Ontvangen 18 november 2021
ALGEMEEN
Inhoudsopgave
1. |
Inleiding |
1 |
2. |
Verhouding tot eerdere versies van dit wetsontwerp en tot andere (wets-) voorstellen |
2 |
3. |
Twee opties voor stemopneming |
4 |
4. |
Opheffing hoofdstembureaus |
5 |
5. |
Het gemeentelijk stembureau |
6 |
6. |
Digitale hulpmiddelen |
8 |
7. |
Indienen van bezwaren |
9 |
8. |
Behandeling en toegankelijkheid van de processen-verbaal |
10 |
9. |
Herstel van fouten, hertelling, herstemming |
12 |
10. |
Termijn tussen stemming en eerste samenkomst |
15 |
11. |
Kiezers buiten Nederland |
15 |
12. |
Overige aanpassingen in de Kieswet |
17 |
13. |
Zendtijd voor politieke partijen |
19 |
14. |
Benoeming gebruikers bedrijfsruimten in algemeen bestuur waterschap |
20 |
15. |
Gevolgen en uitvoering |
20 |
Deze nota naar aanleiding van het verslag heeft aanzienlijk langer op zich laten wachten dan gebruikelijk. Dit vindt zijn oorzaak mede in het feit dat sinds de zomer van 2020 veel aandacht moest worden besteed aan de voorbereiding van diverse verkiezingen (waaronder met name de Tweede Kamerverkiezing van maart 2021) en de wet- en regelgeving die nodig was om deze verkiezingen te kunnen organiseren met inachtneming van diverse maatregelen tegen verspreiding van het coronavirus (de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 en de onderliggende regelgeving). Verder heb ik bijgevoegde nota van wijziging opgesteld (die vergezeld gaat van een gewijzigd voorstel van wet om inzichtelijk te maken hoe het wetsvoorstel komt te luiden), met daarin een aantal aanpassingen van het wetsvoorstel. Daarin wordt voorgesteld om de hoofdstembureaus alsnog intact te laten, en wordt een aantal andere, met name procedurele verbeteringen voorgesteld.
Als gevolg van deze vertraging verschuift het tijdpad voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Ik streef thans naar inwerkingtreding voorafgaand aan de gecombineerde provinciale staten- en waterschapsverkiezingen in maart 2023.
Ik dank de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor de schriftelijke inbreng bij het bovenvermelde voorstel van wet. Met genoegen heb ik vastgesteld dat de fracties over het algemeen met belangstelling en interesse hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Ik ben de leden van de fracties van VVD, CDA, D66, SP, ChristenUnie en SGP erkentelijk voor de door hen geplaatste opmerkingen en gestelde vragen. In het navolgende reageer ik daarop, zo veel mogelijk in de volgorde van het verslag. Daar waar leden van verschillende fracties vragen hebben gesteld of opmerkingen hebben gemaakt over hetzelfde onderwerp, zijn die vragen of opmerkingen en de reactie daarop samengenomen.
De leden van de D66-fractie constateren dat het wetsvoorstel niet enkel voorstellen bevat die zien op het proces van vaststelling van verkiezingsuitslagen. Er worden ook voorstellen gedaan die niet met het proces van uitslagvaststelling van doen hebben. Deze leden vragen of het wetsvoorstel niet in zekere zin is te beschouwen als een eerste aanzet om te komen tot een algehele herziening van de Kieswet.
Het onderhavige voorstel beschouw ik niet als een eerste aanzet tot een algehele herziening van de Kieswet. Een algehele herziening van de Kieswet is geen doel op zich. Verbetering van het verkiezingsproces is dat uiteraard wel, en dit wetsvoorstel strekt daartoe. De Kieswet wordt daarmee op onderdelen ingrijpend gewijzigd. Ook zijn er momenteel verschillende voorstellen tot wijziging van de Kieswet in voorbereiding; de leden van de D66-fractie refereren daar ook aan. Deze wetsvoorstellen zijn geen tranches van één grote wetgevingsoperatie, maar zelfstandige voorstellen die uitwerking geven aan de zogenoemde Verkiezingsagenda 2030, die ik samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) en de Kiesraad heb opgesteld. Deze agenda geeft een integraal beeld van de voorgenomen veranderingen in het verkiezingsproces in de komende jaren. Het is aan het volgende kabinet om te besluiten over de nadere uitwerking.1
De leden van de D66-fractie vragen ook waarom sommige onderwerpen wel en andere niet zijn opgenomen in het wetsvoorstel. Zij refereren aan mijn wens om te regelen dat ook kiezers met een verstandelijke beperking zich bij het uitbrengen van hun stem in het stemhokje kunnen laten bijstaan. Waarom zijn in het onderhavige wetsvoorstel geen voorstellen in deze richting opgenomen? Deze leden zouden het toejuichen als deze mogelijkheid in elk geval wordt gerealiseerd voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2022. Verder refereren zij aan mijn brief aan uw Kamer van 1 juli 2020, waarin is aangekondigd dat een wetsvoorstel tot invoering van het Burgerforum kiesstelsel later in 2020 in consultatie wordt gebracht.2 Bij brief van 26 juni 2019 omarmde de regering al een aantal andere voorstellen van de staatscommissie (onder meer verhoging van de waarborgsom en het aantal ondersteuningsverklaringen voor deelname aan verkiezingen door nieuwe politieke partijen).3 De genoemde leden vragen of de regering voornemens is om ook die voorstellen mee te nemen in bedoeld wetsvoorstel. Indien dat niet het geval zou zijn, vragen deze leden waarom die voorstellen niet reeds zijn meegenomen in het thans voorliggende wetsvoorstel.
Het onderhavige wetsvoorstel is primair gericht op de introductie van een nieuwe, betere, procedure voor de vaststelling van verkiezingsuitslagen. Een wetsvoorstel dat experimenten mogelijk moet maken met hulp in het stemhokje aan kiezers met een andere dan lichamelijke beperking is onlangs in consultatie geweest. Ik streef ernaar dat dit wetsvoorstel begin 2022 voor advies wordt voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Een wetsvoorstel dat voorstellen bevat van de Staatscommissie parlementair stelsel die zien op de verhoging van de waarborgsom en het aantal vereiste ondersteuningsverklaringen (het wetsvoorstel «Met één stem meer keus»), is inmiddels door de Afdeling advisering van de Raad van State voorzien van een advies. Ik laat het aan een nieuw kabinet om een besluit te nemen over de verdere voortgang van dit wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot andere voorstellen tot hervorming van het stemproces, bijvoorbeeld ten aanzien van de stembiljetten en het elektronisch stemmen. Zij vragen dit ook vanuit de zorg van de VNG dat er de komende jaren een opeenvolging van wijzigingen in de vaststellingsprocedure komt, waarbij bij elke verkiezing het wiel weer opnieuw moet worden uitgevonden.
Bij de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezing van maart jl. heb ik uw Kamer de eerdergenoemde Verkiezingsagenda 2030 toegestuurd. Deze agenda bevat een opsomming van reeds in gang gezette en voorgenomen verbetermaatregelen in het verkiezingsproces en is opgesteld samen met de VNG, de NVVB en de Kiesraad.
Onderdeel van deze gezamenlijke agenda is het uitvoeren van experimenten met een nieuw model stembiljet. Uw Kamer heeft op 12 oktober 2021 het wetsvoorstel voor een Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten aanvaard. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk om bij verkiezingen, in het stemlokaal, te experimenteren met een nieuw model stembiljet.4 De regering acht het zeer wenselijk om eerst bij enkele verkiezingen te experimenteren met een nieuw model stembiljet voordat wordt besloten tot landelijke invoering van een nieuw stembiljet. Maar zij vindt het onwenselijk om met het doorvoeren van de noodzakelijke verbeteringen in het huidige proces van uitslagvaststelling te wachten tot over de invoering van een nieuw stembiljet is beslist. Ik wijs op de aan het huidige proces van uitslagvaststelling verbonden nadelen, die in paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting zijn verwoord.
Wat elektronisch stemmen betreft, is eerder aan uw Kamer bericht dat het kabinet het stemproces, waarin nu geen digitale middelen worden gebruikt, niet kwetsbaar wil maken voor digitale dreigingen en risico’s.5 Wetgeving die elektronisch stemmen mogelijk maakt, is dan ook niet in voorbereiding. Wel memoreer ik dat als de experimenten met een nieuw model stembiljet succesvol verlopen en bij die experimenten zou blijken dat de kiezers hiermee goed overweg kunnen, de regering het voornemen heeft om de stap te zetten naar het mogelijk maken van experimenten met elektronisch tellen, mits dit rendabel wordt geacht. Voor elektronisch tellen is een nieuw stembiljet randvoorwaardelijk.6
Het verheugt mij te constateren dat de leden van de VVD-fractie het een goede zaak vinden dat gemeenten de keuze krijgen tussen twee manieren van tellen van de stemmen. Ook de leden van de CDA-fractie onderschrijven het standpunt van de regering dat beide voorgestelde manieren van tellen tegemoetkomen aan de breed levende wens om het mogelijk te maken dat fouten tijdig voor de vaststelling van de verkiezingsuitslag worden gecorrigeerd, en dat de voorgestelde manieren van stemopneming bijdragen aan meer transparantie in het proces van uitslagvaststelling en aan een betrouwbaarder telresultaat.
De leden van de SP-fractie vragen om toe te lichten hoe deze ongelijkheid tussen gemeenten bijdraagt aan het vertrouwen van kiezers.
Doel van de voorgestelde verbeteringen is dat eventuele fouten in het telproces tijdig vóór vaststelling van de uitslag worden geconstateerd en gecorrigeerd. Ik zie niet hoe het vertrouwen van kiezers zou afhangen van de vraag of het de stembureaus zijn die de telling op lijst- en kandidaatsniveau verrichten (waarbij het gemeentelijk stembureau alleen eventuele telfouten corrigeert), of dat het het gemeentelijk stembureau zelf is dat de integrale stemopneming verricht. Ik benadruk daarbij dat het principe van openbaarheid voor alle kiezers ongewijzigd blijft.
Ook vragen de leden van de SP-fractie om in te gaan op het bezwaar van de VNG dat er eigenlijk geen keuze is tussen de twee opties, omdat gemeenten bij de ene manier van tellen alsnog moeten voldoen aan de uitgangspunten van de andere manier van tellen. Deze leden vragen om daarbij ook in te gaan op de vraag wie de extra lasten moet dragen. Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke belasting in organisatie, tijd en middelen de uitvoering van beide opties meebrengt voor gemeenten. Wat zijn hier de voor- en nadelen van? En is de bijdrage van het Rijk hiervoor afdoende? Zij refereren daarbij aan de relatief korte termijn tot maart 2021.
De kwaliteit van de telling van de stembureaus is cruciaal. De standaardoptie (optie 1) is dat de stembureaus de integrale stemopneming verrichten. In gemeenten waar de stembureaus hun werk goed doen, zal de volgende dag alleen bij uitzondering een hertelling door het gemeentelijk stembureau nodig zijn. De duur van de zitting van het gemeentelijk stembureau kan in dat geval tot een minimum beperkt blijven; hetzelfde geldt voor de met die zitting samenhangende kosten. De regering is het dan ook oneens met de stelling van de VNG dat gemeenten die niet kiezen voor een centrale stemopneming (optie 2), in feite toch de procedure voor centrale stemopneming moeten volgen.
Als in een gemeente veel stembureaus fouten maken bij het tellen of er om andere reden onverklaarde telverschillen blijven bestaan, zullen in die gemeente meer hertellingen nodig zijn. In die gemeente kan de zitting van het gemeentelijk stembureau daardoor meer tijd in beslag nemen. De regering meent dat de daarmee gepaard gaande kosten voor rekening van de desbetreffende gemeente dienen te blijven. Zij wijst in dit verband op de bestaande wettelijke verplichting van gemeenten om hun stembureauleden te trainen (art. E 4, tweede lid, van de Kieswet).
Optie 2 (centrale stemopneming) wordt in dit wetsvoorstel niet verplicht gesteld. De daarmee samenhangende kosten kunnen dan ook eveneens voor rekening van gemeenten blijven. Wel wil de regering oog houden voor de mogelijke financiële gevolgen van de implementatie en uitwerking van het wetsvoorstel in de praktijk. Ik wil dan ook na inwerkingtreding van deze wet monitoren wat in de praktijk de financiële gevolgen zijn voor de gemeenten, en ga over de uitkomsten daarvan in gesprek met de VNG.
De leden van de VVD-fractie vragen of het voorstel om de hoofdstembureaus op te heffen, ertoe zal leiden dat er straks sprake is van drie schijven in plaats van vier schijven in het proces van uitslagvaststelling. Ook vragen zij naar de rol van de burgemeester in dit proces. Is er werkelijk sprake van minder schijven? Wat verandert er?
Vanwege bezwaren van met name de Kiesraad (die bij Tweede Kamer- en Europees Parlementsverkiezingen fungeert als centraal stembureau) tegen opheffing van de hoofdstembureaus, heeft de regering besloten om alsnog af te zien van deze opheffing. In de nota van wijziging is voorgesteld om de hoofdstembureaus in elke kieskring de taak te geven om op de maandag na de stemming om 10:00 uur per kieskring de uitkomsten van de stemopneming te totaliseren. Door deze totalisering nemen de hoofdstembureaus het centraal stembureau veel werk uit handen, waardoor het centraal stembureau zich kan concentreren op de in het wetsvoorstel voorgeschreven controlewerkzaamheden. Dat betekent dat het proces van uitslagvaststelling blijft plaatsvinden over vier schijven: stembureau – gemeentelijk stembureau – hoofdstembureau – centraal stembureau. Graag verwijs ik voor een uitgebreide toelichting naar het algemeen deel van de toelichting bij de nota van wijziging.
De rol van de burgemeester in het proces van uitslagvaststelling wordt geschrapt. Onder de huidige Kieswet is het de burgemeester die de stemtotalen van de gemeente vaststelt. Diens rol in de uitslagvaststelling is altijd van uitsluitend administratieve aard geweest: het totaliseren van de uitslagen van de stembureaus betreft uitsluitend een optelling, die niet plaatsvindt tijdens een openbare zitting, en waarvan de resultaten worden vastgelegd in een zogenaamde «opgave», in plaats van in een proces-verbaal. De rol die dit wetsvoorstel toekent aan het gemeentelijk stembureau, gaat verder dan de rol die de burgemeester onder de huidige Kieswet heeft: het gemeentelijk stembureau houdt een openbare zitting, waar het eventuele fouten van de stembureaus corrigeert en waar kiezers bezwaren kunnen indienen; het gemeentelijk stembureau maakt aan het einde van zijn zitting een proces-verbaal op, waarin het ook de totalen op gemeentelijk niveau vaststelt. Deze werkzaamheden maken de totalisering door de burgemeester van de stemaantallen van de gemeente overbodig. Wel kan het gemeentelijk stembureau desgewenst de bekendmaking van de uitkomsten van de verkiezing op gemeenteniveau overlaten aan de burgemeester, al dan niet ten overstaan van pers en publiek.
De leden van de D66-fractie kunnen zich vinden in de voorgestelde afschaffing van de hoofdstembureaus, maar wensen dit voorstel wel nadrukkelijk te plaatsen in het licht van de praktische werkbaarheid van de voorgestelde regeling voor het centraal stembureau.
Zoals ik heb opgemerkt in antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie, heeft de regering zich laten overtuigen door bezwaren van met name de Kiesraad tegen afschaffing van de hoofdstembureaus, en daarom besloten van die opheffing af te zien. De bezwaren van de Kiesraad zien inderdaad op de uitvoerbaarheid van de werkzaamheden voor het centraal stembureau. Graag verwijs ik naar de toelichting op de nota van wijziging.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat wordt voorgesteld dat leden van een stembureau geen lid kunnen zijn van het gemeentelijk stembureau. Voorts wordt voorgesteld dat leden van het centraal stembureau geen lid van het gemeentelijk stembureau kunnen zijn. Deze leden vragen of stembureauleden wel lid van het centraal stembureau mogen zijn.
Dat is niet het geval. Ingevolge artikel E 4, tweede lid, onder b, van de (huidige) Kieswet kan een stembureaulid niet tevens lid van het centraal stembureau voor dezelfde verkiezing zijn. Dit wetsvoorstel brengt daarin geen verandering.
De leden van de D66-fractie vragen zich af in hoeverre gegarandeerd is dat de instelling van een gemeentelijk stembureau een einde maakt aan de onwenselijke praktijk dat gemeenten ingeval van niet-sluitende tellingen buiten de openbaarheid de verzegelde pakken met stembescheiden openen.
De huidige wet staat de burgemeester niet toe om fouten van stembureaus te corrigeren. Dit wetsvoorstel bevat juist een verplichting tot correctie van fouten: het gemeentelijk stembureau moet, tijdens een openbare zitting, alle geconstateerde fouten van stembureaus corrigeren, door de desbetreffende stembescheiden opnieuw te tellen. Ik verwacht dat daarmee een einde komt aan de inderdaad onwenselijke en bovendien buitenwettelijke praktijk dat verzegelde pakken met stembescheiden buiten de openbaarheid worden geopend.
De leden van de D66-fractie vragen voorts waarom bij gemeenteraadsverkiezingen niet kan worden volstaan met één orgaan in plaats van twee: centraal stembureau en gemeentelijk stembureau.
Het centraal stembureau stelt de uitslag van een verkiezing vast. Voordat het daartoe overgaat, gaat het na of er met de documenten en bestanden die het van het gemeentelijk stembureau heeft ontvangen, voldoende basis is om een betrouwbare uitslag te kunnen vaststellen. Dat doet het centraal stembureau aan de hand van een door de Kiesraad op te stellen controleprotocol. Ingeval van mogelijke fouten, verzoekt het centraal stembureau het gemeentelijk stembureau om opnieuw in openbare zitting bijeen te komen, om deze fouten te onderzoeken en zo nodig te corrigeren. Zouden het centraal en het gemeentelijk stembureau bij gemeenteraadsverkiezingen een en hetzelfde orgaan zijn, dan kan van een reële controle geen sprake zijn, wat de regering onwenselijk acht.
Overigens wijs ik erop dat het wetsvoorstel de mogelijkheid biedt om het gemeentelijk en het centraal stembureau bij raadsverkiezingen te laten bestaan uit drie leden, in plaats van het bij de overige verkiezingen voorgeschreven aantal van vijf leden.
De leden van de D66-fractie constateren dat de huidige wet zich er niet tegen verzet dat een gemeentelijke projectleider verkiezingen zitting neemt in het centraal stembureau bij gemeenteraadsverkiezingen. Deze leden hechten belang aan de onafhankelijkheid van het centraal stembureau en vragen zich af of het niet wenselijk is ook wat dit aangaat te komen tot een wettelijke incompatibiliteit. Eenzelfde vraag zou gesteld kunnen worden in relatie tot het gemeentelijk stembureau. In het voorgestelde artikel O 4 is bepaald dat het gemeentelijk stembureau zich bij zijn werkzaamheden kan doen bijstaan door een of meer tellers, die ambtenaar van de gemeente kunnen zijn. De memorie van toelichting vult dit nader aan met de mededeling dat het aantal leden van het gemeentelijk stembureau niet aan een maximum is gebonden en dat alle teamleiders van de telteams lid kunnen zijn van het gemeentelijk stembureau. De genoemde leden vragen of ook dit geen afbreuk doet aan de zo gewenste onafhankelijkheid.
Naar mijn overtuiging hoeft het geen afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid van het gemeentelijk of het centraal stembureau als gemeenteambtenaren tot lid van deze organen worden benoemd. Ik acht het niet goed voorstelbaar dat gemeenten, om wat voor reden dan ook, via ambtenaren zouden proberen de werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau of centraal stembureau te beïnvloeden. Ik wijs er daarbij op dat de werkzaamheden van deze organen in de openbaarheid plaatsvinden, en dat hun respectieve processen-verbaal op internet moeten worden gepubliceerd. Ik zie bovendien geen principieel verschil met de in veel gemeenten bestaande praktijk dat ambtenaren worden aangewezen om op de dag van de stemming lid te zijn van een «gewoon» stembureau. Juist ambtenaren die zich bezighouden met de organisatie van verkiezingen kunnen vanwege hun expertise waardevol zijn voor het stembureau, het gemeentelijk stembureau en het centraal stembureau.
De leden van de SGP-fractie constateren dat niet zijn overgenomen de adviezen van de VNG en de NVVB om gemeenten de vrijheid te geven de zitting van het gemeentelijk stembureau een dag uit te stellen. Zij vragen zich af of dit in alle gevallen logisch is. Betekent dit bijvoorbeeld ook dat de zitting van een stembureau op Bevrijdingsdag of Hemelvaartsdag plaats dient te vinden? Zou het niet logischer zijn om als uitgangspunt te nemen dat in principe de eerste dag genomen wordt, tenzij er bijvoorbeeld sprake is van een algemeen erkende feestdag?
Als bij of krachtens de Kieswet voorgeschreven verrichtingen op een zaterdag, zondag of een algemeen erkende feestdag zouden vallen, dan treedt ingevolge artikel Z 12 van de Kieswet de eerstvolgende dag, niet zijnde een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, daarvoor in de plaats. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Algemene termijnenwet zijn Bevrijdingsdag en Hemelvaartsdag algemeen erkende feestdagen als hier bedoeld.
De leden van de SGP-fractie lezen verder dat wordt voorgesteld dat zittende volksvertegenwoordigers geen lid kunnen zijn van het stembureau. Zij vragen of het logisch is dat dit niet op dezelfde manier geldt voor wethouders die niet tevens kandidaat voor de raadverkiezing zijn. Een vergelijkbare vraag stellen zij ten aanzien van commissieleden of duoraadsleden die behoren tot een partij die deelneemt aan de verkiezingen.
Dat kandidaten voor een bepaalde verkiezing geen lid mogen zijn van een stembureau, gemeentelijk stembureau, hoofdstembureau of centraal stembureau voor dezelfde verkiezing, hangt samen met het risico op vermenging van hun persoonlijke belangen. Uiteraard kunnen wethouders of zittende raadsleden ook belang hebben bij een bepaalde uitslag, bijvoorbeeld omdat zij kans maken om (opnieuw) wethouder te worden. Maar voor zover zij niet tevens kandidaat zijn, betreft het hier een indirect belang. Bovendien is er geen principieel verschil met anderen die politiek actief en/of geïnteresseerd zijn, zoals leden van (het bestuur van) een politieke partij of afdeling daarvan; ik acht het onwenselijk en ook ondoenlijk om al deze personen uit te sluiten van het stembureaulidmaatschap.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Kiesraad bepleit de afschaffing van de hoofdstembureaus gepaard te doen gaan met een gewaarborgde (verplichte) inzet van digitale hulpmiddelen om de uitslag te berekenen. De regering stelt daar in de memorie van toelichting tegenover dat het verkiezingsproces niet afhankelijk mag worden gemaakt van de beschikbaarheid van digitale hulpmiddelen. Welke mogelijkheden zijn er om digitale hulpmiddelen in te zetten bij het berekenen van de uitslag? Zijn er testen uitgevoerd om te bezien of de inzet van digitale hulpmiddelen mogelijk is? In hoeverre kunnen hier bij de komende verkiezingen testen mee worden uitgevoerd?
Zoals ik heb opgemerkt in antwoord op een eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie, heeft de regering besloten om van opheffing van de hoofdstembureaus af te zien.
Verder wijs ik in reactie op de vragen graag nog op het volgende. Uitgangspunt is dat de gemeenten en de Kiesraad programmatuur gebruiken bij de berekening van de totalen en de verkiezingsuitslag. Sinds 2009 stelt de Kiesraad daarvoor de Ondersteunende Software Verkiezingen (OSV) beschikbaar. De programmatuur berekent, na invoering van de stemaantallen, de totalen per stembureau en per gemeente en tevens de uitslag van de verkiezing, alsmede de zetelverdeling. Ik heb een wetsvoorstel in procedure gebracht dat het kader regelt voor de door de Kiesraad ter beschikking gestelde programmatuur, en dat de Kiesraad bevoegdheden toekent om onder meer aansluit- en gebruiksvoorschriften op te stellen. Dit wetsvoorstel ligt voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Het verkiezingsproces mag echter niet geheel afhankelijk worden gemaakt van de beschikbaarheid van digitale hulpmiddelen. Immers, ook als die aan alle daaraan gestelde eisen voldoen, is er geen garantie te geven dat de inzet ervan niet toch op enig moment ter discussie komt te staan, bijvoorbeeld als gevolg van nieuwe digitale dreigingen, of omdat aan het licht komt dat de digitale hulpmiddelen technisch falen.
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het weleens voorkomt dat het stembureau de stemmen voor een bepaalde kandidaat per abuis invult bij de naasthoger of -lager geplaatste kandidaat. Dit valt op bij opvallende afwijkingen. Deze leden vragen of hier nog een extra controle op bestaat.
Er is op dit punt geen separate controle voorgeschreven. Er is geen garantie te geven dat een dergelijke fout altijd zal worden ontdekt. De kans op ontdekking is groter als het gaat om grote afwijkingen, en/of om een lokaal bekende kandidaat. Als het gemeentelijk stembureau een dergelijke fout niet ontdekt, kan de fout alsnog worden geconstateerd door belangstellenden (bijvoorbeeld de kandidaat die het betreft) die kennisnemen van de op internet gepubliceerde processen-verbaal. Zij kunnen een vermeende fout melden bij het centraal stembureau. Daarnaast kan het centraal stembureau de fout zelf constateren, bij toepassing van het voorgeschreven controleprotocol. Wordt de fout ook in die fasen niet ontdekt, dan is onvermijdelijk dat het centraal stembureau een uitslag vaststelt die een fout bevat. De fout kan daarna uitsluitend nog aan de orde worden gesteld bij het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing is gehouden. Dat heeft de bevoegdheid om, voordat de uitslag onherroepelijk wordt, tot een hertelling te besluiten van de stemmen die in een of meer stembureaus zijn uitgebracht.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het voorliggende wetsvoorstel, anders dan de in december 2017 in consultatie gebrachte versie, geen uitbreiding bevat van de grondslag voor het stellen van eisen aan het gebruik van digitale hulpmiddelen in het verkiezingsproces. Daarvoor zal een separaat wetsvoorstel worden ingediend. Deze leden vragen wanneer het bedoelde wetsvoorstel bij de Kamer wordt ingediend. Zij lezen dat de regering op 15 oktober 2018 heeft geschreven «dat gewerkt wordt aan een wetsvoorstel met een geplande inwerkingtreding bij de verkiezingen van 2021. Voor dit wetsvoorstel is de besluitvorming van belang over de vraag waar de verantwoordelijkheid moet liggen voor digitale hulpmiddelen die kunnen worden gebruikt voor het berekenen van de uitslag».7 Deze leden vragen of de geplande inwerkingtreding bij de Tweede Kamerverkiezing van 2021 nog haalbaar is. Voorts vragen deze leden wat de stand van zaken is in de besluitvorming over de vraag waar de verantwoordelijkheid moet liggen voor digitale hulpmiddelen die kunnen worden gebruikt voor het berekenen van de uitslag en welke stappen daarin sinds 15 oktober 2018 zijn gezet.
Zoals ik op 14 maart 2019 heb geschreven aan uw Kamer, is het de bedoeling dat de Kiesraad verantwoordelijk wordt voor het digitale hulpmiddel voor de uitslagvaststelling.8 Sindsdien wordt gewerkt aan de transitie van de Kiesraad die daarvoor nodig is en aan vormgeving van de wijze waarop de taken en bevoegdheden die bij deze verantwoordelijkheid horen, in de wet moeten worden vastgelegd. Bij brief van 7 oktober 2019 heb ik uw Kamer gemeld dat het niet realistisch is om te verwachten dat een nieuw digitaal hulpmiddel kan worden gebruikt bij de Tweede Kamerverkiezing in 2021.9 Inmiddels is een wetsvoorstel in procedure gebracht dat ertoe strekt dat de Kiesraad verantwoordelijkheden en bevoegdheden krijgt met betrekking tot het digitale hulpmiddel voor de berekening van verkiezingsuitslagen. Dit wetsvoorstel ligt momenteel voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Ik streef ernaar dat dit wetsvoorstel in het voorjaar van 2022 wordt ingediend bij uw Kamer.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat «eenieder» die bij het tellen in het stembureau aanwezig is eventuele bezwaren kan laten opnemen in het proces-verbaal van het stembureau. Mutatis mutandis geldt dit ook voor het gemeentelijk stembureau en het centraal stembureau. Dit is dus niet langer voorbehouden aan diegenen die kiesgerechtigd zijn. De genoemde leden zijn voorstander van transparantie en controleerbaarheid van het verkiezingsproces maar vragen zich af waarom dit niet gewaarborgd zou zijn als de mogelijkheid tot het laten optekenen van eventuele bezwaren alleen is voorbehouden aan de kiesgerechtigden, die hebben immers een stem kunnen uitbrengen.
De leden van de D66-fractie kijken met belangstelling naar de voorgestelde verruiming van de kring van personen die in de stemlokalen en bij de openbare zittingen die daarop volgen, bezwaren kunnen indienen. De bestaande wettelijke beperking tot «kiezers» had in de praktijk geen betekenis, zo stellen de leden.
Terecht constateren de leden van de D66-fractie dat de bestaande wettelijke beperking tot kiezers in de praktijk geen betekenis had. Zeker voor een gemeentelijk of centraal stembureau is in de praktijk niet (goed) vast te stellen of degene die een bezwaar indient, kiesgerechtigd is voor de desbetreffende verkiezing. Bovendien valt niet goed in te zien waarom iemand die geen kiezer is, bijvoorbeeld een inwoner van gemeente A die een stemlokaal bezoekt in de gemeente B, in dat stemlokaal geen bezwaar zou mogen indienen of onregelmatigheid aan de kaak zou mogen stellen.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd met de voorgestelde verplichting voor stembureaus om een reactie te geven op de geuite bezwaren (art. I 18, tweede lid, tweede volzin). Zij stellen dat in de tekst ten onrechte wordt gesproken van «centraal stembureau», en menen dat dit moet zijn «stembureau».
Artikel I 18, tweede lid, heeft betrekking op de zittingen van het centraal stembureau tot onderzoek, nummering en openbaarmaking van de kandidatenlijsten. De term «centraal stembureau» is dus correct.
De leden van de D66-fractie lezen dat artikel O 25, derde lid, bepaalt dat indien bij centrale telling twijfel rijst over de geldigheid van een stem, het stembiljet desgevraagd wordt getoond aan een van de aanwezige personen. Die kunnen desgewenst mondeling bezwaren inbrengen tegen de genomen beslissing. De genoemde leden vragen zich af of die bezwaren moeten worden opgenomen in het proces-verbaal van het gemeentelijk stembureau, voorzien van een reactie van het gemeentelijk stembureau daarop. Voorts vragen zij hoe hier in de praktijk praktische betekenis aan kan worden gegeven in het licht van de omstandigheid dat een centrale telling wel haast altijd zal plaatsvinden in een grote ruimte. Hoe kijkt de regering aan tegen een wettelijke verplichting voor gemeenten om te voorzien in een ook praktisch werkbare mogelijkheid om de telwerkzaamheden van de telteams te kunnen aanschouwen en controleren?
Inderdaad regelt het wetsvoorstel dat alle ingediende bezwaren moeten worden opgenomen in het proces-verbaal, voorzien van een reactie daarop van het gemeentelijk stembureau. Het gemeentelijk stembureau voert zijn werkzaamheden uit tijdens een openbare zitting. Iedere belangstellende moet daadwerkelijk kennis kunnen nemen van de controle van de processen-verbaal door het gemeentelijk stembureau en van de telwerkzaamheden, en iedere belangstellende moet desgewenst bezwaren kunnen inbrengen. Wel kan het, met het oog op de logistieke organisatie van de zitting, wenselijk zijn om te regelen dat degenen die de zitting willen bijwonen, niet overal vrijelijk kunnen rondlopen. Burgemeester en wethouders kunnen bijvoorbeeld looppaden in de ruimte laten aanbrengen, en/of regelen dat belangstellenden alleen onder begeleiding van een gemeentefunctionaris toegang hebben tot de telwerkzaamheden. Ook het plaatsen van een of meer beeldschermen is een mogelijkheid, waarop aan belangstellenden die op een tribune zitten via een camera gegenereerde beelden worden getoond van bijvoorbeeld (on)geldig verklaarde stembiljetten, of van het resultaat van de (her)telling van een stembureau.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering alle gemeentelijke processen-verbaal en de digitale bestanden met uitkomsten van de stemopneming ook toegankelijk wil maken via een centraal portaal op internet. Zij vragen of hier wordt gedoeld op de nieuwe taak van de Kiesraad inzake het verzamelen en het ontsluiten van verkiezingsuitslagen. Zo neen, waar wordt op gedoeld?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de verplichting om de stemuitslag op gemeentelijk niveau bij het centraal stembureau aan te leveren. Genoemde leden zouden graag zien dat dit niet alleen op gemeentelijk niveau, maar ook op het niveau van het stemlokaal met het centraal stembureau in open-dataformat wordt gedeeld (per partij per stembureau), zodat dit op korte termijn voor het publiek toegankelijk is. Zo hoeft niet gewacht te worden tot de officiële uitslagen via de Kiesraad, waar vaak een langere periode overheen gaat.
De leden van de CDA-fractie onderschrijven de wens van de regering om alle gemeentelijke processen-verbaal en de digitale bestanden met uitkomsten van de stemopnemingen ook toegankelijk te maken via een centraal portaal op internet. Belangstellenden die de totstandkoming van de uitslag van bepaalde verkiezingen willen narekenen, hoeven dan niet de websites van alle gemeenten te raadplegen. Op welke wijze zal het bedoelde portaal worden ingericht, zo vragen deze leden.
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds publicatie door gemeenten van de processen-verbaal van de stembureaus en het gemeentelijk stembureau, alsmede van de digitale bestanden met uitkomsten van de verkiezing op kandidaats-, stembureau- en gemeenteniveau, en anderzijds publicatie door de Kiesraad van de vastgestelde verkiezingsuitslagen. De gemeenten krijgen tot taak om, onmiddellijk na de zitting van het gemeentelijk stembureau, de genoemde digitale bestanden te publiceren op hun website. Zij hadden al tot taak om ook de genoemde processen-verbaal te publiceren. De publicatie van al deze documenten heeft tot doel om eenieder in staat te stellen om, nog vóórdat het centraal stembureau de uitslag vaststelt, eventuele fouten op te sporen, en deze aan de orde te stellen bij het centraal stembureau. De Kiesraad krijgt tot taak om alle vastgestelde verkiezingsuitslagen te publiceren op zijn website. Dat zal gebeuren nadat de uitslag onherroepelijk is geworden.
Bij de Tweede Kamerverkiezing van maart 2021 heeft de Kiesraad een centraal portaal gehost met links naar de websites van de gemeenten waarop de processen-verbaal en de digitale bestanden zijn gepubliceerd. Ik ben met de Kiesraad en gemeenten in gesprek over hoe de publicatie van deze bestanden kan worden gestroomlijnd en geüniformeerd.
Overigens heeft de Tweede Kamer bij de behandeling van de Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten10 het amendement-Omtzigt c.s.11 aanvaard. Met dit amendement zijn twee onderdelen uit het voorliggende voorstel van wet naar voren gehaald, te weten de taak van gemeenten om de digitale bestanden met uitkomsten van de stemopnemingen te publiceren op hun website, en de taak van de Kiesraad om alle verkiezingsuitslagen te publiceren op zijn website.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er is gekozen voor fysieke overbrenging van de processen-verbaal van de stembureaus en het gemeentelijk stembureau naar het centraal stembureau. De Kiesraad bepleit dit te vervangen door het versturen van een digitaal gewaarmerkte scan van de processen-verbaal. Ook de VNG en de NVVB hebben hier opmerkingen over gemaakt. In hoeverre zou het (veilig) mogelijk zijn om een digitaal gewaarmerkte scan van de processen-verbaal te versturen? De administratieve last in het proces van het vaststellen van de verkiezingsuitslag is immers groot.
Ook de leden van de D66-fractie vragen of fysieke overbrenging van alle processen-verbaal nodig is, naast de eveneens voorgestelde verzending van elektronische bestanden, voorzien van een gekwalificeerde elektronische handtekening van de burgemeester. Deze leden vragen naar de noodzaak hiervan in het licht van het feit dat de burgemeesters alle processen-verbaal elektronisch openbaar moeten maken op de gemeentelijke website, evenals de hiermee corresponderende digitale bestanden ervan, terwijl zij deze daarnaast nog toegankelijk moeten maken via een centraal portaal op internet. Deze leden vragen om concreet aan te geven hoe de Kiesraad, als centraal stembureau bij Tweede Kamerverkiezingen, ingevolge de thans voorgestelde regeling binnen de hem gegeven wettelijke termijn denkt te kunnen komen tot een betrouwbare verkiezingsuitslag en welke rol in dat verband de papieren processen-verbaal zullen spelen. Deze leden vragen dit ook, kijkend naar de tekst van de artikelen P 1 en P 1d van het wetsvoorstel. Beide bepalingen suggereren dat het centraal stembureau de uitslag vaststelt op basis van de ontvangen papieren processen-verbaal en vervolgens de ontvangen digitale bestanden (slechts) gebruikt ter controle. In de memorie van toelichting wordt dit toegelicht met het adagium dat het papieren proces leidend moet zijn. De leden van de D66-fractie vragen zich af of het niet praktischer en toch ook verantwoord zou kunnen zijn dit adagium zo te lezen, dat in geval van twijfel over de juistheid van een digitaal ontvangen uitslag terug kan worden gevallen op het betreffende papieren proces-verbaal, dat dan vervolgens ook beslissend is. Deze leden wijzen erop dat controle van een grote hoeveelheid processen-verbaal langs digitale weg vele malen adequater (sneller en betrouwbaarder) kan worden uitgevoerd dan langs de papieren weg. Ligt het dan ook niet meer voor de hand om als centraal stembureau de uitslag vast te stellen op basis van die digitale bestanden en de papieren processen-verbaal te gebruiken ter controle?
Anders dan de leden van de D66-fractie lijken te veronderstellen, kan het centraal stembureau de uitslag van de verkiezing vaststellen aan de hand van de digitale bestanden met uitkomsten op kandidaats-, stembureau- en gemeenteniveau die het heeft ontvangen. Echter, vóórdat het centraal stembureau daartoe kan overgaan, moet het eerst controleren of er met alle ontvangen bestanden en bescheiden voldoende basis is voor het vaststellen van een betrouwbare uitslag. Bij die controle, die wordt uitgevoerd aan de hand van een door de Kiesraad op te stellen controleprotocol, zijn de brondocumenten nodig, namelijk de (papieren) processen-verbaal. Zou het centraal stembureau uitsluitend beschikken over gedigitaliseerde scans van de processen-verbaal, dan zou het een spoedige uitslagvaststelling in de weg staan als het centraal stembureau, ingeval van fouten of onvolledigheden in een of meer scans of ingeval van twijfel aan de juistheid of authenticiteit van een of meer processen-verbaal, afhankelijk zou worden gemaakt van een spoedige nazending van de fysieke documenten door de betreffende gemeente(n).
Zoals ik heb opgemerkt in antwoord op een eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie, heeft de regering overigens besloten om af te zien van afschaffing van de hoofdstembureaus. De gemeenten zullen de papieren processen-verbaal dus via de hoofdstembureaus kunnen inleveren bij het centraal stembureau. Zo wordt voorkomen dat, ingeval van Tweede Kamer- of Europees Parlementsverkiezingen, vanuit alle gemeenten iemand naar Den Haag zou moeten reizen om de stukken bij de Kiesraad af te leveren. Ik wijs er daarbij op dat het bezorgen van de fysieke processen-verbaal voor gemeenten geen nieuwe, maar een bestaande taak is.
De leden van de VVD-fractie vragen wie er in de nieuwe procedure bevoegd is om te besluiten tot een herstemming, zo die nodig mocht zijn. Is dat alleen het vertegenwoordigende orgaan of ook het centraal stembureau?
Zowel onder de huidige wet als na inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel is uitsluitend het vertegenwoordigend orgaan bevoegd om te besluiten tot een herstemming. Dit volgt uit artikel V 6 van de Kieswet.
De leden van de D66-fractie lezen in artikel O 10 dat het gemeentelijk stembureau in het kader van zijn werkzaamheden de verzegelde pakken kan openen bij een vermoeden van fouten gemaakt bij de stemopneming. De vraag rijst of iedere mogelijke fout – hoe klein ook – reden moet vormen voor het openen van de verzegelde pakken. Het tweede lid van artikel O 10 bepaalt dat in ieder geval tot een nieuwe opneming van stembiljetten dient te worden overgegaan indien op stembureau-niveau sprake is van een niet-verklaard telverschil tussen het aantal tot de stemming toegelaten kiezers en het aantal uitgebrachte stemmen. De memorie van toelichting biedt inzicht in de bedoeling van de voorgestelde regeling: «De regering beoogt met de verbetering van het proces van uitslagvaststelling niet slechts dat sommige, maar dat alle vermeende telfouten worden onderzocht, en dat alle geconstateerde telfouten zoveel mogelijk worden hersteld.» De leden van de D66-fractie zijn de mening toegedaan dat duidelijkheid en eenduidigheid in de wettekst zelf tot uitdrukking worden gebracht. Cruciaal in dezen is evenwel de vraag of de voorgestelde regeling in de praktijk werkbaar zal kunnen zijn voor de gemeentelijke stembureaus. Alvorens de leden van de fractie met de voorgestelde regeling kunnen instemmen, hebben zij behoefte aan meer inzicht in aantallen telfouten in de processen-verbaal en aantallen niet-verklaarde telverschillen tussen stemmers en stembiljetten. Kan de regering die aantallen aangeven, bijvoorbeeld aan de hand van de provinciale statenverkiezingen van 2019? Het huidige proces-verbaal van de stembureaus (Model N 10–1) bevat een aantal mogelijke verklaringen voor laatstbedoelde telverschillen. Een daarvan luidt: «Hoe vaak is er geen verklaring voor het verschil?» Is het vermoeden van de leden van D66 juist dat in de praktijk bij verkiezingen dit het vaakst wordt aangekruist als «verklaring» voor het bestaan van telverschillen?
Inderdaad moet het gemeentelijk stembureau ingeval van een verschil tussen enerzijds het aantal toegelaten kiezers en anderzijds het aantal getelde stembiljetten waarvoor het stembureau géén verklaring heeft gegeven, overgaan tot een nieuwe telling – en dus tot het openen van de verzegelde pakken. De regering meent dat van een reële verbetering van het proces van uitslagvaststelling geen sprake kan zijn als een hertelling in dergelijke gevallen achterwege zou blijven. Benadrukt zij daarbij dat niet steeds een integrale hertelling van alle stembescheiden nodig zal zijn. Het kan zijn dat een nieuwe vaststelling van alleen het aantal toegelaten kiezers (de aantallen stempassen, kiezerspassen en volmachtbewijzen) het verschil opheft. Maar is dat niet het geval, dan zal het gemeentelijk stembureau voor dat stembureau ook voor een of meer of alle lijsten de stembiljetten opnieuw moeten tellen, om zo na te gaan of het onverklaarde telverschil kan worden weggenomen.
In de praktijk staat in ca. 21,5% van de processen-verbaal een verschil vermeld waarvoor het stembureau geen verklaring heeft gegeven (het gemiddelde van de afgelopen vijf verkiezingen). In verreweg de meeste gevallen gaat het om kleine onverklaarde verschillen (een, twee of drie stembiljetten meer of minder dan er kiezers zijn toegelaten tot de stemming). In ca. 3,3% van de processen-verbaal is sprake van grotere onverklaarde verschillen (vier of meer, met uitschieters tot meerdere tientallen). Bij de provinciale statenverkiezingen in 2019 zijn in totaal 2.952 stembiljetten meer geteld dan er kiezers zijn toegelaten tot de stemming, en in totaal 4.658 stembiljetten minder geteld dan er kiezers zijn toegelaten tot de stemming. In totaal was er dus sprake van 7.610 verschillen tussen aantallen toegelaten kiezers en getelde stembiljetten. 5.035 keer daarvan is er geen verklaring gegeven voor het verschil (gemiddeld ca. 0,5 keer per stembureau). Inderdaad wordt «Geen verklaring» het vaakst aangekruist op het proces-verbaal.
De leden van de D66-fractie lezen dat artikel P 21 bepaalt dat een hertelling plaatsvindt «onder mandaat en machtiging» van het centraal stembureau, terwijl in artikel V 4a wordt gesproken van «onder verantwoordelijkheid van». Zij vragen wat de reden is van dit verschil in redactie.
Het centraal stembureau, een bestuursorgaan, kan op grond van het voorgestelde artikel P 21 van de Kieswet beslissen tot het houden een nieuwe stemopneming. Die voert het niet zelf uit. In plaats daarvan verleent het een mandaat (art. 10:1 van de Algemene wet bestuursrecht) en machtiging aan het gemeentelijk stembureau of briefstembureau dat de nieuwe stemopneming moet uitvoeren, om dit in zijn naam (en onder zijn verantwoordelijkheid) te doen. De figuur van mandaat is alleen beschikbaar voor bestuursorganen, maar niet alle vertegenwoordigende organen zijn bestuursorganen. Zo wordt de Tweede Kamer der Staten-Generaal niet aangemerkt als bestuursorgaan.12 Om die reden wijkt de redactie van het voorgestelde artikel V 4a van de Kieswet af van het redactie van het voorgestelde artikel P 21 van de Kieswet. Materieel is er geen verschil bedoeld.
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat de praktijk laat zien dat vertegenwoordigende organen soms ook zonder dat sprake is van fouten of onregelmatigheden, maar enkel vanwege kleine stemverschillen, besluiten tot een hertelling. Het wetsvoorstel verandert niets aan deze praktijk. Zij vragen waarom de regering de bevoegdheid van de vertegenwoordigende organen op dit punt ongewijzigd heeft gelaten.
Het ligt voor de hand dat een vertegenwoordigend orgaan zijn bevoegdheid tot het laten uitvoeren van een hertelling beperkt tot die gevallen waarin sprake is van (een vermoeden van) fouten. Het enkele bestaan van geringe stemverschillen zou geen reden moeten zijn voor een hertelling. Omdat het niet mogelijk is om op voorhand rekening te houden met de grote verscheidenheid aan situaties die zich kunnen voordoen, is het aan het vertegenwoordigend orgaan om te bepalen welke omstandigheden het betrekt bij het besluit over de geldigheid van de verkiezing. Het vertegenwoordigend orgaan beslist immers in enige en laatste instantie over de geldigheid van een verkiezing: daartegen staat geen beroep open bij de rechter.
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat de bekostiging van een hertelling een punt van discussie is geweest ten tijde van de provinciale statenverkiezing in de provincie Flevoland in 2019. De regering heeft de Kamer toen laten weten van mening te zijn dat de kosten van een hertelling dienen te worden gedragen door de gemeente(n) die de hertelling moet(en) uitvoeren.13 Deze leden vragen of het wel zo juist en vooral ook zo billijk is om ingeval provinciale staten, het algemeen bestuur van een waterschap dan wel de Tweede Kamer besluiten tot een hertelling enkel vanwege kleine verschillen in stemmenaantal, de kosten daarvan voor rekening te laten komen van de gemeenten die die hertelling moeten uitvoeren («onder verantwoordelijkheid van het vertegenwoordigend orgaan»).
De organisatie van verkiezingen is een wettelijke taak van gemeenten, die daarvoor geld uit het Gemeentefonds ontvangen. Het uitvoeren van een eventuele hertelling is onderdeel van de organisatie van de verkiezing, en komt dus voor rekening van gemeenten. Bij gemeenteraadsverkiezingen komt het met enige regelmaat voor dat het vertegenwoordigend orgaan (de gemeenteraad) besluit tot een hertelling vanwege geringe verschillen in stemaantallen. Het is logisch dat de kosten daarvan voor rekening van de gemeente zelf komen. In de – zeldzame – gevallen dat provinciale staten, waterschapsbesturen of de Tweede Kamer niet vanwege (vermeende) telfouten, maar uitsluitend vanwege kleine verschillen in de lijsttotalen tot een hertelling besluiten, kan een vergoeding aan de desbetreffende gemeenten passend zijn. Een wettelijke regeling op dit punt acht ik echter niet aangewezen.
De leden van de VVD-fractie vinden het jammer dat de huidige termijn tussen de stemming en het aftreden van de zittende leden van het vertegenwoordigend orgaan niet kan worden gehandhaafd, want een nieuwgekozen volksvertegenwoordiging moet zo snel als mogelijk bijeenkomen. Zij vragen of is overwogen om de termijn minder te verlengen dan nu wordt voorgesteld.
Zonder verlenging van bedoelde termijn (op verzoek van de Tweede Kamer tot veertien dagen14) is een zorgvuldige uitvoering van de voorgestelde werkzaamheden in het kader van de uitslagvaststelling niet goed mogelijk. Terecht stellen de leden van de D66-fractie in het verslag dat de voorgestelde controle- en correctiemaatregelen om verlenging van deze termijn vragen. De extra dagen zijn nodig om belangstellenden gelegenheid te geven de openbaar gemaakte processen-verbaal te raadplegen en melding te maken van eventuele fouten daarin, en om het centraal stembureau controletaken te laten uitvoeren en, waar nodig, het gemeentelijk stembureau te vragen om opnieuw in openbare zitting bijeen te komen om eventuele resterende fouten te corrigeren. Verder is uitbreiding van de termijn nodig om te zorgen dat briefstemmen van in het buitenland verblijvende Nederlandse kiezers tot en met vijf dagen na de dag van stemming kunnen worden ontvangen door de gemeente Den Haag.
Ik wijs er overigens op dat de besprekingen over een mogelijke coalitie, net als onder de huidige wet, al meteen na de verkiezing informeel kunnen starten, op basis van de voorlopige uitslag, al dan niet onder leiding van een verkenner.
Beperking van de verlenging van de termijn (van 8 naar bijvoorbeeld 9, 10, 11 of 12 dagen) acht de regering onwenselijk. Ten eerste hebben de verschillende actoren in het proces van uitslagvaststelling dan onvoldoende gelegenheid om hun taken uit te voeren, en zouden eventuele tegenslagen in het proces moeilijker kunnen worden opgevangen. Ten tweede zou dan de eerste samenkomst van het nieuwgekozen orgaan op een vrijdag, zaterdag, zondag of maandag vallen, dagen waarop de vertegenwoordigende organen normaal gesproken niet bijeenkomen.
De mogelijkheid om briefstembureaus bij diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van Nederland in het buitenland en bij militaire missies in te stellen, wordt afgeschaft. Maar de kiezers in het buitenland behouden de mogelijkheid om hun briefstem bij een ambassade of consulaat-generaal van Nederland in het buitenland in te leveren. De briefstemmen gaan vervolgens naar de gemeente Den Haag. Naar aanleiding hiervan informeren de leden van de VVD-fractie wat in dezen straks in de praktijk voor de kiezers in het buitenland verandert. Het komt de leden van de VVD-fractie voor dat het verschil niet zo groot is.
Het verschil is dat in de nieuwe situatie de briefstemmen die worden ingeleverd bij de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van Nederland in het buitenland altijd moeten worden doorgestuurd naar het briefstembureau in Den Haag en daar tijdig moeten aankomen. Dat de briefstem op tijd bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is ontvangen wil dus in de nieuwe situatie nog niet zeggen dat de stem meegeteld kan worden. Dat is pas het geval als de briefstem op tijd arriveert bij het briefstembureau.
De stemmen in het buitenland moeten uiterlijk op de vijfde dag na de dag van de stemming in Den Haag zijn om nog mee te kunnen tellen, zo hebben de leden van de SGP-fractie in de memorie van toelichting gelezen. Zij vragen of deze periode voor elk land voldoende is.
De diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen in het buitenland sturen de bij hen ontvangen briefstemmen onverwijld door naar het briefstembureau in Den Haag.
Ambtelijk is op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezing van maart 2021 nagegaan wat de doorlooptijd is voor het doorsturen en ontvangen van post afkomstig van de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen naar Nederland. Daaruit is gebleken dat het voor een significant deel van de Nederlandse vertegenwoordigingen lukt om in vijf werkdagen de briefstemmen tijdig bij het nationaal briefstembureau in Den Haag te krijgen. Voor de Nederlandse vertegenwoordigingen in Europa en omringende landen zal in de meeste gevallen twee tot vier werkdagen nodig zijn. Voor een aantal verre landen zal vijf werkdagen niet voldoende zijn.
Gelet hierop wordt in de bijgevoegde nota van wijziging geregeld dat het hoofd van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van Nederland in het buitenland er zorg voor moet dragen dat de briefstemmen die uiterlijk op de vrijdag vóór de dag van de stemming om 10 uur 's ochtends lokale tijd door hem zijn ontvangen, tijdig – uiterlijk de maandag na de dag van de stemming om 17:00 uur – in Den Haag worden ontvangen. Daarmee zijn er altijd ten minste vijf werkdagen en twee weekends beschikbaar voor de fysieke overdracht van de briefstemmen. Het betreft hier overigens geen deadline voor kiezers. Ook briefstemmen die de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging na dit tijdstip bereiken, moeten onverwijld worden doorgestuurd naar Den Haag. Het verschil is dat bij na de genoemde termijn bij de vertegenwoordiging ontvangen briefstemmen de tijdige ontvangst daarvan in Den Haag niet geborgd kan worden. De regering heeft ook onderzocht of de termijn waarbinnen de briefstemmen die via de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen naar Den Haag worden gestuurd, naar achteren geschoven kan worden. Dat is niet het geval. Daarmee zou er onvoldoende tijd resteren voor het tellen van de stemmen en de maatregelen die in het wetsvoorstel zijn voorzien ter verbetering van de procedure voor de vaststelling van verkiezingsuitslagen. Overigens kunnen kiezers altijd gebruikmaken van de mogelijkheid om hun briefstem, met gebruikmaking van de aan hen toegezonden retourenveloppe of een eigen enveloppe, rechtstreeks naar een briefstembureau te sturen. In dat geval moet de briefstem uiterlijk op de dag van de stemming om 15:00 uur in Den Haag zijn ontvangen.
De leden van de SGP-fractie hebben in het verslag aangegeven het een goede zaak te vinden dat de stemmen uit het buitenland worden opgenomen door een nationaal stembureau en niet langer door de gemeente Den Haag. Zij vragen zich alleen af of dit niet reeds geregeld was in artikel N 11, vierde lid, van de Kieswet. Werden de stemmen tot op heden niet afzonderlijk vermeld, zoals in dat artikel wordt gevraagd?
De stemmen die vanuit het buitenland worden uitgebracht worden tot nu toe apart weergegeven, maar wel opgeteld bij de uitkomsten van de tellingen voor de gemeente Den Haag. De gemeente Den Haag vindt dat laatste oneigenlijk. Daarom wordt de wet op dit punt veranderd.
De leden van de SGP-fractie delen de opvatting van de regering dat voorkomen dient te worden dat vervangende stembiljetten die per e-mail toegestuurd worden, dubbel gebruikt worden. Zij lezen in de toelichting over een nummer dat vergeleken kan worden. Deze leden vragen zich af of dit bij het grote aantal stemmen ook daadwerkelijk gebeurt. Bovendien vragen zij of in alle gevallen te voorkomen is dat de stemmer zelf het nummer vervangt door een ander nummer.
Het gaat niet om het toesturen van vervangende stembiljetten, maar om het langs elektronische weg aan de kiezer versturen van het vervangend briefstembewijs (dat is de stempas voor de kiezers in het buitenland). Het gaat dus om het nummer op het briefstembewijs en niet op het stembiljet. Het stembiljet bevat geen nummer. Zou de kiezer het nummer veranderen op het vervangend briefstembewijs, dan zal naar alle waarschijnlijkheid het vervangend briefstembewijs ongeldig worden verklaard, omdat de kiezer niet weet welke nummers de gemeente Den Haag gebruikt. De kiezer kan dan niet deelnemen aan de stemming.
Nieuwe taak Kiesraad
De leden van de CDA-fractie zijn het eens met het voorstel van de regering om aan de Kiesraad het verzamelen en ontsluiten van verkiezingsuitslagen op te dragen. Zij constateren dat met de wettelijke basis voor het verzamelen en ontsluiten van verkiezingsuitslagen door de Kiesraad wordt gewaarborgd dat de uitslagen van toekomstige verkiezingen binnen korte(re) tijd in de databank kunnen worden opgenomen en als open data beschikbaar kunnen worden gesteld. Deze leden vragen, welke inspanning wordt verricht om ervoor te zorgen dat ook de historische gegevens in de databank zoveel mogelijk compleet zijn.
De Kiesraad is doende de historische uitslaggegevens, voor zover bewaard gebleven, te verwerken in de databank. De uitslagen van de Tweede Kamerverkiezingen zijn inmiddels compleet, met uitzondering van de uitslagen per gemeente uit de periode 1897–1917. Deze zijn te vinden in het Nationaal Archief (geloofsbrievenarchief van de Tweede Kamer). De uitslagen van de Tweede Kamerverkiezingen van 1922, 1925 en 1929 kunnen niet meer op het niveau van gemeenten gereconstrueerd worden.
De uitslagen van de Europees Parlementsverkiezingen zijn compleet. Hetzelfde geldt voor de gemeenteraadsverkiezingen vanaf 1931 (alleen voor herindelingsverkiezingen moeten nog veel uitslagen worden opgespoord) en voor de provinciale statenverkiezingen, eveneens vanaf 1931. Voor wat betreft de uitslagen van de Eerste Kamerverkiezingen moet de databank nog grotendeels gevuld worden. De uitslagen van andere verkiezingen (waterschappen15, eilandsraden, kiescolleges en nationaal referendum) zijn volledig aanwezig in de databank.
Vanaf het moment dat de databank ook de uitslagen per stembureau kan tonen – hetgeen naar verwachting in de loop van 2022 zal worden gerealiseerd – zullen deze uitslagen – voor zover beschikbaar – ook worden aangeboden. Dit betreft overigens vrijwel uitsluitend de recente periode. Stembureau-uitslagen voor oude verkiezingen zijn meestal slechts incidenteel bewaard gebleven.
De leden van de SGP-fractie vragen wat de procedure is wanneer uit de door de Kiesraad beheerde databank blijkt dat de optelsom van alle stembureaus op een bepaalde partij of kandidaat anders is dan de totale uitslag. Heeft dit dan nog enig gevolg voor de uitslag die in veel gevallen al vastgesteld zal zijn?
Zodra het vertegenwoordigend orgaan heeft besloten over de geldigheid van de verkiezing en de toelating van de nieuwe leden, wordt de uitslag onherroepelijk. Nadien kan die dus niet meer worden aangepast, ook niet als onverhoopt uit de door de Kiesraad in zijn databank opgenomen uitslagen blijkt dat er fouten zijn gemaakt in de uitslagvaststelling.
Verruiming hersteltermijn verzuimen
De leden van de D66-fractie hebben met instemming geconstateerd dat de regering de termijn voor herstel van verzuimen bij de ingeleverde stukken ten behoeve van de kandidaatstelling heeft ingekort (tot vrijdag 12 uur in plaats van 15 uur nu) en de zitting van het centraal stembureau met een uur heeft verschoven (tot 17 uur in plaats van 16 uur nu), maar vraagt nader toe te lichten waarom niet langer de tijd geboden kan worden om het verzuim te herstellen.
In de nota van wijziging wordt voorgesteld om de termijn voor het herstel van verzuimen verder in te korten tot donderdag om 17:00 uur, en de zitting van het centraal stembureau waar wordt beslist over de geldigheid en nummering van de ingeleverde kandidatenlijsten te houden op vrijdag om 17:00 uur. Deze aanpassingen zijn gedaan op verzoek van de Kiesraad, die heeft laten weten dat de huidige termijnen ontoereikend zijn, en ook nauwelijks uit de voeten kan met de in de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 verruimde termijnen.16 Verlenging van de periode waarin politieke groeperingen verzuimen kunnen herstellen acht ik niet nodig en niet wenselijk. Niet nodig, omdat politieke groeperingen met de voorgestelde periode van twee etmalen naar mijn overtuiging voldoende gelegenheid hebben om eventuele verzuimen te herstellen. Niet wenselijk, omdat dan ook de zitting van het centraal stembureau naar achteren zou moeten worden geschoven, teneinde het centraal stembureau voldoende tijd te geven om de ingeleverde bescheiden te controleren. Verplaatsing van deze zitting naar het weekend of zelfs daarna zou echter problemen opleveren bij uitvoering van de vervolgstappen, waaronder het gereed maken en verzenden van de stembiljetten naar de kiezers in het buitenland (onmiddellijk na het verstrijken van de beroepstermijn ex artikel I 7 van de Kieswet).
Geen verplichte inlevering stempas
Voorgesteld wordt dat bij het omzetten van de stempas in een kiezerspas de kiezer de stempas niet hoeft in te leveren. Het komt de leden van de VVD-fractie voor dat het beter is om die stempas wel in te leveren, om zo eventuele fraude te voorkomen. Deze leden vragen het voorstel nader te motiveren.
Het nummer van de stempas van de kiezer die een kiezerspas aanvraagt, wordt opgenomen in het register van ongeldige stempassen. Een uittreksel van dit register is op de dag van de stemming in alle stemlokalen aanwezig. Kiezers met een stempas waarvan het nummer voorkomt in dit register, worden niet toegelaten tot de stemming. Het is daarom niet nodig dat de kiezer die een kiezerspas aanvraagt, zijn stempas inlevert. Daarnaast sluit deze wijziging aan bij een uitvoeringspraktijk in veel gemeenten, waarbij kiezers het aanvraagformulier voor een kiezerspas per e-mail aan de gemeente doen toekomen. Op die manier is het voor personen die op de dag van de stemming verhinderd zijn om in persoon hun stem uit te brengen in de gemeente waar zij op de dag van de kandidaatstelling stonden ingeschreven, eenvoudiger om een kiezerspas aan te vragen. Als zij daartoe hun stempas moeten inleveren, zou een dergelijke aanvraag alleen aan de balie van het gemeentehuis gedaan kunnen worden, of per post.
De leden van de VVD-fractie merken op dat wordt voorgesteld dat een politieke groepering in ten minste 19 van de 20 kieskringen moet meedoen aan een Tweede Kamerverkiezing om voorafgaand aan die verkiezing voor verkiezingszendtijd in aanmerking te komen. Dit zorgt voor een beperkingskeuze voor kiesgerechtigden in kieskring 20. De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader te onderbouwen waarom hier wordt afgeweken van het advies van de Raad van State.
De leden van de SP-fractie merken op dat de regering met het voorstel het risico aanvaardt dat partijen minder hun best zullen doen ook de kiezers op de eilanden te bereiken en een keuze te geven voor hun stem. Zij vragen of daarmee niet de inwoners van de eilanden nog verder worden achtergesteld en of dit gezien de toch al grotere afstand niet zeer onwenselijk is.
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State heeft de regering de toelichting op onderhavig voorstel aangevuld. Het voorstel is het resultaat van een afweging van enerzijds het belang van nieuwe politieke groeperingen om hun deelname aan de verkiezing onder de aandacht van een breed publiek te brengen, en anderzijds het belang van de inwoners van de openbare lichamen om evenveel keuze te hebben als de inwoners van Europees Nederland.
De regering meent dat door onderhavig voorstel de belangen van de inwoners van de drie openbare lichamen slechts in beperkte mate worden aangetast. Ten eerste heeft het voorstel uitsluitend betrekking op politieke partijen die voor het eerst aan de verkiezing meedoen. Reeds vertegenwoordigde politieke partijen doen automatisch mee in alle kieskringen. Ten tweede komt het met regelmaat voor dat nieuwe politieke groeperingen ook kieskringen in Europees Nederland overslaan.17 Het is dus niet zo dat alle inwoners van Europees Nederland steeds dezelfde keuze hebben, en dat uitsluitend de inwoners van de drie openbare lichamen in hun keuze worden beperkt.
Gelet op het voorgaande meent de regering dat het belang van nieuwe politieke groeperingen zwaarder moet wegen. Daarom stelt zij voor dat een politieke groepering desgewenst één kieskring kan overslaan zonder consequenties voor de zendtijd. Het voorstel behelst dat een kieskring naar keuze kan worden overgeslagen: er kan dus desgewenst ook een kieskring in Europees Nederland worden overgeslagen.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de invloed van het voorstel zal zijn op de totaal beschikbare zendtijd voor politieke groeperingen.
Het Commissariaat voor de Media wijst voorafgaand aan Tweede Kamer- en Europees Parlementsverkiezingen aan elke deelnemende partij dezelfde hoeveelheid zendtijd toe. Als er meer partijen aan een verkiezing meedoen, wordt er in totaal dus meer zendtijd toegekend. Als een partij één kieskring overslaat, heeft dat geen invloed op de hoeveelheid verkiezingszendtijd. Die blijft voor elke deelnemende partij hetzelfde.
De leden van de SP-fractie vragen waarom er niet voor gekozen is de toegewezen zetels, gezien het ondemocratische karakter, helemaal te schrappen.
Het wetsvoorstel bevat een technische aanpassing van de Waterschapswet die al geruime tijd was voorzien. Het betreft de instantie die kortweg de gebruikers van bedrijfsruimten benoemt; onder de huidige wet is dat de Kamer van Koophandel. Dit behoeft aanpassing omdat de organisatiestructuur van de Kamer van Koophandel is gewijzigd en zij heeft laten weten dat deze taak daar niet meer bij past. Dit staat los van een wijziging van het stelsel van geborgde zetels. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft op 7 januari 2021 de resultaten van het door het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving gehouden consultatietraject over het rapport van de Adviescommissie geborgde zetels bij waterschapsbesturen naar de Tweede Kamer gestuurd.18 Inmiddels is een initiatiefvoorstel tot afschaffing van de geborgde zetels bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt.19 De in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde wetstechnische wijziging is nodig zolang de Waterschapswet geborgde zetels kent. In de nota van wijziging is een bepaling opgenomen die de samenloop regelt met het genoemde initiatiefvoorstel.
De leden van de D66-fractie constateren dat het wetsvoorstel enkele redactionele wijzigingen bevat in de regeling over registratie van aanduidingen van politieke partijen. Zij vragen waarom de regering andere, eerdere, voorstellen niet heeft overgenomen, en refereren in dit verband aan de vraag of een partij-aanduiding ook in een andere taal zou kunnen worden geregistreerd. Gelden hieromtrent beperkingen, zo vragen deze leden.
De gronden op basis waarvan het centraal stembureau afwijzend moet beslissen op een verzoek om registratie van een aanduiding staan (limitatief) opgesomd in de artikelen G 1, G 2, G 2a en G 3 (telkens het vierde lid), van de Kieswet. De omstandigheid dat een aanduiding is gesteld in een andere taal, is geen grond voor weigering van de registratie van die aanduiding.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Naar aanleiding van het voorgestelde artikel A 3, derde lid, van de Kieswet hebben de leden van de SGP-fractie in het verslag de vraag gesteld waarom de Kiesraad niet nadrukkelijk is belast met het verzamelen van de uitkomsten van de stemopnemingen. Daaraan ligt de volgende motivering ten grondslag. De Kiesraad heeft niet alleen de opdracht gekregen om verkiezingsuitslagen te verzamelen, maar ook om deze uitslagen te ontsluiten. Met «ontsluiten» wordt bedoeld dat de Kiesraad, voor zover dit haalbaar is, ernaar moet streven niet alleen de verkiezingsuitslagen zelf te publiceren, maar ook zoveel mogelijk de onderliggende uitkomsten van de stemopnemingen.
Bij verkiezingen die in de toekomst georganiseerd zullen worden, is het voor de Kiesraad relatief eenvoudig om over de daarvoor benodigde gegevens te beschikken. Bij verkiezingen waar de Kiesraad optreedt als centraal stembureau, ontvangt de Raad deze gegevens immers al. Zie de voorgestelde artikelen Na 35, O 10 en O 40 van de Kieswet, zoals opgenomen in de bijgevoegde nota van wijziging, en het huidige artikel T 11, derde lid, van die wet. Bij verkiezingen waar de Kiesraad formeel geen rol speelt in het proces van uitslagvaststelling, is in de voorgestelde artikelen Na 36, en P 23, vierde lid, van de Kieswet geregeld dat de Raad de benodigde gegevens krijgt aangeleverd. De voorgestelde werkwijze heeft verschillende voordelen. Ten eerste krijgt de Kiesraad alleen de uitkomsten van de stemopnemingen die daadwerkelijk ten grondslag liggen aan de definitieve verkiezingsuitslag. Zouden de uitkomsten van alle stemopnemingen direct met de Kiesraad gedeeld moeten worden, dan zou de Raad bij nieuwe stemopnemingen en correcties telkens vervangende exemplaren ontvangen (met alle nadelen van dien). Ten tweede is op de voorgestelde wijze voor alle betrokkenen helder op welk moment de gegevens bij de Kiesraad aangeleverd moeten worden.
Voor verkiezingen die in het verleden hebben plaatsgevonden, zal het voor de Kiesraad vaak niet mogelijk zijn om de gegevens tot op stembureau- en kandidaatsniveau te ontsluiten, omdat de daarvoor benodigde gegevens niet bewaard zijn gebleven. Ook dat is voor de regering een reden geweest om de nieuwe taak van de Kiesraad te formuleren zoals zij dit heeft gedaan.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de SGP-fractie over het eerder voorgestelde artikel N 14 van de Kieswet bevestig ik dat, als het college van burgemeester en wethouders besluit om bij een verkiezing op basis van de Kieswet de stemmen op een centrale locatie op te nemen, het stembureau op de dag van de stemming uitsluitend het totaalaantal stemmen per lijst vaststelt. Het aantal stemmen dat bij een stembureau op iedere individuele kandidaat is uitgebracht wordt in dat geval een dag, of twee dagen, later vastgesteld door het gemeentelijk stembureau. Zie de thans voorgestelde artikelen N 6, vierde lid, en Na 18 van de Kieswet zoals deze komen te luiden door de ingediende nota van wijziging. Dat is niet anders dan wanneer een centrale stemopneming wordt uitgevoerd op basis van de huidige Tijdelijke experimentenwet stembiljetten en centrale stemopneming.
Naar aanleiding van het voorgestelde artikel N 18, tweede lid, van de Kieswet vragen de leden van de SGP-fractie tot slot naar de betekenis van het ontbreken van een of meer bescheiden in een retourenveloppe waarin de bescheiden van meerdere personen zijn opgenomen. Materieel komt de bepaling overeen met het huidige artikel M 11 van de Kieswet. Tot de inwerkingtreding van de Wet van 28 september 2016 (Stb. 2017, 93) mocht een retourenveloppe slechts de stembescheiden van één kiezer bevatten. Sinds 1 april 2017, de dag dat voornoemde wet in werking is getreden, is dat niet langer het geval en wordt een retourenveloppe niet meer linea recta terzijde geschoven als deze de stembescheiden van meer dan een kiezer bevat. Kiezers mogen dus samen van één retourenveloppe gebruikmaken. Beslissen zij daartoe, dan ontstaat een risico. Als het briefstembureau vaststelt dat van een van hen een document (bijvoorbeeld een kopie van een identiteitsbewijs) ontbreekt, dan kan het briefstembureau niet anders dan de gehele inhoud van de betreffende retourenveloppe terzijde leggen. Immers, het briefstembureau kan niet vaststellen welk stembiljet bij welke kiezer hoort en dus ook niet bepalen welk stembiljet terzijde moet worden gelegd en welk stembiljet niet. Voor dit dilemma bestaat geen andere oplossing. Iedere individuele kiesgerechtigde die bij brief aan de stemming deelneemt, ontvangt daartoe onder andere een retourenveloppe. Ook als hij samen met iemand anders één huishouden vormt. Het is voor kiezers die bij brief stemmen dus niet nodig om van dezelfde retourenveloppe gebruik te maken en bovenvermeld risico te nemen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren