Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Mededingingswet en de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt te wijzigen in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2019/1 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot toekenning van bevoegdheden aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voor een doeltreffendere handhaving en ter waarborging van de goede werking van de interne markt (PbEU 2019, L 11);
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Instellingswet Autoriteit Consument en Markt wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 3 worden een lid toegevoegd, luidende:
8. Bij ministeriële regeling worden de voorwaarden voor schorsing en ontslag van de leden van de Autoriteit Consument en Markt nader uitgewerkt.
B
In artikel 6, eerste lid, wordt na «het jaarverslag» ingevoegd «informatie over de benoemingen en ontslagen van leden van de Autoriteit Consument en Markt, het bedrag aan middelen dat in het desbetreffende jaar is toegewezen en eventuele veranderingen in dit bedrag in vergelijking met voorgaande jaren,».
C
Aan artikel 10, derde lid, eerste zin, wordt toegevoegd «of op het gebied van mededinging».
D
Aan artikel 12h wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Alvorens de Autoriteit Consument en Markt een besluit als bedoeld in het eerste lid neemt op het gebied van mededinging, informeert zij naar de standpunten van marktorganisaties die actief waren op de markt waar het handelen waarop de toezegging betrekking heeft, plaatsvond.
E
Artikel 12m, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «onderdelen a of b» vervangen door «onderdeel a of b» en vervallen «, of» en «c».
2. In het derde lid vervallen «in geval de in het eerste lid, onderdeel», «, bedoelde overtreding een weigering inhoudt medewerking te verlenen aan de toepassing van artikel 5:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht,» en «om de door haar gevraagde inlichtingen of inzage te geven, de zelfstandige last na te leven, onderscheidenlijk inzage te verlenen in de last onder dwangsom aangegeven zakelijke gegevens en bescheiden».
F
Artikel 12s wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «van elk van de vertegenwoordigde marktorganisaties, bedoeld in het eerste lid, het resterende bedrag invorderen,» vervangen door «het resterende bedrag invorderen van elk van de vertegenwoordigde marktorganisaties, bedoeld in het eerste lid, die tijdens de overtreding actief waren op de markt waar de overtreding is begaan».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Alvorens toepassing te geven aan het eerste lid ten aanzien van een bestuurlijke boete die is opgelegd wegens overtreding van de artikelen 6, eerste lid, of 24, eerste lid, van de Mededingingswet, dan wel de artikelen 101 of 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, verplicht de Autoriteit Consument en Markt een marktorganisatie als bedoeld in artikel 1, onder 2°, waarbij betaling als gevolg van insolventie van die marktorganisatie niet mogelijk is, ertoe om bij elk van de marktorganisaties, bedoeld in artikel 1, onder 1°, die bij de eerstbedoelde marktorganisatie waren vertegenwoordigd, binnen een door de Autoriteit Consument en Markt te stellen termijn, bijdragen te vragen ter betaling van de boete. Artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
De Mededingingswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel n door een puntkomma wordt aan artikel 1 een onderdeel toegevoegd, luidende:
richtlijn (EU) 2019/1 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot toekenning van bevoegdheden aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voor een doeltreffendere handhaving en ter waarborging van de goede werking van de interne markt (PbEU 2019, L 11).
B
Artikel 5a vervalt.
C
Voor hoofdstuk 6 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Gegevens als bedoeld in artikel 31, vierde lid, van richtlijn (EU) 2019/1 worden door een partij uitsluitend gebruikt wanneer dat noodzakelijk is om haar rechten van verdediging uit te oefenen in een procedure bij een rechterlijke instantie die rechtstreeks verband houdt met de zaak waarvoor toegang is verleend en enkel wanneer die procedure betrekking heeft op de verdeling van een hoofdelijk opgelegde geldboete tussen deelnemers van het kartel of de vaststelling door de Autoriteit Consument en Markt van een overtreding van de artikelen 6, eerste lid of 24, eerste lid, dan wel dan wel de artikelen 101 of 102 van het Verdrag.
2. Gegevens als bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van richtlijn (EU) 2019/1 die in het kader van een onderzoek of procedure met het oog op de vaststelling van een overtreding van de artikelen 6, eerste lid, of 24 eerste lid, dan wel de artikelen 101 of 102 van het Verdrag door een partij zijn verkregen, worden door die partij niet gebruikt in een procedure bij een rechterlijke instantie tot het moment waarop de Autoriteit Consument en Markt of een mededingingsautoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie haar onderzoek of procedure met betrekking tot de overtreding afsluit door een besluit als bedoeld in de artikelen 10 of 12 van richtlijn (EU) 2019/1 te nemen of oordeelt dat er geen redenen zijn om verder op te treden.
E
Na artikel 53 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
F
In artikel 56 wordt onder verlettering van de onderdelen a en b tot b en c een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. een besluit nemen tot vaststelling van die overtreding;
G
Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken» vervangen door «van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken en actief zijn op de markt die de gevolgen van de inbreuk door de vereniging ondervindt».
2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan bedraagt de aansprakelijkheid van iedere onderneming die deel uitmaakt van de vereniging voor de betaling van de boete niet meer dan de overeenkomstig het eerste lid ten hoogste aan een onderneming op te leggen boete.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen door «derde lid».
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen door «derde lid».
H
Artikel 58a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De last onder dwangsom kan worden opgelegd in de vorm van een corrigerende structurele maatregel als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van richtlijn (EU) 2019/1, indien die maatregel evenredig is aan de gepleegde overtreding en noodzakelijk is om aan de overtreding daadwerkelijk een einde te maken.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien er ter correctie van een overtreding meerdere even effectieve corrigerende structurele of gedragsmaatregelen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van richtlijn (EU) 2019/1 zijn, wordt de maatregel opgelegd die voor de betrokken onderneming of ondernemersvereniging het minst belastend is.
I
Na artikel 58a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In dringende gevallen waarin volgens een eerste onderzoek dat op een overtreding van artikel 6, eerste lid of 24, eerste lid wijst, de mededinging op ernstige en onherstelbare wijze dreigt te worden geschaad, kan de Autoriteit Consument en Markt aan een onderneming of ondernemersvereniging een zelfstandige last in de vorm van een voorlopige maatregel als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van richtlijn (EU) 2019/1, opleggen.
2. De zelfstandige last is evenredig en van toepassing:
a. gedurende een bepaalde tijdspanne die kan worden verlengd voor zover dat noodzakelijk en passend is; of
b. tot het moment dat bij besluit is vastgesteld of er een overtreding is van artikel 6, eerste lid of 24, eerste lid.
J
Na artikel 58b wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
K
Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. De stuiting van de vervaltermijn eindigt op de dag waarop de betrokken mededingingsautoriteit haar onderzoek of procedure met betrekking tot de overtreding afsluit door een besluit als bedoeld in artikel 56, 58a of 58b, of als bedoeld in artikel 12h of 12j van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt, de artikelen 10, 12 of 13 van richtlijn (EU) 2019/1 of de artikelen 7, 9 of 10 van verordening 1/2003, te nemen of oordeelt dat er geen redenen zijn om verder op te treden.
2. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Op het moment van stuiting vangt de vervaltermijn opnieuw aan.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid vervalt uiterlijk tien jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden, verlengd met de periode waarin de vervaltermijn ingevolge artikel 5:45, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt opgeschort.
6. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de vervaltermijn, bedoeld in artikel 12r, derde lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt.
L
In hoofdstuk 8 wordt voor paragraaf 3 een paragraaf ingevoegd, luidende:
De Autoriteit Consument en Markt kan ingeval van overtreding van artikel 49e, eerste of tweede lid, de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, van ten hoogste 1% van de omzet van de onderneming dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken.
N
Na artikel 89g worden zeven artikelen ingevoegd, luidende:
1. Indien de Autoriteit Consument en Markt overeenkomstig artikel 22 van verordening 1/2003 een inspectie of een verhoor namens en voor rekening van een mededingingsautoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie verricht, kunnen ambtenaren en andere door die mededingingsautoriteit daartoe aangewezen personen onder toezicht van de ambtenaren van de Autoriteit Consument en Markt de inspectie of het verhoor bijwonen en tijdens de inspectie of het verhoor bijstand verlenen aan de Autoriteit Consument en Markt wanneer zij de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 5:15 tot en met 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 12b tot en met 12d van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt, of artikel 50, uitoefent.
2. De Autoriteit Consument en Markt kan namens en voor rekening van een mededingingsautoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 5:15 tot en met 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 12b tot en met 12d Instellingswet ACM, of artikel 50 uitoefenen om vast te stellen of gevolg is gegeven aan onderzoeksmaatregelen of besluiten als bedoeld in de artikelen 6 en 8 tot en met 12 van richtlijn (EU) 2019/1 van die mededingingsautoriteit.
3. Artikel 12, tweede en derde lid, van verordening 1/2003 zijn van overeenkomstige toepassing indien de Autoriteit Consument en Markt met het oog op de toepassing van het tweede lid gegevens of inlichtingen verstrekt aan of ontvangt van een mededingingsautoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie.
Na een daartoe strekkend verzoek van een mededingingsautoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie stelt de Autoriteit Consument en Markt een adressaat in kennis van informatie als bedoeld in artikel 25, onderdelen a, b of c, van richtlijn (EU) 2019/1.
1. De Autoriteit Consument en Markt legt na een daartoe strekkend verzoek van een mededingingsautoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie een definitief besluit tot oplegging van een geldboete als bedoeld in artikel 13 van richtlijn (EU) 2019/1 of een besluit tot oplegging van een dwangsom als bedoeld in artikel 16 van richtlijn (EU) 2019/1 ten uitvoer, voor zover die mededingingsautoriteit na redelijke inspanningen op haar eigen grondgebied te hebben geleverd, heeft vastgesteld dat de onderneming of ondernemersvereniging jegens welke de geldboete of dwangsom invorderbaar is, in de lidstaat van die mededingingsautoriteit niet over voldoende activa beschikt om invordering van de geldboete of dwangsom mogelijk te maken.
2. In gevallen anders dan bedoeld in het eerste lid, kan de Autoriteit Consument en Markt na een daartoe strekkend verzoek van een mededingingsautoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie een definitief besluit tot oplegging van een geldboete als bedoeld in artikel 13 van richtlijn (EU) 2019/1 of een besluit tot oplegging van een dwangsom als bedoeld in artikel 16 van richtlijn (EU) 2019/1 ten uitvoer leggen.
3. Afdeling 4.4.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
4. De verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt bepaald overeenkomstig artikel 26, vierde lid, van richtlijn (EU) 2019/1.
Een verzoek als bedoeld in de artikelen 25 of 26, eerste of tweede lid, van richtlijn (EU) 2019/1 voldoet aan en wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 27, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid, van richtlijn (EU) 2019/1.
1. De Autoriteit Consument en Markt geeft uitvoering aan artikel 27, zevende lid en achtste lid, eerste, derde en vierde alinea, van richtlijn (EU) 2019/1.
2. De Autoriteit Consument en Markt geeft in afwijking van het eerste lid geen uitvoering aan
artikel 27, achtste lid, eerste alinea, van richtlijn (EU) 2019/1, indien de baten naar verwachting niet opwegen tegen de kosten die de Autoriteit Consument en Markt maakt om de in artikel 27 bedoelde kosten te verhalen.
De bevoegdheid inzake geschillen ten aanzien van de toepassing van de artikelen 25 of 26, eerste of tweede lid, van richtlijn (EU) 2019/1 en het recht dat op die geschillen van toepassing is, wordt bepaald overeenkomstig artikel 28 van richtlijn (EU) 2019/1.
1. Indien de Autoriteit Consument en Markt, na toepassing te hebben gegeven aan artikel 11, derde lid, van verordening (EG) 1/2003 concludeert dat er geen gronden zijn om een onderzoek of procedure met betrekking tot de overtreding voort te zetten, stelt zij de Europese Commissie hiervan in kennis.
2. Indien de Autoriteit Consument en Markt een besluit neemt als bedoeld in artikel 56, aanhef en onderdeel b, of artikel 58b, eerste lid, stelt zij het European Competition Network hiervan in kennis.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,