Gepubliceerd: 17 juli 2020
Indiener(s): Anne-Marijke Podt (D66)
Onderwerpen: ethiek recht strafrecht zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35534-2.html
ID: 35534-2

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in het Wetboek van Strafrecht een strafuitsluitingsgrond op te nemen voor de levenseindebegeleider die met inachtneming van de wettelijk vastgelegde zorgvuldigheideisen aan een oudere hulp bij zelfdoding verleent, en daartoe bij wet een meldings- en toetsingsprocedure vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALING

Artikel 1 Definities

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

commissie:

regionale commissie als bedoeld in artikel 7;

hulp bij zelfdoding:

het door een levenseindebegeleider op verzoek van een oudere aan hem voorschrijven en verschaffen van middelen tot zelfdoding;

levenseindebegeleider:

levenseindebegeleider die als zodanig is ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

middelen tot zelfdoding:

geneesmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Geneesmiddelenwet, waarmee de hulp bij zelfdoding wordt verleend;

Onze Minister:

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

oudere:

een persoon die de leeftijd van vijfenzeventig jaar heeft bereikt.

HOOFDSTUK 2 ZORGVULDIGHEIDSEISEN

Artikel 2 Zorgvuldigheidseisen

De zorgvuldigheideisen, bedoeld in artikel 294, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, houden in dat de levenseindebegeleider:

  • a. heeft vastgesteld dat de oudere op het moment van de ontvangst van de verklaring, bedoeld in onderdeel h, Nederlander of ten minste twee jaar ingezetene van Nederland is;

  • b. aan de oudere heeft gevraagd of hij bij zijn verzoek aan hem om hulp bij zelfdoding zijn naasten heeft betrokken en, als hij dat nog niet heeft gedaan maar het wel mogelijk is dat alsnog te doen, in overweging heeft gegeven daartoe over te gaan;

  • c. zo mogelijk en voor zover de oudere daarmee heeft ingestemd overleg heeft gevoerd met de huisarts van de oudere;

  • d. de overtuiging heeft gekregen dat sprake is van een vrijwillig, weloverwogen en duurzaam verzoek, waarbij ten minste twee maanden zijn verstreken tussen opeenvolgende gesprekken met de oudere;

  • e. met de oudere de overtuiging heeft gekregen dat andere hulp, gericht op de achtergrond van het verzoek, niet gewenst is;

  • f. heeft vastgesteld dat de betrokkene een oudere is die in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake en van hem een aantoonbaar actuele verklaring heeft ontvangen die schriftelijk of met behulp van audiovisuele middelen is vastgelegd en die een verzoek inhoudt om hem de middelen te verschaffen met het oog op zijn voorgenomen zelfdoding;

  • g. de oudere heeft ingelicht over de inhoudelijke en procedurele aspecten van de hulp bij zelfdoding;

  • h. ten minste één andere, onafhankelijke levenseindebegeleider heeft geraadpleegd die de oudere heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de naleving van de zorgvuldigheideisen, bedoeld in de onderdelen a tot en met g;

  • i. zorg draagt voor een professionele uitvoering van de te verlenen hulp bij zelfdoding, waaronder in ieder geval wordt begrepen de naleving van het bepaalde in hoofdstuk 3, met uitzondering van artikel 4, tweede lid.

HOOFDSTUK 3 HULP BIJ ZELFDODING

Artikel 3 Vaststellen voorgenomen tijdstip zelfdoding

Indien is voldaan aan de zorgvuldigheideisen, bedoeld in artikel 2, onderdelen a tot en met h, treedt de levenseindebegeleider in overleg met de oudere teneinde een tijdstip van de voorgenomen zelfdoding door de oudere vast te stellen.

Artikel 4 Voorschrijven en verstrekking middelen tot zelfdoding

  • 1. Na de vaststelling, bedoeld in artikel 3, schrijft de levenseindebegeleider de middelen tot zelfdoding voor.

  • 2. De apotheker verstrekt de middelen tot zelfdoding die ingevolge het eerste lid zijn voorgeschreven, uitsluitend aan de levenseindebegeleider. Artikel 61, negende lid, tweede zin, van de Geneesmiddelenwet is niet van toepassing.

Artikel 5 Verschaffen en retourneren middelen tot zelfdoding

  • 1. De levenseindebegeleider:

    • a. verschaft de middelen tot zelfdoding niet eerder aan de oudere dan op het tijdstip, bedoeld in artikel 3;

    • b. draagt ervoor zorg dat de verschafte middelen die niet worden gebruikt door de oudere, zo spoedig mogelijk worden bezorgd bij de apotheker, bedoeld in artikel 4, tweede lid.

  • 2. Artikel 61, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet is niet van toepassing.

Artikel 6 Aanwezigheid levensbegeleider bij zelfdoding

De levenseindebegeleider is aanwezig bij de zelfdoding door de oudere.

HOOFDSTUK 4 TOETSING DOOR REGIONALE TOETSINGCOMMISSIES

Artikel 7 Instelling, samenstelling, benoeming, ontslag en bezoldiging

  • 1. Er zijn regionale commissies voor de toetsing van meldingen van gevallen van hulp bij zelfdoding als bedoeld in artikel 294, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. Een commissie bestaat uit een oneven aantal leden, waaronder in elk geval één rechtsgeleerd lid, tevens voorzitter, één levenseindebegeleider en één deskundige inzake ethische of zingevingsvraagstukken. Van een commissie maken mede deel uit plaatsvervangende leden van elk van de in de eerste zin genoemde categorieën.

  • 3. De artikelen 4 tot en met 7 van de Wet toetsing levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8 Taken en bevoegdheden

  • 1. De commissie beoordeelt op basis van het verslag, bedoeld in artikel 7a van de Wet op de lijkbezorging, of de levenseindebegeleider die de hulp bij zelfdoding heeft verleend, heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2.

  • 2. De commissie kan de levenseindebegeleider verzoeken zijn verslag schriftelijk of mondeling aan te vullen, indien dit voor een goede beoordeling van het handelen van de levenseindebegeleider noodzakelijk is.

  • 3. De commissie kan bij de gemeentelijke lijkschouwer of de geraadpleegde andere levenseindebegeleider inlichtingen inwinnen, indien dit voor een goede beoordeling van het handelen van de levenseindebegeleider noodzakelijk is.

Artikel 9 Bekendmaking oordeel commissie

  • 1. Een oordeel van de commissie wordt vastgesteld bij gewone meerderheid van stemmen, door drie leden van de commissie die elk een van de in artikel 7, tweede lid, genoemde categorieën van deskundigheid vertegenwoordigen.

  • 2. De commissie brengt haar gemotiveerde oordeel binnen zes weken na ontvangst van het verslag, bedoeld in artikel 7a van de Wet op de lijkbezorging, schriftelijk ter kennis van de levenseindebegeleider.

  • 3. De commissie brengt haar oordeel tevens ter kennis van het College van procureurs-generaal en van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd indien:

    • a. de levenseindebegeleider naar het oordeel van de commissie niet heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2; of

    • b. de situatie, bedoeld in artikel 12, laatste zin, van de Wet op de lijkbezorging, zich voordoet.

  • 4. De termijn, genoemd in het tweede lid, kan eenmaal voor ten hoogste zes weken worden verlengd.

  • 5. De commissie die toepassing geeft aan het derde of vierde lid, stelt de levenseindebegeleider daarvan in kennis.

  • 6. De commissie kan het door haar gegeven oordeel mondeling tegenover de levenseindebegeleider nader toelichten. Deze mondelinge toelichting kan plaatsvinden op verzoek van de commissie of op verzoek van de levenseindebegeleider.

Artikel 10 Verstrekken inlichtingen aan officier van justitie

  • 1. De commissie verstrekt aan de officier van justitie desgevraagd alle inlichtingen, die hij nodig heeft ten behoeve van:

    • a. de beoordeling van het handelen van de levenseindebegeleider in het geval als bedoeld in artikel 9, derde lid; of

    • b. een opsporingsonderzoek.

  • 2. Van het verstrekken van inlichtingen aan de officier van justitie doet de commissie mededeling aan de levenseindebegeleider.

Artikel 11 Werkwijze commissie

De artikelen 11 en 13 tot en met 19 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding zijn van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van taken en bevoegdheden door de commissie, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 13, in plaats van «arts» wordt gelezen «levenseindebegeleider als bedoeld in de Wet levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek».

HOOFDSTUK 5 FINANCIERING

Artikel 12 Financiering

  • 1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een projectsubsidie kan worden verstrekt voor de ontwikkeling van opleidingen als bedoeld in artikel 33i, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, en kunnen criteria voor die verstrekking worden vastgesteld.

  • 2. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke activiteiten ter uitvoering van levenseindebegeleiding van ouderen op grond van deze wet, subsidie wordt verstrekt en kunnen andere criteria voor die verstrekking worden vastgesteld.

  • 3. De Kaderwet VWS-subsidies is, behoudens de artikelen 2 en 3, eerste lid, van overeenkomstige toepassing op subsidies als bedoeld in het eerste en tweede lid.

HOOFDSTUK 6 BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Artikel 13 Toepasselijkheid in de openbare lichamen

Deze wet is mede van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met dien verstande dat:

  • a. voor de toepassing van:

    • 1°. artikel 1, in plaats van «regionale commissie als bedoeld in artikel 7» wordt gelezen «commissie als bedoeld in artikel 13, onderdeel b»;

    • 2°. artikel 2, aanhef, in plaats van «artikel 294, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht» wordt gelezen «artikel 307, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES»;

    • 3°. artikel 8, eerste lid, in plaats van «artikel 7a van de Wet op de lijkbezorging» wordt gelezen «artikel 1, vierde lid, van de Wet verklaringen van overlijden BES»;

    • 4°. artikel 9, derde lid, in plaats van «het College van procureurs-generaal», wordt gelezen «de procureur-generaal»;

  • b. in afwijking van artikel 7, eerste lid, er een door Onze Minister en de Minister van Justitie en Veiligheid aan te wijzen commissie is, die bevoegd is de meldingen van gevallen van levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek als bedoeld in artikel 307, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES te toetsen;

  • c. bij het met overeenkomstige toepassing van artikel 13 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding te voeren overleg, de voorzitter van de commissie, bedoeld in onderdeel b, wordt betrokken. Tevens worden betrokken de procureur-generaal of een door hem aan te wijzen vertegenwoordiger en een vertegenwoordiger van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd.

HOOFDSTUK 7 WIJZIGING ANDERE WETTEN

Artikel 14 Wijziging Wetboek van Strafrecht

Aan artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het in het tweede lid bedoelde feit is niet strafbaar indien het bestaat uit het verschaffen van middelen tot zelfdoding en is begaan door een levenseindebegeleider als bedoeld in de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek die daarbij voldoet aan de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 van die wet, en hiervan mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig artikel 7a, onderdeel b, van de Wet op de lijkbezorging.

Artikel 15 Wijziging Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg

De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, een onderdeel toegevoegd, luidende «levenseindebegeleider.».

B

Aan hoofdstuk III, afdeling 1, wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 12. Levenseindebegeleiders

Artikel 33g

Om in het desbetreffende register als levenseindebegeleider te kunnen worden ingeschreven wordt vereist:

  • a. het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg een opleiding heeft afgerond die is aangeboden door een opleidingsinstelling die gedurende de gehele periode waarin de betrokkene de opleiding heeft gevolgd krachtens artikel 33j, eerste lid, was aangewezen;

  • b. dat ten aanzien van de beroepsbeoefenaar die een aanvraag doet om inschrijving als levenseindebegeleider geen maatregel als bedoeld in de artikelen 48, eerste lid, onderdelen c tot en met f, of derde lid, of 80, eerste lid, is opgelegd, bij een beslissing die onherroepelijk is geworden.

Artikel 33h

Tot het gebied van deskundigheid van de levenseindebegeleider wordt gerekend het bieden van levenseindebegeleiding in overeenstemming met de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek.

Artikel 33i
  • 1. De opleiding tot levenseindebegeleider heeft betrekking op de naleving van de zorgvuldigheideisen en op andere wettelijke taken en verplichtingen van de levenseindebegeleider. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere eisen gesteld aan de opleiding tot levenseindebegeleider en aan de instelling die deze opleiding aanbiedt.

  • 2. Tot de opleiding worden uitsluitend personen toegelaten die voldoen aan de krachtens de artikelen 18, 24, 26, eerste lid, en 32 gestelde opleidingseisen.

  • 3. De voordracht van een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 33j
  • 1. Onze Minister wijst opleidingsinstellingen aan die voldoen aan de bij of krachtens artikel 33i, eerste en tweede lid, gestelde eisen.

  • 2. Een aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, wordt ingetrokken of opgeschort indien de opleidingsinstelling niet langer voldoet aan de bij of krachtens artikel 33i, eerste of tweede lid, gestelde eisen.

  • 3. Van een aanwijzing of een intrekking als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

C

Aan artikel 36, veertiende lid, wordt onder vervanging van de komma aan het slot van onderdeel e door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. de levenseindebegeleiders, doch uitsluitend voor zover het betreft het voorschrijven van middelen tot zelfdoding, bedoeld in artikel 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging van ouderen op verzoek en van andere geneesmiddelen voor zover het voorschrijven daarvan overeenkomstig het bij of krachtens hoofdstuk III bepaalde wordt gerekend tot hun gebied van deskundigheid.

D

In artikel 47, tweede lid, wordt voor de punt aan het slot ingevoegd «levenseindebegeleider».

E

Na artikel 69 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 69a

Indien het regionale tuchtcollege een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste, tweede, derde of vierde lid, oplegt aan een persoon in een andere hoedanigheid dan die van levenseindebegeleider en die persoon staat tevens ingeschreven in een register in de hoedanigheid van levenseindebegeleider, overweegt het regionale tuchtcollege in haar eindbeslissing, bedoeld in artikel 69, eerste lid, tevens de oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste, tweede en vierde lid, aan die persoon in zijn hoedanigheid van levenseindebegeleider. Artikel 48, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

F

Na artikel 80 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 80a

  • 1. Indien het regionale tuchtcollege overeenkomstig artikel 80, eerste lid, een voorziening treft ten aanzien van een persoon in een andere hoedanigheid dan die van levenseindebegeleider en die persoon tevens staat ingeschreven in een register in de hoedanigheid van levenseindebegeleider, overweegt het college bij het treffen van die voorziening tevens de oplegging van een maatregel of maatregelen als bedoeld in artikel 80, eerste lid, aan die persoon in zijn hoedanigheid van levenseindebegeleider.

  • 2. De oplegging van de maatregel aan de persoon, bedoeld in het eerste lid, in zijn hoedanigheid van levenseindebegeleider wordt van kracht of ten uitvoer gelegd zodra de beslissing waarbij hij is opgelegd, onherroepelijk is geworden.

Artikel 16 Wijziging Wet op de lijkbezorging

De Wet op de lijkbezorging wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

Indien het overlijden het gevolg was van de verlening van hulp bij zelfdoding als bedoeld in artikel 294, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht:

  • a. geeft degene die de schouwing heeft verricht geen verklaring van overlijden af;

  • b. doet de levenseindebegeleider van de oorzaak van dit overlijden onverwijld door invulling van een formulier mededeling aan de gemeentelijke lijkschouwer of een van de gemeentelijke lijkschouwers en verstrekt hem een beredeneerd verslag inzake de inachtneming van de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek.

B

In artikel 9, tweede lid, wordt «artikel 7, tweede lid» vervangen door «de artikelen 7, tweede lid, en 7a, onder b,».

C

Artikel 10, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Onverminderd het eerste lid brengt de gemeentelijke lijkschouwer, indien sprake is van een mededeling als bedoeld in de artikelen 7, tweede lid, of 7a, onder b, door invulling van een formulier onverwijld verslag uit aan de regionale toetsingscommissie, bedoeld in artikel 3 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding onderscheidenlijk de regionale toetsingscommissie, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek. Hij zendt het beredeneerd verslag als bedoeld in de artikelen 7, tweede lid, of 7a, onder b, mee.

D

In artikel 12 wordt «artikel 7, tweede lid» vervangen door «de artikelen 7, tweede lid, of 7a» en wordt na «artikel 3 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding» ingevoegd « onderscheidenlijk de regionale toetsingscommissie bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek».

E

In artikel 81, onderdeel 1°, wordt na «artikel 7, eerste en tweede lid, ingevoegd «7a,».

Artikel 17 Wijziging Geneesmiddelenwet

Na artikel 101 van de Geneesmiddelenwet wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 102

  • 1. Met het toezicht op de naleving van artikel 4, tweede lid, van de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek, zijn belast de ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

  • 2. Artikel 101 is van overeenkomstige toepassing op overtredingen van het voorschrift, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 18 Wijziging Opiumwet

De Opiumwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 5, tweede en derde lid, en» vervangen door «artikel 5, tweede lid, eerste zin, en derde lid,».

B

In artikel 5 wordt na de aanduiding «2.» voor het tweede lid ingevoegd «De verboden inzake het verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben zijn voorts niet van toepassing op de levenseindebegeleider aan wie door een apotheker middelen als bedoeld in lijst I of II zijn verschaft met het oog op de uitvoering van een verzoek om hulp bij zelfdoding als bedoeld in artikel 1 van de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek en op personen aan wie deze middelen door de levenseindebegeleider zijn verschaft met het oog op de uitvoering van hun verzoek om hulp bij zelfdoding.»

Artikel 19 Wijziging Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:6, onderdeel e, van de Algemene wet bestuursrecht, komt te luiden:

  • e. besluiten en handelingen ter uitvoering van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek.

Artikel 20 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht BES

Aan artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht BES wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het in het tweede lid bedoelde feit is niet strafbaar indien het bestaat uit het verschaffen van middelen tot zelfdoding en is begaan door een levenseindebegeleider als bedoeld in de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek die daarbij voldoet aan de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van die wet, en hiervan mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig artikel 7a, onderdeel b, van de Wet op de lijkbezorging.

Artikel 21 Wijziging van de Wet verklaringen van overlijden BES

Aan artikel 1 van de Wet verklaringen van overlijden BES wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing indien het overlijden het gevolg was van de verlening van hulp bij zelfdoding als bedoeld in artikel 307, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES, met dien verstande dat in de laatste zin in plaats van «zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding» wordt gelezen: zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek.

HOOFDSTUK 8 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 22 Evaluatiebepaling

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 23 Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

De Minister van Justitie en Veiligheid,