Ontvangen 3 december 2020
Inhoudsopgave |
blz. |
Introductie |
1 |
Leeswijzer |
1 |
Wetsvoorstel |
2 |
1. Algemeen |
2 |
2. Inleiding |
2 |
3. Hoofdlijnen van het voorstel |
4 |
4. Overige wijzigingen |
9 |
5. Uitvoeringsaspecten |
12 |
6. Financiële gevolgen |
12 |
7. Overig |
13 |
Artikelsgewijs |
14 |
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van de vragen die de leden van de hierna genoemde fracties hebben gesteld over dit wetsvoorstel. In deze nota naar aanleiding van het verslag gaat de regering in op de vragen en opmerkingen van de leden van die fracties.
Bij de beantwoording van de vragen is de volgorde van het verslag aangehouden. De oorspronkelijke tekst van het verslag is integraal opgenomen in deze nota en cursief weergegeven. De beantwoording van de vragen heeft plaatsgevonden in gewone typografie. De vragen zijn ten behoeve van de toegankelijkheid in de oorspronkelijke tekst van een tussen haakjes geplaatst nummer voorzien. Bij de beantwoording van de vragen wordt naar die nummers verwezen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) in verband met de organisatie van de regionale tuchtcolleges en tot het aanbrengen van enkele andere wijzigingen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Deze leden hebben hier enkele vragen bij.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de organisatie van de regionale tuchtcolleges en tot het aanbrengen van enkele andere wijzigingen. Zij hebben in dit verband nog enkele vragen.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van de voorgenomen wijziging op de Wet BIG. Genoemde leden hebben hier nog wel een aantal vragen over.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de organisatie van de regionale tuchtcolleges en tot het aanbrengen van enkele andere wijzigingen.
(1) De leden van de CDA-fractie nemen de gelegenheid te baat om de regering te vragen naar de stand van zaken op het gebied van de algemene problematiek van erkenning zoals diploma-eisen en daarmee eenduidigheid bij de functie-eisen van bijvoorbeeld anesthesiemedewerkers en doktersassistenten.
(1) Op 24 augustus 20201 heb ik uw Kamer mijn reactie op het verzoek van de Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers (NVAM) tot opname van het beroep van anesthesiemedewerker in artikel 3 van de Wet BIG gestuurd. Ook in het AO Arbeidsmarkt op 13 november jl. hebben uw Kamer en ik hierover gesproken. Voor beroepenregulering bij of krachtens de Wet BIG wordt getoetst aan de daarvoor geldende criteria. Het verzoek van de NVAM heb ik ter advisering doorgeleid naar het Zorginstituut. In mijn beleidsreactie aan uw Kamer heb ik aangegeven dat ik naar aanleiding van de bevindingen van het advies van het Zorginstituut geen aanleiding zie om de anesthesiemedewerker in de artikel 3 van de Wet BIG op te nemen.
Ten aanzien van de erkenning van het beroep van doktersassistente in de Wet BIG heb ik uw Kamer in onder andere de antwoorden op diverse kamervragen over tekorten van doktersassistenten2 en verschillende kamerdebatten geïnformeerd over de aanvraag tot regulering van het beroep van doktersassistente door de Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten (hierna: NVDA) en op welke gronden ik het niet noodzakelijk acht om de doktersassistente te reguleren.
Bij brief van 9 december 2019 (TK 29 282, 389) heb ik uw kamer een reactie gegeven op een aangeboden petitie van de NVDA d.d. 29 oktober 2019. In de petitie gaf de NVDA aan, naar aanleiding van het rapport «B van bekwaamheid» van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, een eigen verplicht «kwaliteitsregister doktersassistent» in combinatie met een openbaar individueel bekwaamhedenportfolio te willen onderzoeken. Ik vind het vooruitstrevend dat de NVDA naar aanleiding van dit rapport een eigen verplicht «kwaliteitsregister doktersassistent» in combinatie met een openbaar individueel bekwaamhedenportfolio wil onderzoeken. Dit sluit aan bij mijn overtuiging dat de beroepsgroep de kwaliteitsstandaarden en de verdere professionalisering zelf kan bevorderen zonder wettelijke regulering.
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering stelt dat een grotere omvang van de tuchtcolleges het beter mogelijk maakt om ingewikkelde klachten en de daarvoor benodigde specialistische deskundigheid goed te faciliteren, en daarmee de toegankelijkheid van de tuchtrechtspraak te verbeteren. Deze leden kunnen zich in beginsel in dat idee vinden. (2) Wel zouden deze leden graag zien dat de regering wat concreter en specifieker toelicht welke knelpunten de voorbije jaren werkelijk werden ervaren bij de huidige tuchtcolleges. Hoe vaak waren er bijvoorbeeld problemen met adequate vervanging? (3) Kan de regering toelichten welke verschillen in de werkwijzen van de secretariaten zij precies bedoelt, die de efficiëntie en de samenwerking niet ten goede komen? (4) Kan de regering verder nader toelichten waarom de bevoegdheidsregeling zal worden geconcentreerd in de Wet BIG in plaats van deels in de Wet BIG en deels in het Tuchtrechtbesluit BIG? (5) Voorts vragen deze leden of de regering kan toelichten wat de toegevoegde waarde is van de voorgestelde wijziging dat het aantal leden van een tuchtcollege niet langer gefixeerd is, terwijl thans een lid-beroepsgenoot van een tuchtcollege zich ook al kan laten vervangen door een plaatsvervangend lid dat het gewenste medisch specialisme uitoefent.
(2) Het is tot nu toe altijd mogelijk gebleken adequate zittingscolleges samen te stellen voor de behandeling van klachten, ook in geval van complexe of zeer specialistische problematiek, zij het soms op een langere termijn. Dit resultaat wordt bereikt doordat er ook nu al in toenemende mate leden bij andere colleges worden ingezet. Naar schatting heeft ongeveer de helft van de leden al eens een zitting bijgewoond bij een ander college. Zo zien we dat de praktijk zich weet aan te passen aan de beperkingen die met een beperktere schaalomvang te maken hebben.
De schaalvergroting als gevolg van de reorganisatie heeft echter als voordeel dat het aantal klachten per college zal toenemen. Bij een groter zaaksvolume kunnen meer gelijksoortige klachten op één zitting worden behandeld, wat bijdraagt aan een efficiëntere inzet van alle leden. Dit brengt met zich mee dat het, bij specialistische klachten, met name tegen artsen, gemakkelijker wordt om zittingscombinaties samen te stellen met leden-artsen met datzelfde specialisme, in plaats van een combinatie van verschillende artsen-specialisten. Dit komt de kwaliteit, het draagvlak bij de zorgverleners en daarmee het gezag van het tuchtrecht ten goede. Ook zullen bv. meer klachten tegen verpleegkundigen of fysiotherapeuten op één zitting kunnen worden behandeld, wat efficiënt is voor de betreffende leden-beroepsgenoten. Het is voor de kwaliteit van het tuchtrecht ook van belang dat de leden met enige regelmaat zitting hebben en daar meer dan één zaak beoordelen, zodat hun kennis en ervaring op peil blijft. Tenslotte zal de uitwisseling van kennis en ervaring ertoe leiden dat de secretariaten meer continuïteit kunnen garanderen in hun werkproces. De algehele ondersteuning zal nog meer verbeteren en bij uitval van een medewerker zal de organisatorische en inhoudelijke ondersteuning aan de leden minder kwetsbaar zijn.
(3) Tot nu toe hebben de regionale tuchtcolleges op veel terreinen een deels verschillende werkwijze gehanteerd. Dat betreft zowel de administratieve afhandeling van de klachten als de inzet van de verschillende processtappen, zoals de mogelijkheid een mondeling vooronderzoek te houden met de partijen. Ook is de communicatie met partijen in de tuchtcolleges niet uniform en blijven mogelijkheden onbenut om meer efficiëntie te bereiken bij de planning van de verschillende zittingen, raadkamers en vooronderzoeken. Deze verschillen in werkwijze leiden tot verlies van efficiëntie en beperken de mogelijkheden om elkaars werk over te nemen of bij elkaar in te vallen. De geplande concentratie van het aantal colleges zal leiden tot kortere lijnen en betere voorwaarden tot samenwerking.
(4) Thans is de in artikel 54, eerste lid van de Wet BIG opgenomen hoofdregel dat een regionaal tuchtcollege bevoegd is wanneer de beklaagde zijn woonplaats heeft binnen het rechtsgebied van dat college. Wanneer een beklaagde geen bekende woon- of verblijfplaats in het Europese deel van Nederland heeft of wanneer de klacht tegen meerdere personen is gericht, stelt het Tuchtrechtbesluit BIG aanvullende regels. Voor de gebruiker is niet praktisch dat samenhangende regels over de relatieve bevoegdheid, zijn verspreid over meerdere wettelijke regelingen. Door deze wetswijziging zijn zowel de hoofdregel van de bevoegdheid (de woonplaats van de beklaagde is bepalend) als de afwijkingen van die hoofdregel in één overzichtelijk artikel opgenomen.
(5) In de huidige opzet van de Wet BIG kent ieder regionaal tuchtcollege naast de voorzitter één rechtsgeleerd lid en per beroepsgroep drie leden en een niet wettelijk gelimiteerd aantal plaatsvervangende leden. Het centrale tuchtcollege heeft naast de voorzitter twee rechtsgeleerde leden en per beroepsgroep twee leden-beroepsgenoten en daarnaast eveneens een niet wettelijk gelimiteerd aantal plaatsvervangende leden. Door de samenvoeging van Den Haag met Amsterdam en Groningen met Zwolle zou, zonder dat de wet daartoe wordt gewijzigd, dat maximum worden overschreden. Indien onverkort vastgehouden zou worden aan het maximum zouden bij die samenvoegingen de benoemingen van één rechtsgeleerd lid en van drie leden-beroepsgenoten moeten worden gewijzigd in benoemingen tot plaatsvervangende leden. Omdat in de praktijk plaatsvervangers op basis van deskundigheid met de behandeling van zaken worden belast, speelt het onderscheid tussen leden en plaatsvervangende leden hoegenaamd geen rol meer. Om die reden is ervoor gekozen het aantal leden niet langer te beperken tot drie per beroepsgroep of één lid-jurist. Omdat zich bij het centrale tuchtcollege een vergelijkbare situatie voordoet, is ervoor gekozen ook bij dat college het aantal leden niet langer te maximeren. Omwille van de transparantie over de wijze waarop de zittingscombinaties worden samengesteld, is in het voorstel (art. 55ter) opgenomen dat de tuchtcolleges zelf een reglement van orde vaststellen waarin wordt geregeld op basis van welke criteria de toedeling van zaken plaatsvindt.
De leden van de CDA-fractie lezen dat voor de duur van de behandeling van dit wetsvoorstel in de Staten-Generaal de huidige zittingsplaatsen in stand blijven. De secretariaten kunnen wel al worden verplaatst naar de nieuwe zittingsplaatsen, zodat de beoogde voordelen van de concentratie van de secretariaten al worden behaald voordat de voorgestelde wetswijziging van kracht wordt. (6) Genoemde leden vragen waarom een wetswijziging noodzakelijk is als de beoogde voordelen op deze wijze ook zonder wijziging van het aantal regionale tuchtcolleges te behalen zijn. (7) Is het voor het belang van fysieke bereikbaarheid voor de belanghebbenden niet beter om bijvoorbeeld het tuchtcollege in Groningen te behouden?
(6) Het voorstel om het aantal tuchtcolleges terug te brengen van vijf naar drie hangt samen met het relatief beperkte aantal klachten en de wens om de werkzaamheden van de secretariaten meer te concentreren ten behoeve van de continuïteit en de harmonisatie van de ondersteuning. Het functioneren van de tuchtcolleges zou er niet mee gediend zijn als de secretariaten structureel op een andere locatie werkzaam zouden zijn dan in de zittingsplaats van een tuchtcollege. Het voornemen tot concentratie van de secretariaten kan dan ook niet los worden gezien van de wijziging van het aantal tuchtcolleges en zittingsplaatsen, hetgeen wetswijziging vergt. In de context van de beoogde reductie van het aantal tuchtcolleges, wordt er de voorkeur aan gegeven om te anticiperen op de wijziging en zodoende vast de vruchten te plukken van de concentratie, in plaats van het tijdelijk nog in stand houden van secretariaten in vijf zittingsplaatsen.
(7) Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven gaat het om een relatief beperkt aantal klachten. Soms zullen klagers en beklaagden wat verder moeten reizen naar de zitting, maar niet zoveel verder dat daardoor de toegang tot de tuchtrechtspraak in het geding komt. Dat geldt ook voor personen die tot nu toe een klacht behandeld zagen worden in Groningen. Daar komt bij dat de toegankelijkheid van de tuchtrechtspraak niet alleen een fysieke, maar ook een kwalitatieve component heeft, zoals hiervoor onder (2) reeds toegelicht. De grotere omvang van de tuchtcolleges bevordert de deskundige beoordeling van technisch-inhoudelijk complexe klachten en de daarvoor benodigde specialistische expertise.
In de praktijk is ook niet gebleken dat partijen afzien van het instellen van hoger beroep tegen een tuchtrechtelijke uitspraak omdat daarvoor naar Den Haag zou moeten worden gereisd. Daarnaast introduceert dit wetsvoorstel (art. 53a, tweede lid) de mogelijkheid om de behandeling van een zaak ook buiten de plaats van vestiging te laten plaatsvinden indien dat in het belang van de zaak is. De memorie van toelichting geeft aan dat zich dat bijvoorbeeld kan voordoen wanneer de klager in een zorginstelling of penitentiaire inrichting verblijft.
De leden van de SP-fractie lezen in het voorliggende wetsvoorstel dat het aantal regionale tuchtcolleges van vijf locaties wordt teruggebracht naar drie locaties. Genoemde leden zijn bezorgd over het voorstel om minder tuchtcolleges in te stellen, omdat zij vinden dat het recht voor iedereen toegankelijk moet zijn.
Een aantal argumenten dat gegeven wordt betreft het beperkte aantal behandelde klachten en de kleine omvang van de secretariaten, waardoor in het geval van uitval van medewerkers de situatie kwetsbaar wordt. (8) De leden van de SP-fractie vragen waarom bij een beperkt aantal klachten dat jaarlijks behandeld wordt en de kleine omvang van secretariaten er niet gewerkt wordt met medewerkers die wisselen tussen de tuchtcolleges en die waar nodig kunnen inspringen.
De leden van de SP-fractie lezen in het voorliggende wetsvoorstel dat de regering stelt dat kleine secretariaten, verschillende werkwijzen, geen adequate vervanging en de grote afstand maken dat dit de efficiëntie en samenwerking niet ten goede komt. (9) Genoemde leden vragen waarom overgegaan wordt tot concentratie op minder locaties. (10) Waarom wordt er niet voor gekozen om de secretariaten uit te breiden en te komen tot een eenduidig beleid en samenwerking tussen alle locaties? (11) Tevens vragen deze leden, indien overgegaan wordt tot sluiting van de locaties in Groningen en Den Haag en de verhuizing van de locatie Eindhoven naar Den Bosch, wat dit betekent voor de medewerkers die werken bij de secretariaten. (12) Worden zij gedwongen ontslagen of komen zij terecht in een traject voor werk-naar-werk begeleiding? (13) Kunnen alle medewerkers overgaan naar andere locaties indien dat gewenst wordt?
De leden van de SP-fractie vinden het onverstandig dat de secretariaten al tijdens de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel kunnen worden verhuisd, waardoor de uitvoering van dit wetsvoorstel al in gang wordt gezet voordat deze is behandeld in de Staten-Generaal. (14) De leden van de SP-fractie willen weten wie kan besluiten dat secretariaten kunnen worden verplaatst als dat niet kan onder de Wet BIG en het Tuchtrechtbesluit BIG. Kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dit bepalen, of niet? (15) Genoemde leden wensen hier een reactie op. (16) Voorts verzoeken deze leden om de verhuizing van de secretariaten uit te (laten) stellen zolang het wetsvoorstel nog niet volledig is behandeld door de Staten-Generaal.
(8, 9) De omvang van de huidige vijf secretariaten is afgestemd op de taak die zij ten behoeve van het betreffende tuchtcollege vervullen. Daarbij geldt in het algemeen dat kleinere organisatorische verbanden nu eenmaal beperktere mogelijkheden hebben om extra capaciteit te creëren die kan inspringen, nog afgezien van de omstandigheid dat de inspringende medewerkers gelet op de geografische spreiding soms op stel en sprong van een ander tuchtcollege moeten komen en wellicht minder bekend zijn met de ter plaatse geldende werkwijze. Naarmate de secretariaten in aantal minder en in omvang groter zijn, ontstaat meer ruimte om onderlinge vervanging te realiseren. Ook draagt de als gevolg van de concentratie optredende harmonisatie van werkwijze bij aan de vervangbaarheid.
(10) Uitbreiding van de secretariaten bij een gelijkblijvend aantal zittingsplaatsen zou leiden tot een onnodige toename van de kosten, in vergelijking met de situatie waarin het aantal zittingsplaatsen wordt teruggebracht tot drie. Het stimuleren van eenduidig beleid en samenwerking tussen (vijf) locaties leidt daarnaast tot een grotere coördinatielast. In dit verband zij er nog op gewezen dat de concentratie van de secretariaten niet op zichzelf staat, maar verband houdt met de vermindering van het aantal tuchtcolleges, zoals hiervoor in deze paragraaf is aangegeven naar aanleiding van een vraag van de leden van de CDA-fractie.
(11, 12, 13) Bij de reorganisatie en het in dat kader gevolgde medezeggenschapstraject is uiteraard veel aandacht besteed aan de gevolgen voor de medewerkers van de secretariaten. Voor alle medewerkers is plaats op de nieuwe locaties. In deze reorganisatie is voornamelijk sprake van standplaatswijzigingen. Er vinden geen gedwongen ontslagen plaats. De medewerkers die ervoor kiezen om niet mee te gaan met hun functie, worden conform het Van Werk Naar Werk beleid van het Rijk, intensief begeleid naar een nieuwe baan. Omdat vijf regionale colleges concentreren naar drie colleges zijn er nog drie plaatsen voor een (coördinerende) secretaris beschikbaar en vindt in die functie krimp plaats. Het vervallen van de twee overige functies is zowel voor de organisatie als voor de betreffende medewerkers op adequate wijze ondervangen.
(14,15, 16) De Minister voor Medische Zorg is verantwoordelijk voor een zodanige ondersteuning van de tuchtcolleges, dat die hun taak naar behoren kunnen vervullen. De Minister draagt er in dat kader zorg voor dat de organisatie van de secretariaten die taakvervulling optimaal faciliteert. Deze aangelegenheid wordt niet beheerst door de Wet BIG of het Tuchtrechtbesluit BIG. De feitelijke verhuizing van zowel de tuchtcolleges als de secretariaten is mede afhankelijk van het tijdstip waarop de beoogde kantoorruimtes beschikbaar zijn en bezet kunnen worden. Om te bewerkstelligen dat het wetsvoorstel na parlementaire aanvaarding zo spoedig mogelijk in werking zal treden, worden de voorbereidingen daartoe intussen getroffen. Indien uit de parlementaire behandeling zou blijken dat het wetsvoorstel mogelijk niet zal worden aanvaard, is wellicht een nadere oriëntatie aan de orde op de wijze waarop het beoogde doel kan worden gerealiseerd. Daarop kan thans niet vooruit worden gelopen. Het uitgangspunt is dat tuchtcollege en secretariaat in dezelfde plaats gevestigd zijn.
Door de voorgestelde wetswijziging zal het aantal leden van een tuchtcollege niet langer gefixeerd zijn. De regering geeft aan dat dit goed is om het benodigde specialisme in te brengen. (17) De leden van de CDA-fractie vragen of dit betekent dat het aantal leden bij een bepaalde tuchtzaak onbeperkt kan zijn. (18) Wat betekent dit voor de structurele kosten?
(17, 18) Artikel 55, eerste lid, van de Wet BIG bepaalt op dit moment dat een tuchtcollege bestaat uit twee rechtsgeleerde leden en drie leden-beroepsgenoten. Naast deze vijf leden wordt het tuchtcollege gevormd door plaatsvervangende rechtsgeleerde leden en plaatsvervangende leden-beroepsgenoten.
Het voorstel om het aantal leden van een tuchtcollege niet langer te fixeren (artikel 55, eerste lid) brengt tot uitdrukking dat het aantal leden niet beperkt is tot twee (rechtsgeleerde) en drie leden (-beroepsgenoten). Hierdoor kan worden geput uit een groter reservoir van leden en kan optimaal rekening worden houden met de voor de betreffende zaak vereiste specifieke deskundigheden (zoals het in de memorie van toelichting genoemde voorbeeld van een arts die tevens cardioloog is). In het aantal van vijf leden (of hun plaatsvervangers) dat aan de behandeling van de zaak deelneemt, komt echter geen wijziging. Op grond van de voorgestelde wijziging van artikel 55, tweede lid, wordt aan de behandeling van de zaak (net als nu) deelgenomen door twee rechtsgeleerde leden en drie leden-beroepsgenoten, met de mogelijkheid van plaatsvervanging. Dit artikellid behoefde aanpassing omdat er thans in bepaald wordt dat aan de behandeling van de zaak wordt deelgenomen door «de» twee rechtsgeleerde leden en «de» drie leden-beroepsgenoten, hetgeen niet langer aansluit bij het gewijzigde eerste lid van artikel 55. Aangezien de leden en hun plaatsvervangers een vacatiegeld ontvangen voor hun deelname aan de behandeling van een zaak, en er geen wijziging komt in het aantal van vijf deelnemende leden of plaatsvervangers, heeft dit geen effect op de kosten.
De leden van de SP-fractie constateren dat op dit moment de bevoegdheidsregeling voor een deel in de Wet BIG opgenomen is en deels in het Tuchtrechtbesluit BIG. Genoemde leden merken op dat de bevoegdheidsregeling geconcentreerd wordt in de Wet BIG, maar dat de werkgebieden van de regionale tuchtcolleges opgenomen worden in het Tuchtrechtbesluit BIG. (19) Deze leden vragen waarom hiervoor gekozen wordt.
(19) Thans is de regelgeving zodanig ingericht dat de uitzonderingen op de hoofdregel dat de woonplaats van beklaagde bepalend is voor de bevoegdheid is te vinden in de Wet BIG en dat de uitzonderingen op die hoofdregel te vinden zijn in het Tuchtrechtbesluit BIG (bijvoorbeeld wanneer een beklaagde niet in Nederland woont of geen bekende woon- of verblijfplaats heeft). In het wetsvoorstel staan de hoofdregel en de afwijkingen bij elkaar in één wettelijk bepaling,
De samenstelling van de werkgebieden is van een andere orde en vormt geen afwijking van de hoofdregel dat de woonplaats van de beklaagde bepalend is voor de vraag welk regionaal tuchtcollege bevoegd is tot behandeling van de zaak. Het bepaalt welke plaats van handeling of welke woonplaats tot het rechtsgebied van welk tuchtcollege behoort.
(20) De leden van de CDA-fractie vragen wat het opheffen van het regionale tuchtcollege in Groningen zal betekenen voor de hoogopgeleide werkgelegenheid in Groningen.
(20) De behandeling van tuchtklachten in Zwolle in plaats van in Groningen doet geen afbreuk aan de werkgelegenheid in Groningen. De medewerkers van het tuchtcollege behouden hun werk, of worden ondersteund bij het vinden van ander werk, als zij daar de voorkeur aan geven. Ook voor leden van het tuchtcollege Groningen is er geen effect op de werkgelegenheid, omdat zij dit lidmaatschap uitoefenen naast hun hoofdfunctie en dit zullen blijven doen voor het nieuwe in Zwolle gevestigde fusiecollege.
(21) De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de reductie van het aantal tuchtcolleges niet zal leiden tot een drempel voor patiënten om te klagen. Omdat er sinds april 2019 een verschijningsplicht is geïntroduceerd, kan dit mogelijk te veel moeite worden voor mensen die ver van de drie overgebleven tuchtcolleges af wonen. (22) Hoe kijkt de regering hier tegenaan? (23) Zou het een oplossing kunnen zijn om verschijning ook digitaal toe te staan?
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering stelt dat klagers en beklaagden onder omstandigheden soms verder moeten reizen naar de zitting, maar niet zoveel verder dat de toegang tot de tuchtrechter of het functioneren van de tuchtrechtspraak in het geding komen. (24) Genoemde leden vragen waar de regering dit op baseert.
(21, 22, 23, 24) De mogelijkheid voor patiënten om een tuchtklacht in te dienen wordt niet beperkt door de reductie van het aantal tuchtcolleges. Onder omstandigheden kan het wel voorkomen dat de klager iets verder moet reizen voor het vooronderzoek of de terechtzitting. Het gaat daarbij echter geenszins om reisafstanden die feitelijk de uitoefening van het klachtrecht in de weg zouden staan. Daarnaast is de indiening van een tuchtklacht veelal een incidentele gebeurtenis, die niet zal leiden tot frequente reisbewegingen. Een klager zal naar aanleiding van een tuchtklacht in het algemeen niet frequent bij een tuchtcollege verschijnen. De klager wordt in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Van een algemeen geldende verschijningsplicht is geen sprake. In artikel 67b Wet BIG is die niet geïntroduceerd. Verschijning is slechts verplicht wanneer de voorzitter dat op grond van artikel 67b, eerste lid, bepaalt. Onder druk van de huidige gezondheidssituatie worden de mogelijkheden tot digitale terechtzittingen uitgebreid en wordt daar de komende tijd ervaring mee opgedaan. Die ervaringen leveren wellicht aanknopingspunten op om zorgvuldig te bezien of het wenselijk is deze mogelijkheid op termijn een structureler karakter te geven. En, zoals ik ook al in mijn antwoord op vraag 7 aangaf, introduceert dit wetsvoorstel (art. 53a, tweede lid) de mogelijkheid om de behandeling van een zaak in voorkomende gevallen ook buiten de plaats van vestiging te laten plaatsvinden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de overige wijzigingen van dit voorstel drie wijzigingen betreffen die gedeeltelijk voortkomen uit de tweede evaluatie van de Wet BIG. (25) Genoemde leden vragen in hoeverre er nog andere wijzigingen voortvloeien uit de tweede evaluatie van de Wet BIG met betrekking tot de deskundigheidsgebieden. (26) Indien er andere wijzigingen voorzien zijn, welke zijn dit dan?
(25, 26) In het tweede evaluatierapport van de Wet BIG wordt geadviseerd om de omschrijving van de deskundigheidsgebieden van alle beroepen, in overleg met de betrokken beroepsorganisaties, te actualiseren. Met de representatieve beroepsorganisaties is gesproken over de behoefte aan actualisatie van het deskundigheidsgebied in de Wet BIG. Op basis daarvan wordt voorgesteld het deskundigheidsgebied van de apotheker te wijzigen. Bij de overige beroepsgroepen bestond geen behoefte aan aanpassing van het betreffende deskundigheidsgebied.
(27) De leden van de CDA-fractie vragen waarmee het deskundigheidsgebied van de apotheker geactualiseerd wordt. (28) Zij vragen daarbij of dit deskundigheidsgebied wordt uitgebreid. (29) Zo ja, welke deskundigheden komen erbij?
De regering schrijft dat is gebleken dat er beroepsbeoefenaren zijn die zichzelf, juist voor het opleggen van de maatregel van doorhaling van de inschrijving, laten doorhalen uit het register. Strikt genomen kan daardoor momenteel de sanctie van doorhaling van de inschrijving (die in dat geval in beginsel voor het leven is) niet worden opgelegd. (30) De leden van de CDA-fractie vragen hoe vaak dit voorgekomen is. (31) Hebben deze beroepsbeoefenaren zich op deze wijze later weer kunnen inschrijven in het register? (32) Zijn deze beroepsbeoefenaren daarna weer aan het werk gegaan? (33) Zijn hier concrete voorbeelden van te geven?
(27, 28, 29) In lijn met het evaluatierapport en in goed overleg met de betrokken beroepsvereniging (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie) wordt een actualisatie van het deskundigheidsgebied van de apotheker voorgesteld, alsmede de mogelijkheid dit bij algemene maatregel van bestuur nader uit te werken. In de algemene maatregel van bestuur zullen in ieder geval de aspecten van de deskundigheid van de apotheker, die in de huidige omschrijving van het deskundigheidsgebied zijn opgenomen, terugkomen. Het betreft het bereiden van geneesmiddelen, het bewaren van geneesmiddelen onder de daarvoor volgens de stand van de wetenschap geschikte omstandigheden, het ter hand stellen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder ll, van de Geneesmiddelenwet, het geven van advies aan patiënten over het gebruik van geneesmiddelen en het bewaken van dat gebruik. Tevens dient het deskundigheidsgebied, zoals uit te werken in de algemene maatregel van bestuur, aan te sluiten bij het meeste recente raamplan Farmacie 2016. Dit raamplan beschrijft de landelijke eindtermen van de universitaire opleiding tot basisapotheker.
(30) In de afgelopen 3 jaren heeft zich één situatie voorgedaan waarbij de betrokkene zich heeft laten doorhalen in het BIG-register voordat de tuchtrechter deze persoon een doorhaling oplegde. Daarnaast heeft zich ook één situatie voorgedaan waarbij betrokkene als gevolg van het niet voldoen aan de voorwaarden voor periodieke registratie is doorgehaald voordat de tuchtrechter deze persoon een doorhaling oplegde. Het is van belang dat er voor die situaties een wettelijke grondslag is om de doorhaling van de inschrijvingen in het BIG-register en op de online lijst met maatregelen BIG te vermelden en te publiceren in een dagblad en in de Staatscourant. Los van de mogelijkheid om de maatregel openbaar te maken, geldt dat de maatregel van kracht is op grond van de uitspraak van het tuchtcollege. Door de voorgestelde wetswijziging ontstaat er duidelijkheid over de rechtsgevolgen wanneer zich, ook al is dat slechts incidenteel, de situatie van voortijdige doorhaling voordoet.
(31) Nee, deze beroepsbeoefenaren hebben zich later niet weer kunnen laten inschrijven in het BIG-register. Op grond van de wet kan de inschrijving in die situaties worden geweigerd, omdat de doorhaling van kracht is op grond van de tuchtrechtelijke uitspraak.
(32, 33) De inspectie ziet toe op de naleving van tuchtrechtelijke maatregelen. De inspectie heeft laten weten dat er volgens haar informatie geen beroepsbeoefenaren in strijd met hun tuchtrechtelijke doorhaling het beroep uitoefenen.
De leden van de D66-fractie hebben vragen over de overige wijzigingen in dit wetsvoorstel, die gedeeltelijk voortkomen uit de tweede evaluatie van de Wet BIG. (34) Deze leden vragen of er nog andere wijzigingen voortvloeien uit de tweede evaluatie van de Wet BIG met betrekking tot de deskundigheidsgebieden. Genoemde leden constateren dat in het wijzigingsvoorstel de termijn voor de voorhangprocedure voor de algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s) waarbij toepassing wordt gegeven aan de artikelen 8, 34 of 40 van de Wet BIG, wordt verkort naar vier weken en dat het overleg met de representatieve beroepsorganisaties is geschrapt (artikel 91 Wet BIG). Deze artikelen betreffen de eisen voor herregistratie zoals nader geregeld is in het Besluit periodieke registratie, de aanwijzing van artikel 34-beroepen en hun deskundigheidsgebied en aanwijzingen omtrent de kwaliteit. (35) Ligt het volgens de regering niet in de rede de representatieve beroepsorganisaties waarop de maatregel betrekking heeft bij elk van deze aspecten te betrekken en tijdig te consulteren? (36) Zo nee, waarom niet? (37) Kan voorts worden toegelicht waarom de termijn van de voorhangprocedure op vier weken wordt gesteld? (38) Zal voortaan steeds een internetconsultatie plaatsvinden met inachtneming van een redelijke reactietermijn voor representatieve beroepsorganisaties en andere belanghebbenden?
(34) Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 25.
(35, 36) De regering kan de in de vraag besloten zorg wegnemen. Het is en blijft bestaande praktijk dat overleg wordt gevoerd met representatieve beroepsorganisaties voordat regelgeving wordt vastgesteld wanneer de belangen van bepaalde categorieën van beroepsbeoefenaren daarmee gemoeid zijn. Voor alle regelgeving geldt immers sinds jaar en dag dat die altijd wordt opgesteld in overleg met degenen die de regelgeving moeten uitvoeren of van wie de belangen om andere redenen aan de orde zijn, of dat nu wel of niet wettelijk is voorgeschreven. De internetconsultatie is daar onderdeel van, maar met de meest betrokken partijen wordt ook al voorafgaande aan de internetconsultatie intensief overleg gevoerd.
(37) Het voorstel om de voorhangtermijn van artikel 91 op vier weken te stellen is een modernisering, waarmee aangesloten wordt bij de Aanwijzingen voor de regelgeving (nummer 2.36) en die ook elders in de Wet BIG al voorkomt.
In het voorstel komt de plaatsing in de Staatscourant niet terug; daarvoor in de plaats kan dan de internetconsultatie worden gebruikt, wat staand kabinetsbeleid is. De ervaring leert bovendien dat aan een oproep in de Staatscourant aan het brede publiek om een zienswijze te geven, zelden of nooit gehoor wordt gegeven. Dat ligt heel anders voor de internetconsultatie waarmee een ieder op eenvoudige wijze in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijze op ontwerp-regelgeving te geven. Hiervan wordt veel gebruik gemaakt, die ervaring is er ook bij regelgeving op grond van de Wet BIG. Daarbovenop ook nog een plaatsing in de Staatscourant om nogmaals een ieder op te roepen zienswijzen te geven, is daarmee overbodig geworden.
De standaardtermijn voor voorhang die de Aanwijzingen voor de regelgeving (aanwijzing 2.36) geeft, bedraagt vier weken. Na het verstrijken van die termijn wordt niet tot vaststelling van de voorgehangen regelgeving overgegaan voordat de behandeling in de beide Kamers der Staten-Generaal is afgerond. Daardoor zijn de beide Kamers altijd in de gelegenheid een standpunt te bepalen over het voorgenomen ontwerp voordat een definitief besluit wordt genomen.
Een bijkomend voordeel van de voorgestelde herziening van artikel 91 is ook dat de voorhang pas plaatsvindt nadat het overleg met de veldpartijen en de consultatie van het brede publiek is afgerond, waardoor een zo voldragen mogelijk ontwerp aan de Kamers kan worden voorgelegd.
(38) Het is sinds jaar en dag staand kabinetsbeleid dat over voorgenomen regelgeving internetconsultatie plaatsvindt. Standaard wordt daarvoor een termijn van zes weken genomen. Die termijn kan afhankelijk van de omstandigheden (bijvoorbeeld complexiteit, urgentie) worden verlengd of bekort.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met betrekking tot de wijziging in artikel 91 van de Wet BIG ook nog een enkele vraag. (39) Klopt het dat de regering na deze wijziging niet meer met de relevante beroepsorganisaties hoeft te overleggen bij het maken van een AMvB? (40) Is de regering bereid om wel altijd met de relevante beroepsgroepen in overleg te treden en niet alleen af te gaan op een internetconsultatie?
(39, 40) Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 35 tot en met 38.
De leden van de SP-fractie lezen dat in het voorliggende wetsvoorstel wordt voorgesteld de rechtspositie en het klachtrecht zo veel mogelijk gelijk te trekken met de rechtspositie en het klachtrecht die gelden voor de leden van de regionale tuchtcolleges en het centrale tuchtrechtcollege. (41) Genoemde leden vragen wat nu de verschillen precies zijn en wat precies verandert als rechtspositie en klachtrecht gelijk worden getrokken.
(41) Met de wijziging van artikel 10a van de Wet medisch tuchtrecht BES wordt artikel 60 van de Wet BIG integraal opgenomen. Dat artikel heeft betrekking op twee onderwerpen. In de eerste zin wordt het disciplinaire ontslag van een tuchtrechter door de Hoge Raad geregeld. Daardoor kan disciplinair ontslag van een lid van het tuchtcollege van Caribisch Nederland niet meer door de Minister voor Medische Zorg plaatsvinden, maar slechts – net als in Europees Nederland – door de Hoge Raad.
In de tweede zin van het gewijzigde artikel 10a Wet medisch tuchtrecht BES, overeenkomend met de tweede zin van artikel 60 van de Wet BIG, is de procedure geregeld die geldt wanneer iemand een klacht heeft over de wijze waarop een tuchtrechter zich jegens hem in de uitoefening van zijn functie heeft gedragen. Tot nu toe ontbrak de mogelijkheid om een dergelijke klacht in te dienen. De verandering bestaat er derhalve in dat het mogelijk wordt een klacht over de tuchtrechter in te dienen, dat voor het onderzoek dezelfde procedure gaat gelden als in Europees Nederland en dat de tuchtrechter over wie geklaagd wordt in de procedure die betrekking heeft op de behandeling van de klacht, dezelfde rechtspositie heeft als een in Europees Nederland werkzame tuchtrechter.
(42) De leden van de CDA-fractie vragen of er door de wijzigingen van de Wet medisch tuchtrecht BES extra kosten gemaakt worden.
(42) Met de wijziging van de Wet medisch tuchtrecht BES zijn een aantal kleine wijzigingen aangebracht in dat tuchtrecht, zoals de wijze van benoeming en ontslag van de leden van het tuchtrecht. Dit gaat niet gepaard met extra kosten.
De leden van de CDA-fractie constateren dat er geen internetconsultatie heeft plaatsgevonden bij dit wetsvoorstel, maar wel bij het oorspronkelijke wetsvoorstel BIG-II. (43) Genoemde leden vragen wat de ingebrachte punten waren uit het veld van de tuchtcolleges en hoe daarmee rekening is gehouden.
(43) Bij de opstelling van dit wetsvoorstel heeft uiteraard goede en vruchtbare afstemming plaatsgevonden met de regionale tuchtcolleges en het centraal tuchtcollege. De geleverde inbreng is in samenspraak met de tuchtcolleges verwerkt. Deels had de inbreng een technisch juridisch karakter. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de onderdelen van het wetsvoorstel die betrekking hebben op de bevoegdheidsregeling, het aantal leden en het overgangsrecht. Daarnaast had de inbreng betrekking op aspecten als de reductie van het aantal regionale tuchtcolleges, de indeling van de rechtsgebieden, de vestigingsplaatsen en in verband daarmee de gevolgen voor de secretariaten. Op deze punten heeft het wetsvoorstel een grote en rechtstreekse invloed op met name de regionale tuchtcolleges, de secretariaten en hun werkwijze. Het wetsvoorstel is niet uit de lucht komen vallen. In de aanloop en voorbereiding is intensief en constructief met de tuchtcolleges van gedachten gewisseld over de wijze waarop de organisatie vorm zou moeten krijgen om bij te dragen aan het behoud van de kwaliteit en de continuïteit van de tuchtrechtspraak. Dat proces is in overleg met de tuchtcolleges uitgemond in het onderhavige wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de afstand naar een tuchtcollege van groter belang is geworden sinds de introductie van de verschijningsplicht (artikel 67b Wet BIG) in april 2019. (44) Hoe is onderzocht dat een (mogelijk) langere reisafstand in combinatie met de verschijningsplicht een drempel gaat opleveren voor patiënten en/of klagers om een procedure te starten?
(44) Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 21, 22, 23 en 24.
(45) De leden van de CDA-fractie vragen of er een uitsplitsing kan worden gegeven van de structurele en de incidentele kosten van de reorganisatie van de regionale tuchtcolleges.
(45) In paragraaf 5 van het algemeen deel van de memorie van toelichting zijn de financiële gevolgen van de reorganisatie van de regionale tuchtcolleges weergegeven. Het gaat vrijwel volledig om incidentele reorganisatiekosten die verband houden met het Van Werk Naar Werk-traject, eventueel hoger verloop, verhuizing en inrichting en tijdelijke dubbele huurkosten. Slechts indien een vroegere medewerker lang gebruik zou maken van de uit de VWNW regeling voortvloeiende aanspraak op loonsuppletie en loongarantie, zouden die kosten voor dat deel een structureel karakter kunnen krijgen. Deze kosten kunnen niet op voorhand vastgesteld worden, maar zijn naar verwachting beperkt. De inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) leidde ertoe dat een aantal secretarissen, die voorheen op de basis van vacatiegeld werden betaald, nu in dienstbetrekking werkzaam zijn. De daaraan verbonden extra kosten (met name werkgeverslasten) hebben een structureel karakter, maar staan eigenlijk los van de reorganisatie en worden deels gecompenseerd doordat minder vacatiegeld wordt betaald. Omdat de financiële gevolgen van de invoering van de Wnra en die van de reorganisatie zich in min of meer dezelfde periode manifesteren, zijn die kosten in het overzicht echter wel tezamen opgenomen. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de rechtstreeks uit de reorganisatie voortvloeiende structurele kosten nog niet bekend zijn, maar naar verwachting laag zullen zijn.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de overige wijzigingsvoorstellen in dit voorstel onderdelen bevatten die zijn overgenomen uit het niet ingediende wetsontwerp tot wijziging van de Wet BIG. (46) Genoemde leden vragen een toelichting van de regering waarom de volgende voorstellen niet zijn overgenomen in het onderhavige voorstel: Invoering orthopedagoog-generalist, uitbreiden eisen periodieke registratie en de adviestaak Zorginstituut Nederland. (47) In hoeverre is de regering voornemens deze voorstellen nog voor te leggen aan de Kamer?
(46, 47) Bij de Wet van 10 juli 2019 tot wijziging van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de invoering van de Wzd-functionaris (Stb. 2019, 288) is het beroep van orthopedagoog-generalist opgenomen in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
In mijn brief van 19 december 20193 heb ik aangegeven dat in het oorspronkelijke wetsvoorstel BIG II, waar de regieverpleegkundige onderdeel van was, onderdelen zaten zoals het beleggen van de adviestaak inzake de beroepenregulering bij het Zorginstituut en het invoeren van deskundigheidsbevordering als eis voor de herregistratie. Tijdens een bestuurlijk overleg op 2 december 2020 is met vertegenwoordigers van de artikel 3 Wet BIG beroepsverenigingen en de werkgevers besproken dat deze onderdelen meegenomen gaan worden in de verkenning toekomstbestendigheid Wet BIG, alvorens een wettelijke regulering hiervan eventueel voortgezet gaat worden. Dit om te voorkomen dat er onnodige regeldruk ontstaat voor een relatief korte periode tot er nieuwe en bredere plannen zijn in het kader van het traject Toekomstbestendigheid BIG.
Artikel I
De leden van de CDA-fractie lezen dat de termijn voor de voorhangprocedure voor algemene maatregelen van bestuur waarbij toepassing wordt gegeven aan artikelen 8, 34 of 40 Wet BIG met dit wetsvoorstel wordt verkort naar vier weken. Daarnaast wordt de verplichte plaatsing in de Staatscourant en het overleg met de representatieve beroepsorganisaties geschrapt (artikel 91 Wet BIG). Deze artikelen raken de kwaliteit van zorg en de beroepsuitoefening van de betrokken beroepsgroepen in grote mate. (48) De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering het houden van een internetconsultatie bij het eventueel wijzigen van deze AMvB’s voldoende vindt. (49) Is de regering bereid om in de wet op te nemen dat voorafgaand aan deze internetconsultatie, tijdig overlegd wordt met de representatieve beroepsorganisaties van het beroep waarop de maatregel betrekking heeft?
(48, 49) Zoals uit de beantwoording van de vragen 35 tot en met 38 blijkt, is het een misverstand dat de regering van oordeel zou zijn dat bij de vaststelling van regelgeving de betrokkenheid van representatieve organisaties beperkt zou kunnen worden tot hun inbreng bij een internetconsultatie. De bestaande praktijk is anders. Niet alleen bij de regelgeving bedoeld in artikel 91 van de Wet BIG, maar meer in het algemeen bij alle regelgeving wordt overleg gepleegd met representatieve beroepsorganisatie wanneer hun belangen aan de orde zijn. Ook bij de totstandkoming van regelgeving die niet wordt genoemd in artikel 91 is de bestaande praktijk dat met representatieve beroepsorganisaties overleg wordt gevoerd, zodra hun belangen daarbij in het geding zijn. Overleg met belangenorganisaties is een aspect van adequate beleidsvorming en van een ordentelijk wetgevingsproces. Daarvoor is geen wettelijke bepaling vereist. Het gebeurt ook (nu al) in de gevallen waarin dat niet in de wet is opgenomen.
De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark