de verwijzing naar artikel 2:15 Awb wordt vervangen door een verwijzing naar 2:7, tweede lid van de Awb.
Voor het berichtenverkeer naar de gemeentelijke lijkschouwer geldt dat er geen bepalingen vervallen. Wel vindt aanpassing plaats van de verwijzing naar artikelen in de Awb die van overeenkomstige toepassing zijn op het berichtenverkeer naar de gemeentelijke lijkschouwer.
Onderdeel B betreft de situatie waarin het onderhavige voorstel tot wet is verheven en de onderdelen B, D of E eerder in werking treden dan de voorgenomen wijziging van de Awb. In dat geval behoeft het wetsvoorstel inzake wijziging van de Awb enkele aanvullingen. In deze situatie worden dezelfde wijzigingen van de Wlb beoogd als beschreven bij onderdeel A.
Artikel III
In artikel III wordt voorgesteld om de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel bij koninklijk besluit te regelen. Er wordt voorzien in de mogelijkheid van gedifferentieerde inwerkingtreding zodat indien nodig voor de digitalisering van de aanlevering van de doodsoorzaakgegevens een andere inwerkingtredingsdatum kan worden gekozen dan voor de digitalisering van de aanlevering van beredeneerde verslagen in het kader van de Wtl.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis