Ontvangen 12 mei 2020
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de opmerkingen en vragen in het verslag.
De leden van de D66-fractie vragen op welke termijn de nog resterende additionele artikelen IX en XIX kunnen vervallen.
Additioneel artikel IX bepaalt dat artikel 16 van de Grondwet, dat het beginsel bevat dat geen enkele gedraging met terugwerkende kracht strafbaar mag worden gesteld, niet van toepassing is ten aanzien van feiten, strafbaar gesteld krachtens het Besluit Buitengewoon Strafrecht. Op grond van dit Besluit kunnen oorlogsmisdaden en misdrijven tegen de menselijkheid gepleegd tijdens de Tweede Wereldoorlog nog worden vervolgd of de uitgesproken straf nog worden geëxecuteerd. Gelet op het tijdsverloop sinds genoemde oorlog behoort het in ieder geval theoretisch nog steeds tot de mogelijkheden dat personen wegens oorlogsmisdaden ten tijde van die oorlog nog vervolgd kunnen worden of de uitgesproken straf nog ten uitvoer moet worden gelegd. Zolang dit het geval is, dient deze bepaling te worden gehandhaafd.
Additioneel artikel XIX voorziet erin dat het formulier van afkondiging en de formulieren van verzending en kennisgeving naar de Grondwet van 1972 nog van kracht blijven totdat daarvoor een wettelijke regeling is getroffen. Het kabinet wijst erop dat bij uw Kamer een initiatiefvoorstel van rijkswet aanhangig is dat ertoe strekt de formulieren van afkondiging van wetten en rijkswetten en van kennisgeving door de Koning aan de Staten-Generaal van zijn besluit omtrent enig voorstel van wet of rijkswet te regelen.1 Indien dit voorstel tot rijkswet zou worden verheven en in werking treedt, kan additioneel artikel XIX vervallen. Zolang deze wettelijke regeling nog niet tot stand is gebracht, dient dit additionele artikel echter te worden gehandhaafd.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat de additionele artikelen I en II al geruime tijd zijn uitgewerkt. Zij vragen of de regering het wenselijk acht uitgewerkte additionele artikelen sneller te laten vervallen.
Het kabinet deelt het oordeel van de leden van de GroenLinks-fractie dat het wenselijk is additionele artikelen zo spoedig mogelijk nadat zij zijn uitgewerkt te laten vervallen. Aanvankelijk was het voorstel om de additionele artikelen I en II te laten vervallen opgenomen in een meer omvattend voorstel tot wijziging van de Grondwet, dat kort nadat deze artikelen waren uitgewerkt bij uw Kamer is ingediend.2 Dat voorstel is echter in 2018 ingetrokken.3 Met het oog hierop wordt in het onderhavige voorstel nu alsnog voorzien in het laten vervallen van deze artikelen.
De leden van de SGP-fractie vragen in algemene zin waarom aan additionele artikelen bij de Grondwet die overduidelijk na een bepaalde termijn zijn uitgewerkt geen tijdelijke werking wordt gegeven.
Het is niet in alle gevallen op voorhand duidelijk op welk moment een additioneel artikel zal zijn uitgewerkt. Onder meer in gevallen waarin een additioneel artikel bepaalt dat een nieuwe of gewijzigde bepaling in de Grondwet op een bij of krachtens de wet te bepalen tijdstip in werking treedt of een bestaande bepaling in de Grondwet gedurende een bij of krachtens de wet te bepalen termijn van kracht blijft, zou echter inderdaad kunnen worden bepaald dat het additioneel artikel (van rechtswege) vervalt met ingang van het in die wet bedoelde tijdstip onderscheidenlijk na afloop van de in die wet bepaalde termijn. Ik zal dan ook (bij nota van wijziging) een bepaling van deze strekking opnemen in het voorstel van wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet strekkende tot het opnemen van een bepaling over een door niet-ingezetenen gekozen kiescollege voor de verkiezing van de Eerste Kamer der Staten-Generaal4 en het voorstel van wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake veranderingen in de Grondwet (herijking Grondwetsherzieningsprocedure).5
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren