Ontvangen 25 mei 2020
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel I, onderdeel D, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Da
Na artikel 500 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 501
In geval van hoger beroep bij het gerechtshof of bij de rechtbank zijn de artikelen 495a tot en met 498 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 502
1. Indien de verdachte die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een raadsman heeft, komen alle bevoegdheden, hem in dit wetboek of in het Wetboek van Strafrecht toegekend, eveneens toe aan zijn raadsman.
2. Tegen het instellen, intrekken of afstand doen door de raadsman van enig rechtsmiddel kan, in het geval van het eerste lid, de verdachte of diens wettelijke vertegenwoordiger binnen drie dagen nadat de termijn voor het instellen daarvan is verstreken, een bezwaarschrift indienen bij de voorzitter van het gerecht in feitelijke aanleg, voor hetwelk de zaak wordt vervolgd of het laatst is vervolgd. De voorzitter beslist ten spoedigste. De verdachte, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de raadsman worden gehoord, althans, op de wijze door de voorzitter te bepalen, opgeroepen. Indien het bezwaarschrift gegrond wordt bevonden, loopt de termijn voor het instellen of intrekken van het rechtsmiddel alsnog gedurende drie dagen.
Artikel 503
1. Voor zover niet anders is bepaald, worden alle dagvaardingen, oproepingen, kennisgevingen, aanzeggingen of andere schriftelijke mededelingen aan de minderjarige verdachte of veroordeelde tevens ter kennis gebracht van zijn ouders of voogd, alsmede van zijn raadsman.
2. Alle dagvaardingen, oproepingen, kennisgevingen, aanzeggingen of andere mededelingen aan ouders of voogd vinden enkel plaats indien deze een bekende verblijfplaats binnen Nederland hebben. Aan samenwonende ouders wordt slechts één stuk uitgereikt.
B
In artikel I, onderdelen E en N, wordt «6:6:38» vervangen door «503».
C
Na artikel I, onderdeel BB, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
BBa
Artikel 6:6:23, eerste lid, komt te luiden:
1. Tegen de kennisgevingen, gegeven krachtens de artikelen 6:3:3, 6:3:9 en 6:3:10, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter.
D
Na artikel I, onderdeel FF, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
FFa
In artikel 6:6:32, achtste lid, wordt «De artikelen 6:6:15, 6:6:21 en 6:6:22» vervangen door «De artikelen 6:6:15, 6:6:20, 6:6:21 en 6:6:22».
E
Artikel I, onderdeel HH, komt te luiden:
HH
Artikel 6:6:35, tweede en derde lid, komt te luiden:
2. De artikelen 6:3:10 en 6:6:23 zijn van overeenkomstige toepassing.
3. De artikelen 6:3:15 en 6:6:20 zijn van overeenkomstige toepassing.
F
In artikel I, onderdeel II, wordt «De artikelen 6:6:15 tot en met 6:6:17» vervangen door «De artikelen 6:6:11, zevende lid, tweede volzin, en 6:6:15 tot en met 6:6:17».
G
Artikel I, onderdeel JJ, vervalt.
Deze nota van wijziging bevat enkele aanvullende correcties van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in verband met de recent in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. De correcties worden ingevoegd in artikel I van het wetsvoorstel en hebben alle betrekking op bepalingen inzake het jeugdstrafrecht.
Onderdelen A, B en G
Met de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen zijn de artikelen 501 tot en met 505 Sv vervallen. Deze artikelen bevatten een aantal procedurele rechten en waarborgen voor jeugdige verdachten die, naast op de fase van de tenuitvoerlegging, ook betrekking hebben op de fase van de (oorspronkelijke) berechting. De artikelen hebben hun equivalent gekregen in het nieuwe Boek 6 Sv dat echter enkel betrekking heeft op de fase van de tenuitvoerlegging. Omdat het behoud van de procedurele rechten en waarborgen ook voor de andere fasen wenselijk is, wordt voorgesteld de artikelen terug te plaatsen in de titel inzake de strafvordering bij jeugdige personen (Vierde Boek, Titel II). Het in te voegen onderdeel Da voorziet hierin.
Het voormalige artikel 502 Sv keert daarbij niet terug. Dit artikel is correct verplaatst naar artikel 6:6:37 Sv. Dat betekent dat het oude artikel 503 Sv met deze nota van wijziging terugkeert als artikel 502 Sv.
De voormalige artikelen 504 en 505 Sv zijn overgenomen in artikel 6:6:37, vierde en vijfde lid, Sv. Het wetsvoorstel plaatste deze artikelleden in een nieuw te creëren artikel 6:6:38 Sv (zie artikel I, onderdeel JJ, van het wetsvoorstel). Nu de beide artikelen samengevoegd terugkeren in het voorgestelde artikel 503 Sv, vervalt die wijzigingsopdracht (onderdeel G) en worden samenhangende verwijzingen gecorrigeerd door niet te verwijzen naar 6:6:37, vierde en vijfde lid, Sv, maar naar artikel 503 Sv (onderdeel B).
Onderdeel C
Sinds de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen voorziet artikel 6:6:23 Sv in de mogelijkheid voor de taakgestrafte om een bezwaarschrift in te dienen tegen de beslissing van het openbaar ministerie tot toepassing van vervangende hechtenis (artikel 6:3:3 Sv) of vervangende jeugddetentie (artikel 6:3:10 Sv) indien de taakstraf niet of niet naar behoren is uitgevoerd. Deze bezwaarmogelijkheid was voorheen geregeld in artikel 22g, derde lid, Sr (voor volwassenen) en artikel 77p, derde lid, Sr (voor jeugdigen).
Bij het samenvoegen van de bezwaarmogelijkheden inzake de tenuitvoerlegging van taakstraffen is één bezwaarmogelijkheid niet meegenomen. Op grond van het oude artikel 77o, vijfde lid, Sr kon een jeugdige taakgestrafte ook een bezwaarschrift indienen tegen de beslissing van het openbaar ministerie, thans geregeld in artikel 6:3:9, tweede lid, Sv, tot wijziging van de taakstraf wat betreft de aard van de te verrichten werkzaamheden. Onderhavige wijzigingsopdracht herstelt deze bezwaarmogelijkheid door artikel 6:3:9, tweede lid, Sv toe te voegen aan de opsomming in artikel 6:6:23, eerste lid, Sv. Het artikellid is daarbij opnieuw geredigeerd.
Onderdelen D en E
In artikel 6:6:32, achtste lid, Sv worden thans de artikelen 6:3:15, 6:6:21 en 6:6:22 Sv van overeenkomstige toepassing verklaard. Dat betekent dat als het openbaar ministerie meent dat er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat een voorwaarde wordt geschonden bij de voorwaardelijke beëindiging van de pij-maatregel, de aanhouding kan worden bevolen (artikel 6:3:15 Sv) en een vordering tot tenuitvoerlegging kan worden ingediend bij de rechtbank (artikel 6:6:21 Sv). Indien het openbaar ministerie de aanhouding noodzakelijk blijft vinden, dient het onverwijld een vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging in bij de rechter-commissaris, zo vervolgt het achtste lid. In dat geval zouden de procedureregels van artikel 6:6:20 Sv moeten gelden, maar een verwijzing naar dat artikel ontbreekt. Met onderhavige wijziging wordt de verwijzing aangevuld.
In artikel 6:6:35, derde lid, Sv doet zich dezelfde situatie voor. Als het openbaar ministerie meent dat er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat een voorwaarde wordt geschonden bij de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige, kan de aanhouding worden bevolen (artikel 6:3:15 Sv). Ook in die gevallen kan een vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging (van de vervangende jeugddetentie) worden ingediend bij de rechter-commissaris. Dit was voorheen geregeld in het oude artikel 77cca Sr, maar keerde in de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen niet terug. Om de betrokkenheid van de rechter-commissaris te waarborgen, wordt ook de verwijzing in artikel 6:6:35 Sv aangevuld.
Onderdeel F
In artikel 6:6:37, derde lid, Sv wordt een verwijzing gecorrigeerd. Daarmee wordt verduidelijkt dat als er hoger beroep wordt ingesteld tegen een beslissing ter zake van de pij-maatregel, de veroordeelde in afwachting van de beslissing niet in vrijheid wordt gesteld.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker