Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 27 februari 2020 en het nader rapport d.d. 26 maart 2020, aangeboden aan de Koning door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 19 december 2019, nr. 2019002716, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 27 februari 2020, nr. W04.19.0416/I, bied ik U hierbij aan.
Het voorstel heeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aanleiding gegeven tot opmerkingen ten aanzien van de reeds bereikte resultaten in verband met de haalbaarheid van het voorgestelde tijdspad, de wijze van fasering in het voorstel en de flankerende maatregelen die nodig zijn om na afloop van de bestuurlijke ingreep te komen tot een houdbare situatie.
In het navolgende ga ik op deze opmerkingen in. De tekst van het advies treft u hieronder cursief aan, met tussengevoegd de reactie daarop.
Bij Kabinetsmissive van 19 december 2019, no. 2019002716, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende herstel van de voorzieningen in het bestuur van het openbaar lichaam Sint Eustatius (Wet herstel voorzieningen Sint Eustatius), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel strekt ertoe de bestuurlijke ingreep op Sint Eustatius te verlengen en de huidige voorzieningen die tot stand zijn gekomen op grond van de Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius geleidelijk af te bouwen.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over de reeds bereikte resultaten in verband met de haalbaarheid van het voorgestelde tijdpad, de wijze van fasering in het voorstel en de flankerende maatregelen die nodig zijn om na afloop van de bestuurlijke ingreep te komen tot een houdbare situatie. In verband daarmee is aanpassing van het voorstel en de toelichting wenselijk.
Bij de totstandkoming van de Tijdelijke wet is gesteld dat er een aantal stappen zou moeten worden gezet om te komen tot een houdbare situatie op Sint Eustatius. Destijds bestond echter geen duidelijk beeld over de precieze omvang van de problemen en de maatregelen die nodig zouden zijn. Ondertussen zijn er enkele voortgangsrapportages verschenen. Daarin is wat meer duidelijkheid verschaft over de ondertussen bereikte resultaten. In dat licht valt op dat de toelichting bij het wetsvoorstel op dit punt summier is. Er wordt gesteld dat veel werk is verzet, dat de vraagstukken helder in beeld zijn gebracht en dat duidelijk is welke verbeteringen nog nodig zijn. Hierbij wordt verwezen naar een brief die aan de Tweede Kamer is gestuurd2.
De Afdeling merkt op dat met het voorstel de ingreep in het bestuur van Sint Eustatius weliswaar wordt verlengd, maar dat dit tevens een proces van afbouw van de ingreep inhoudt. Voordat overgegaan kan worden tot deze afbouw moeten voldoende concrete en tastbare resultaten zijn bereikt. Die moeten niet alleen betrekking hebben op het verbeteren van het bestuur en de ondersteuning daarvan, maar ook op het leefklimaat van de bevolking. Hierbij gaat het onder meer om de sociaaleconomische omstandigheden en de verbetering van infrastructurele voorzieningen. Verbetering van het leefklimaat van de bevolking in concrete zin is noodzakelijk om draagvlak voor het voortdurende ingrijpen te creëren en het vertrouwen van de bevolking in het bestuur en in de lokale democratie te vergroten. Hiermee wordt tevens voorkomen dat een nieuw bestuur onmiddellijk geconfronteerd wordt met grote opgaven die een afbreukrisico vormen. Eveneens is van belang dat aan Nederlandse zijde de noodzakelijke (bestuurlijke) verbeteringen worden doorgevoerd3.
De Afdeling adviseert in het licht hiervan in de toelichting op concrete wijze nader in te gaan op de bereikte resultaten tot nu toe, zowel op Sint Eustatius als in de relatie met Europees Nederland, die rechtvaardigen dat begonnen wordt met de afbouw van het bestuurlijk ingrijpen. Tevens adviseert zij in te gaan op de zaken die nog in concrete zin verbeterd moeten worden om daadwerkelijk een volledige normalisatie van de bestuurlijke situatie op Sint Eustatius te bereiken.
Reactie 1a.
De Afdeling adviseert om in de toelichting concreet in te gaan op de behaalde resultaten en de verbeteringen die nog nodig zijn om de bestuurlijke ingreep te kunnen beëindigen. Ik heb in de brief van 24 september 2019 aan de hand van twaalf concrete criteria de stand van zaken op Sint Eustatius beoordeeld en op basis daarvan aangegeven dat het mijn voornemen is om tot verlenging en geleidelijke afbouw van de ingreep te komen.4 Deze criteria zijn overgenomen in paragraaf 2.2 en 2.3 van de memorie van toelichting en gekoppeld aan de fasering zoals die in het wetsvoorstel wordt voorgesteld. Concrete resultaten zijn bepalend voor de afbouw van de bestuurlijke ingreep.
De andere projecten binnen het fysieke en sociale domein zijn eveneens van groot belang voor de verbetering van de leefomgeving van de inwoners en het algehele herstel van het eiland. Paragraaf 3.3 geeft een niet-limitatief overzicht van de stand van zaken van aanvullende ondersteunende maatregelen ter verbetering van de situatie van inwoners van Sint Eustatius. Er wordt voortdurend hard gewerkt aan de voortgang van deze projecten en de reguliere voortgangsrapportages blijven de Kamer inzicht bieden in de voortgang van de projecten in het fysiek, sociale en bestuurlijke domein. De geleidelijke afbouw van de bestuurlijke ingreep is niet verbonden aan de voortgang van deze projecten, maar houdt verband met het bestuurlijk functioneren van het openbaar lichaam Sint Eustatius. De concrete criteria zijn hierop toegesneden. De regering acht een nieuw eilandsbestuur in staat om naar behoren te kunnen functioneren als aan de in paragraaf 2.3 van de memorie van toelichting gestelde voorwaarden is voldaan. Naar aanleiding van dit advies van de Afdeling is deze paragraaf geactualiseerd en zijn de reeds behaalde resultaten en nog geplande voortgang opgenomen. De concrete voortgang op deze criteria wordt zoals gebruikelijk periodiek aan de Kamer gemeld.5
In het voorstel zelf is geen datum opgenomen voor de te houden verkiezingen. Uit de toelichting blijkt dat gestreefd wordt naar het houden van verkiezingen op 21 oktober 2020. Mede in het licht van de hiervoor gemaakte opmerkingen over de noodzaak om eerst concrete en tastbare resultaten te bereiken, acht de Afdeling de haalbaarheid van deze verkiezingsdatum onvoldoende gemotiveerd6.
In de Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius wordt gesproken van kandidaatstelling op uiterlijk 1 februari 2021, leidend tot verkiezingen in maart 20217. Daarna zou deze wet vervallen. Met het voorliggende voorstel wordt de ingreep verlengd omdat blijkens de toelichting volledige terugkeer naar de reguliere situatie nog niet mogelijk is. De toelichting motiveert niet waarom in het licht hiervan gestreefd wordt naar verkiezingen die zes maanden eerder worden gehouden dan de uiterste datum die de Tijdelijke wet toelaat. In dat verband merkt de Afdeling op dat met de eerstvolgende verkiezingen de dan gekozen eilandsraad nog niet alle bevoegdheden zal krijgen die normaal aan de gekozen volksvertegenwoordiging toekomen. Het is daarom de vraag of er politieke partijen of organisaties zijn die onder die voorwaarden aan die verkiezingen zullen willen deelnemen.
De Afdeling adviseert in het licht van het voorgaande in de toelichting nader in te gaan op de vraag of het beoogde tijdpad voor het houden van verkiezingen realistisch en verantwoord is. Bij voorkeur dient de vermelding van een concrete datum in de toelichting achterwege te blijven.
Reactie 1b.
De Afdeling vraagt of het beoogde tijdspad voor het houden van verkiezingen realistisch en verantwoord is. Het uitgangspunt van de regering is dat verkiezingen worden gehouden, zo spoedig als verantwoord is. In de voortgangsbrief van 24 september 2019 heb ik aangegeven dat vanwege het grote belang van het herstel van de reguliere bestuurlijke verhoudingen en van het actief en passief kiesrecht op Sint Eustatius en gelet op het vele werk dat inmiddels op het eiland is verzet, het streven erop is gericht om in het najaar van 2020 verkiezingen voor de eilandsraad te houden. Dat zou inderdaad eerder zijn dan de uiterlijke datum van de verkiezingen die de Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius veronderstelt. Verkiezingen onder de Tijdelijke wet zouden betekenen dat de bestuurlijke ingreep geheel beëindigd wordt en dat is volgens de regering niet verantwoord gelet op het werk dat nog verzet moet worden op het terrein van het financieel beheer en de bestuurlijke en ambtelijke organisatie. Geleidelijke afbouw van de voorzieningen geeft politici de kans om stapsgewijs tot volledige uitvoering van hun functie te komen. Juist omdat dit wetsvoorstel een overgangsregime bevat, acht de regering eerdere verkiezingen dan de uit de Tijdelijke wet voortvloeiende uiterste datum van 17 maart 2021 mogelijk.
Daarvoor is het noodzakelijk dat het wetsvoorstel herstel voorzieningen Sint Eustatius in werking is getreden. Vervolgens zal de datum van kandidaatstelling bij koninklijk besluit worden vastgesteld. Voordat hiertoe kan worden overgaan, moeten bepaalde resultaten behaald zijn om verkiezingen te kunnen houden en om zeker te stellen dat de nieuwe eilandsraad goed kan functioneren. Zo is het noodzakelijk dat het kiesregister gereed is voor de verkiezingen, de reorganisatie van de griffie is afgerond, werkinstructies voor de griffie opnieuw zijn vastgesteld en de rekenkamer is ingesteld. In aanloop naar de verkiezingen is het daarnaast van belang dat er tijdig opleidingsprogramma’s beschikbaar zijn voor potentiële politici. De criteria zijn naar aanleiding van de vragen van de Afdeling nader toegelicht in paragraaf 2.3 en 3.2.1 van de memorie van toelichting en zijn ook weergegeven in het schema onder paragraaf 3.2.7. Het behalen van deze resultaten is zorgvuldig gepland en het is realistisch dat deze tijdig behaald zullen worden. Bij het bepalen van de verkiezingsdatum is tevens van groot belang dat er voldoende tijd is om de verkiezingen zorgvuldig te kunnen organiseren. Als deze voorwaarden in voldoende mate worden vervuld, is het volgens de regering verantwoord verkiezingen te houden in het najaar van 2020.
Het wetsvoorstel laat ruimte voor verkiezingen in het najaar van 2020, maar staat er niet aan in de weg dat verkiezingen worden uitgesteld als meer tijd nodig is om aan de bovengenoemde voorwaarden te kunnen voldoen. De memorie van toelichting noemt daarom geen concrete datum van de verkiezingen. Om te voorkomen dat de huidige Tijdelijke wet vervalt en daarmee de bestuurlijke ingreep wordt beëindigd, is het noodzakelijk dat het wetsvoorstel herstel voorzieningen Sint Eustatius uiterlijk 1 februari 2021 in werking treedt.
De Afdeling merkt op dat de eilandsraad na zijn terugkeer niet alle taken en bevoegdheden heeft en stelt de vraag of politieke partijen of organisaties onder die voorwaarden aan de verkiezingen zullen willen deelnemen. Om zoveel mogelijk belangstelling voor de verkiezingen te genereren, is er inmiddels in samenwerking met de Kiesraad, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Nederlands Instituut voor Meerpartijen Democratie een informatietraject gestart op Sint Eustatius, bedoeld om de inwoners te enthousiasmeren en van praktische en theoretische informatie te voorzien.
In de toelichting wordt aangekondigd dat na de installatie van de eilandsraad de maatschappelijke adviesraad zal worden opgeheven8. De Afdeling acht dat ongewenst. Zij acht het raadzaam dat het maatschappelijk middenveld op Sint Eustatius de mogelijkheid blijft houden om in georganiseerd verband met het bestuur te spreken9, zolang het bestuurlijk ingrijpen (deels) voortduurt. Handhaving van de maatschappelijke adviesraad in de eerste periode geeft aan de geleidelijke afbouw een steviger fundament en kan daarmee in positieve zin bijdragen aan het daarvoor noodzakelijke maatschappelijk draagvlak.
De Afdeling adviseert de opheffing van de maatschappelijke adviesraad uit te stellen.
Reactie 1c.
De regeringscommissaris kan met de terugkeer van de eilandsraad het draagvlak peilen bij het democratisch gekozen orgaan. De eilandsraad kan met het reguliere vragen- en interpellatierecht en het recht van motie een standpunt innemen over het gevoerde bestuur van de regeringscommissaris.
Dat wil niet zeggen dat de regeringscommissaris niet in gesprek kan blijven met inwoners en het maatschappelijk middenveld. Omdat belangrijk is dat het openbaar lichaam van Sint Eustatius dichtbij de bevolking staat, heeft de regeringscommissaris een strategisch communicatieplan ontwikkeld. Burgerparticipatie en gestructureerd overleg met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers zijn belangrijke onderdelen van dit plan. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is dit toegelicht in paragraaf 3.1 van de memorie van toelichting.
In december 2019 heb ik eveneens het wetsvoorstel participatie op decentraal niveau, dat mede ziet op Caribisch Nederland, in consultatie gegeven. Dit voorstel heeft tot doel inwoners en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid van decentrale overheden een stevige positie te geven.
Het voorstel regelt dat de eerdere, op grond van de Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius overgenomen bevoegdheden in fasen «teruggegeven» worden aan de reguliere organen op Sint Eustatius. Daarbij zal allereerst een verkiezing voor een eilandraad plaatsvinden. Deze eilandsraad krijgt evenwel nog niet alle bevoegdheden die zij op grond van de WolBES zou hebben. Zo worden het enquêterecht, de bevoegdheden en taken op grond van de FinBES en de rechtspositionele beslissingen met betrekking tot de ambtenaren van de griffie in deze fase nog niet toegekend. Ook zijn er in de eerste fase nog geen gedeputeerden; deze worden pas in de tweede fase benoemd. Voordat overgegaan wordt naar een volgende fase zal steeds door de regering afgewogen moeten worden of de situatie op Sint Eustatius zodanig verbeterd is dat een verdere terugkeer naar de reguliere situatie aangewezen is.
De Afdeling merkt op dat in het voorstel uitsluitend de mogelijkheid is opgenomen om over te gaan naar een volgende fase, met meer bevoegdheden voor de reguliere organen. Zij onderkent dat dit aansluit bij het doel van het voorstel om te komen tot een normalisering van de situatie op Sint Eustatius. Hierbij valt echter niet uit te sluiten dat er in dit proces er een uitzonderlijke situatie ontstaat die aanleiding kan zijn om de aan de reguliere organen toegekende bevoegdheden weer te ontnemen of deze te beperken. Hiervan kan sprake zijn in het geval dat de bevoegdheden worden gebruikt op een manier die leiden tot een verslechtering van de situatie op Sint Eustatius en daarmee tot onrust onder de bevolking.
Voor het ontbinden van een eenmaal gekozen eilandraad zal in ieder geval een nieuwe tijdelijke wet nodig zijn, in verband met het feit dat het daar gaat om een inbreuk op artikel 4 van de Grondwet10. Dit laat echter onverlet dat in het voorliggende voorstel voor de andere bevoegdheden geregeld zou kunnen worden dat deze na toekenning in uitzonderlijke gevallen weer ontnomen of beperkt kunnen worden. Het voordeel hiervan is dat voorkomen wordt dat in dergelijke uitzonderlijke gevallen weer de procedure van een tijdelijke wet, die hoogstwaarschijnlijk met grote spoed tot stand moet komen, moet worden gevolgd.
De Afdeling adviseert daarom de mogelijkheid te bezien om in het voorstel een voorziening op te nemen die het mogelijk maakt om niet alleen bevoegdheden toe te kennen aan de reguliere organen, maar deze in uitzonderlijke situaties ook weer te kunnen ontnemen of beperken.
Reactie 2.
De Afdeling vraagt naar de mogelijkheid om in het wetsvoorstel op te nemen om bevoegdheden die toegekend zijn aan de eilandsraad en het bestuurscollege in uitzonderlijke situaties na toekenning weer terug te kunnen nemen. Vooropgesteld wordt dat overgang naar de volgende fase telkens pas kan plaatsvinden als concrete resultaten zijn behaald en de omstandigheden zodanig zijn verbeterd dat de betreffende bevoegdheden naar verwachting duurzaam en naar behoren uitgeoefend worden. Bevoegdheden worden in fase 2 pas teruggegeven aan het bestuurscollege wanneer dat verantwoord is en wanneer de eilandsraad zichtbaar in staat is om zijn functie naar behoren uit te oefenen en daarbij gebruik te maken van de controlerende en verordenende bevoegdheden die hij in de eerste fase verkrijgt. Bovendien zijn de bevoegdheden van de eilandsraad en het bestuurscollege in eerste instantie beperkt, omdat de taken in het kader van het financieel beheer en de organisatie van de griffie en het ambtelijk apparaat in een later stadium worden toegekend.
Om te voorkomen dat de inzet van de bevoegdheden leidt tot een verslechtering van de situatie op Sint Eustatius is in aanvulling op het reguliere toezicht een goedkeuringsbevoegdheid voor eilandsverordeningen van de eilandsraad in de eerste fase en besluiten van het bestuurscollege in de tweede fase belegd bij de regeringscommissaris. Dit is geregeld in artikel 10 van het wetsvoorstel. De criteria voor het onthouden van goedkeuring houden rechtstreeks verband met de belangen van de inwoners, de financiële en administratieve uitvoerbaarheid en het behoorlijk functioneren van het eilandsbestuur. Dit maakt het mogelijk dat de regeringscommissaris zijn goedkeuring zal onthouden aan eilandsverordeningen en besluiten die afbreuk doen aan het herstel van het goed bestuur van het eiland. In aanvulling hierop is naar aanleiding van het advies van de Afdeling in het wetsvoorstel opgenomen dat de besluiten van de eilandsraad en het bestuurscollege op grond van de FinBES eveneens voor hun inwerkingtreding de goedkeuring van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties behoeven en dat hierbij ook de bovengenoemde belangen grond kunnen zijn voor het onthouden van goedkeuring. Ordentelijk financieel beheer wordt op die manier beter geborgd.
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is tevens in de memorie van toelichting verduidelijkt dat bij terugkeer van de eilandsraad en in een latere fase de gedeputeerden ook de reguliere toezichtsbevoegdheden uit de WolBES herleven. Hiermee kan de regeringscommissaris zo nodig ingrijpen indien de situatie verslechtert. Het gaat hier om indeplaatsstelling in het geval van verwaarlozing van medebewindstaken en de mogelijkheid besluiten die in strijd zijn met het recht of het algemeen belang aan te dragen voor vernietiging. Omdat de regeringscommissaris ook na terugkeer van de eilandsraad en gedeputeerden in functie blijft, behoudt hij goed zicht op het functioneren en de beslissingen van beide organen en kan tijdig door hem worden ingegrepen. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is in paragraaf 3.2 van de memorie van toelichting duidelijker aangegeven in welke waarborgen dit wetsvoorstel en de WolBES en FinBES voorzien voor gevallen waarin de inzet van bevoegdheden oneigenlijk is of leidt tot een verslechtering van de situatie op Sint Eustatius.
In paragraaf 3 van de memorie van toelichting is tevens aangegeven dat deze waarborgen beschouwd worden als een vangnet en een juridisch handelingsperspectief, mocht de situatie daarom vragen. Hierbij wordt opgemerkt dat goed bestuur zich niet alleen laat vangen in een wet. Van minstens zo groot belang is de bereidheid van de toekomstige eilandraadsleden en gedeputeerden tot constructieve samenwerking en communicatie, zowel onderling als met de regeringscommissaris, en de bereidheid om hun taken en bevoegdheden uit te oefenen ten bate van het collectief belang van het openbaar lichaam en de inwoners van Sint Eustatius.
De regering erkent dat wanneer zich een onvoorziene en uitzonderlijke situatie voordoet waarin het noodzakelijk is om de eilandsraad buiten werking te stellen of zelfs te ontbinden, dit conform de Grondwet aan de wetgever is. Het terugnemen van bevoegdheden en de eventuele beoordeling dat opnieuw sprake is van grove taakverwaarlozing, zonder tussenkomst van de wetgever, acht de regering onwenselijk. In haar voorlichting van vorig jaar met betrekking tot de verbetering van de verhouding tussen Europees en Caribisch Nederland, waar hieronder tevens op wordt ingegaan, doet de Afdeling de suggestie om een mogelijkheid tot ingrijpen te regelen wanneer een situatie van taakverwaarlozing dreigt te ontstaan. Deze optie zou qua zwaarte instaan tussen reguliere preventieve en repressieve toezichtsbevoegdheden en bestuurlijk ingrijpen met een taakverwaarlozingswet. Het uitwerken van deze optie vergt zorgvuldige voorbereiding. Het kabinet acht het onwenselijk om in dit wetsvoorstel voor Sint Eustatius vooruit te lopen op de voorbereiding van structurele wijzigingen in het kader van de opvolging van de voorlichting voor alle openbare lichamen in Caribisch Nederland. Hiertoe is een interdepartementale werkgroep opgericht. Bij de implementatie van het onderhavige wetsvoorstel zal in samenspraak met de regeringscommissaris en de Rijksvertegenwoordiger bekeken worden hoe (verdere) uitwerking kan worden gegeven aan beleidskaders voor de uitvoering van de reguliere toezichtsbevoegdheden.
Op het moment dat alle fasen zijn doorlopen en de organen op Sint Eustatius hun reguliere taken en bevoegdheden weer uitoefenen, zal deze wet vervallen. Daarmee komt echter geen einde aan het noodzakelijke verbetertraject dat met Sint Eustatius is ingezet. De Afdeling heeft vorig jaar een voorlichting uitgebracht waarin een aantal aanbevelingen staat om de verhouding tussen Europees Nederland en de drie Caribische eilanden te verbeteren11. Ook andere instanties hebben aanbevelingen op dit terrein gedaan, die zich mede richten op de vormgeving van de verhouding tussen het Rijk en de eilanden en de verdeling van bevoegdheden12.
Voorkomen moet worden dat de aandacht zich nu uitsluitend richt op het lopende traject naar aanleiding van de bestuurlijke ingreep en dat daarmee de noodzakelijke structurele veranderingen ondertussen onvoldoende worden ingezet. Dit maakt het risico groter dat binnen afzienbare tijd na de afloop van de bestuurlijke ingreep opnieuw een situatie ontstaat op Sint Eustatius die ingrijpen nodig maakt. De Afdeling wijst er overigens op dat de aanbevelingen niet alleen zien op zaken die op de eilanden dienen te geschieden, maar juist ook op punten waar aan Nederlandse zijde verandering gewenst is13.
De Afdeling adviseert in de toelichting, in samenhang met de beoogde afbouw van de huidige voorzieningen, in te gaan op de vraag welke structurele veranderingen nodig zijn in de relatie tussen Nederland en Sint Eustatius na afloop van het bestuurlijk ingrijpen en het tijdpad dat de regering hierbij voor ogen staat.
Reactie 3.
De Afdeling vraagt naar de samenhang van het wetsvoorstel met de structurele veranderingen die nodig zijn in de relatie tussen Nederland en Sint Eustatius. Het kabinet deelt de opvatting van de Afdeling dat voldoende aandacht moet worden besteed aan de benodigde structurele veranderingen om te voorkomen dat na afloop van de bestuurlijke ingreep een situatie ontstaat die nieuw ingrijpen noodzakelijk maakt. Met de kabinetsreactie op de genoemde voorlichting van de Afdeling en het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Koninkrijksrelaties heeft het kabinet een aantal maatregelen aangekondigd die zowel in Europees als in Caribisch Nederland vorm zullen krijgen.14 Naar aanleiding van de opmerkingen bij dit wetsvoorstel wordt in paragraaf 3.2.7 van de memorie van toelichting hier verder op ingegaan. De te nemen maatregelen en het bijbehorende tijdspad worden de komende periode verder uitgewerkt.
Tot slot zijn in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops