Ontvangen 5 juni 2020
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel D, wordt artikel 49b als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Onder de gevallen, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval ook aangewezen de gevallen waarin de Belastingdienst/Toeslagen niet op basis van de bij de Belastingdienst/Toeslagen aanwezige informatie schriftelijk kan aantonen dat de belanghebbende schuldig is aan opzet of grove schuld als bedoeld in artikel 41.
Dit amendement regelt dat de gevallen waarin de Belastingdienst/Toeslagen niet kan bewijzen dat de betreffende ouder opzettelijk of door grove schuld fouten heeft gemaakt ook onder de compensatieregeling vallen. Uitgangspunt hierbij is dat voor de beoordeling of sprake is van grove schuld of opzet gebruik wordt gemaakt van het dossier dat op dit moment bij de Belastingdienst/Toeslagen aanwezig is. Zij kunnen derhalve niet extra informatie opvragen om alsnog dat oordeel te kunnen geven. De bewijslast voor het oordeel komt hiermee bij de Belastingdienst/Toeslagen te liggen.
Indiener is van mening dat door de kwalificatie opzet/grove schuld ouders in een onmogelijke positie terecht zijn gekomen en daardoor jarenlang een oneerlijke strijd moesten voeren. Omdat in de situaties van opzet/grove schuld geen enkele betalingsregeling of kwijtschelding mogelijk is geweest, is de impact op de levens van ouders en hun gezin groot geweest. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen nimmer de menselijk maat, die volgens het BBBT wel mogelijk is, heeft toegepast, verdienen deze ouders onder de compensatieregeling te vallen. Indiener is van mening dat het oordeel van de commissie AUT dat dit de «hardheid» van de regeling was, niet opgaat, omdat de toepassing van opzet/grove schuld juist ruimte laat voor maatwerk en de werkwijze dus een invulling is geweest van de wet.
Leijten