Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 28 januari 2020

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met het mogelijk maken van het in bepaalde gevallen weigeren van afgifte van een verklaring omtrent het gedrag op basis van politiegegevens (hierna: het wetsvoorstel). Zij onderschrijven het doel van het wetsvoorstel om intensievere screening mogelijk te maken voor functies die een hoge mate van integriteit vereisen en waarvoor de bestaande screeningsinstrumenten onvoldoende passend of ontoereikend zijn. Wel hebben zij nog enkele vragen

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog wel enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden vinden het van belang dat integriteit gewaarborgd is bij functies met een groot publiek belang. Bij functies die bijvoorbeeld gepaard gaan met een geweldsbevoegdheid en/of toegang tot gevoelige veiligheidsinformatie, is een vergaande integriteitstoets dan ook voorstelbaar. Tegelijkertijd hebben voornoemde leden enkele vragen met betrekking tot de proportionaliteit en reikwijdte van te gebruiken politiegegevens en de functies die onder het voorstel zullen vallen.

2. De huidige regeling van de verklaring omtrent het gedrag

De leden van de VVD-fractie constateren dat uit de memorie van toelichting blijkt dat er bepaalde gevallen zijn waarin de bestaande screeningsinstrumenten niet passend of toereikend zijn. Zij vragen een nadere toelichting hierop. Bij welke bepaalde gevallen is het huidige instrumentarium niet toereikend? Voornoemde leden vragen ook een toelichting op het aantal gevallen waarbij op grond van de huidige screening een Verklaring Omtrent het Gedrag van natuurlijke personen (VOG) is afgegeven, maar dat niet het geval zou zijn geweest als onderhavig wetsvoorstel reeds in werking was getreden. Kan de regering hier een inschatting van geven?

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering van mening is dat de huidige screeningsinstrumenten niet passend of toereikend zijn, maar het wordt deze leden niet duidelijk waarom de regering deze mening is toegedaan. Zij vragen de regering uit te leggen waarom de bestaande instrumenten niet toereikend zijn.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het wetsvoorstel als aanvulling wordt gezien op reeds bestaande toetsingsinstrumenten. Hoewel van waarde, worden deze niet als passend of toereikend beschouwd, voor de specifieke vraag die voor ligt bij de screening van bepaalde functies, zo lezen deze leden. Kan de regering nader toelichten op welke aspecten bestaande screeningsinstrumenten niet passend of toereikend zijn? Kan de regering daarnaast aangeven of er concrete casussen zijn waarbij bestaand instrumentarium niet afdoende is gebleken en dientengevolge een veiligheidsrisico is ontstaan?

3. Politiegegevens als zelfstandige weigeringsgrond bij de VOG-beoordeling

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een toelichting kan geven op de mogelijke aanwezigheid van politiegegevens die niet juist zijn. Kan de regering voorts ingaan op de reeds door de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) genoemde mogelijkheid dat een VOG zal worden geweigerd op oneigenlijke of ongerechtvaardigde gronden? Wordt hiermee niet een onevenredige last op de aanvrager gelet door omkering van bewijslast?

Voorts vragen de aan het woord zijnde leden hoe de interpretatie van gegevens wordt ingevuld. Zij vragen meer inzicht te geven in het soort politiegegevens dat niet relevant is bij het beoordelen van VOG-screenings. Hoe kijkt de regering aan tegen het voorstel van de politie om interpretatie van de gegevens aan de politie en het openbaar ministerie (OM) te laten?

De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering van mening is dat het dringend gewenst is om niet tot afgifte van een VOG over te gaan wanneer er relevante politiegegevens bestaan. Tegelijkertijd wordt erkend dat in politiegegevens fouten kunnen bestaan en dat politiegegevens nu al gebruikt kunnen worden voor de inkleuring van justitiële gegevens. Verschillende organisaties hebben zorgen geuit over het gebruik van niet geverifieerde politiegegevens, over de inbreuk die het wetsvoorstel maakt op de persoonlijke levenssfeer van de aanvrager en over de vraag op welke wijze invulling wordt gegeven aan de proportionaliteitstoetsing. Voornoemde leden delen deze zorgen en vragen de regering uiteen te zetten hoe zij deze zorgen kan wegnemen.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering explicieter kan beargumenteren wat zij verstaat onder «relevante» politiegegevens. Voorts vragen voornoemde leden wat de regering verstaat onder een «verband tussen aanvrager en strafbare feiten». Deze leden constateren dat meestal niet duidelijk is of iemand daadwerkelijk schuldig is aan het in de politiegegevens vermelde gedrag en dat vaak zelfs ook (nog) niet duidelijk is of er zal worden vervolgd. De aan het woord zijnde leden vragen de regering daarom in te gaan op de waarde van deze politiegegevens. Voorts vragen zij de regering verder uit te leggen hoe het waarheidsgehalte van dergelijke politiegegevens kan worden getoetst. Zij vragen de regering daarbij uitgebreid in te gaan op de vraag hoe de bestuursrechter, in geval iemand beroep heeft ingesteld tegen een geweigerde VOG, kan beoordelen of een politiegegeven dat aan die weigering ten grondslag lag juist is of niet.

De aan het woord zijnde leden vragen de regering uiteen te zetten waarom de functies waarop het voorgestelde artikel 35a betrekking heeft zouden moeten worden vastgelegd bij ministeriële regeling. Zou het, gelet op de zorgen die door diverse organisaties zijn geuit, niet beter zijn deze functies vast te leggen in de wet of in een algemene maatregel van bestuur (AMvB)?

De leden van de SP-fractie hebben verschillende vragen met betrekking tot het gebruik van politiegegevens. Politiegegevens bevatten immers meer ruis dan justitiële gegevens. Daarom moet het gebruik van politiegegevens van extra waarborgen worden voorzien. Zo zijn voornoemde leden erg benieuwd waarom er niet gewerkt gaat worden met geverifieerde politiegegevens zoals is voorgesteld in de motie Swinkels/Van Tongeren (Kamerstuk 29 279, nr. 347) of waarom er niet gekozen is voor een andere vorm van kwaliteitsbeoordeling. Zelfs de politie heeft aangegeven dat de gegevens zorgvuldig moeten worden geïnterpreteerd. En is het correct te stellen dat het volgens dit wetsvoorstel aan de medewerkers van de Dienst Justis is om te bepalen wanneer een observatie in de politiegegevens van subjectieve betrokkenen is of wanneer het een valse aangifte betreft? Oftewel wanneer moeten die medewerkers besluiten of de gegevens bruikbaar zijn of niet? En hoe dan? Op basis waarvan mogen zij een beoordeling maken?

De leden van de SP-fractie begrijpen dat de regering eraan vasthoudt het beoordelingskader voor de VOG in een ministeriële regeling vast te leggen. De redenering is dat bij een wettelijk kader het te lang kan duren om te reageren op de praktijk of op jurisprudentie. Hoe weegt de regering het belang van de zorgvuldigheid waarmee het weigeren van een VOG op basis van politiegegevens moet worden bekleed ten opzichte van de snelheid waarmee hij dat kader kan wijzigen?

De aan het woord zijnde leden merken op dat er nu al belangenorganisaties pleiten voor het uitbreiden van de beroepen waarvoor een VOG politiegegevens vereist is. Dat achten deze leden niet vreemd, aangezien politiegegevens van (aspirant) buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) reeds gebruikt worden bij screening, maar andere medewerkers van de gemeenten die met dezelfde gevoelige informatie werken dan weer niet gescreend worden op basis van politiegegevens. Voornoemde leden verzoeken de regering nogmaals uiteen te zetten waarom juist deze beroepsgroepen voor deze uitgebreidere screening aan bod komen en waarom wat de regering betreft deze groep beroepen de komende jaren niet hoeft te worden uitgebreid, zoals bijvoorbeeld door het Bureau Regioburgemeesters en de Vereniging Nederlandse Gemeenten wordt bepleit.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er zorgen zijn bij verschillende instanties over de keuze om het beoordelingskader middels beleidsregels uit te werken. Graag ontvangen zij een nadere onderbouwing om niet te komen tot een nadere uitwerking in wetgeving. Het betreft hier immers een wet die een wezenlijke inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer. Indien toch aan de keuze voor beleidsregels wordt vastgehouden, welke mogelijkheden ziet de regering om de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) te betrekken en te laten adviseren bij de totstandkoming hiervan?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat een kenschets wordt gegeven van het soort functie waarvoor politiegegevens als zelfstandige weigeringsgrond bij de VOG-beoordeling zouden moeten worden betrokken. Zij hebben begrip voor de vraag van de AP om meer specifiek aan te duiden welke functies het betreft. Zij zijn dan ook blij met de nadere uitwerking die is gevolgd. De route via de vakminister, en de Minister voor Rechtsbescherming, lijkt hen een zorgvuldige. Wel vragen zij of de Minister voor Rechtsbescherming hierbij terughoudendheid als uitgangspunt wil hanteren. Voorts vragen zij of het van toegevoegde waarde kan zijn bij uitbreiding van de ministeriële regeling, de AP te betrekken.

4. Verhouding van gebruik politiegegevens tot grondrechten en rechtsbescherming

Met betrekking tot naasten vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre politiegegevens van invloed kunnen zijn op het besluit een VOG wel of niet uit te geven. In welke gevallen kan een politiegegeven van een naaste van invloed zijn op het verkrijgen, dan wel niet verkrijgen van een VOG?

De leden van de SP-fractie verzoeken de regering nogmaals te reflecteren op de onschuldpresumptie en hoe deze presumptie zich verhoudt tot dit wetsvoorstel. Kan de regering garanderen dat de politiegegevens 100% de werkelijkheid weerspiegelen? En acht de regering het wenselijk dat personen hun VOG geweigerd zien op basis van valse aangiftes of in situaties waarin naasten zich ophouden met criminele activiteiten zonder diens medeweten? En hoe voorkomen we dat vijf onderzoeken naar vermeende criminaliteit waarbij er geen enkele op de werkelijkheid is geschoeid tot een onterechte weigering van de VOG gaan leiden? Creëert dit voorstel niet eigenlijk een bredere weigeringsgrond dan het voorkomen van recidive door medewerkers in de betreffende beroepen?

De aan het woord zijnde leden hebben kennisgenomen van de reactie van de AP en zij vragen waarom de regering afziet van een privacy impact assessment.

Tevens zijn de leden van de SP-fractie benieuwd naar hoe de regering de omgekeerde bewijslast waardeert. Het is immers aan de aanvrager van een VOG politiegegevens om via bezwaar, dan wel via de rechter, aan te tonen dat de politiegegevens foutief zijn. En hoe gaat het proces verlopen als er tijdens het aanvragen van een VOG politiegegevens een correctieverzoek van de aanvrager bij de politie loopt om foutieve gegevens te verwijderen of te wijzigen?

Aangaande de aard van de gegevens is het voor de leden van de ChristenUnie-fractie van belang dat dit alleen relevante gegevens betreft. Hoe wordt hierin omgegaan met valse meldingen, of meldingen waarvan dit nog niet is komen vast te staan? Voorts vragen genoemde leden nadrukkelijk te garanderen én te communiceren dat slachtoffergegevens niet zullen worden betrokken bij het onderzoek. Lezen zij goed dat dit ook de intentie van de regering is? Op welke wijze zal controle plaatsvinden dat dergelijke gegevens niet (onverhoopt) worden verstrekt door de Dienst Justis?

5. Financiële en administratieve consequenties van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering stelt ervan uit te gaan dat onder andere boa’s, medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en medewerkers van het OM onder de werking van de wet zullen vallen, waarbij aldus bepaalde politiegegevens als zelfstandige weigeringsgrond voor de afgifte van een VOG kunnen fungeren. Voornoemde leden vragen in hoeverre dit wetsvoorstel zal leiden tot langere doorlooptijden voor deze aanvragers. Duurt het bij deze aanvragen langer voordat er een VOG kan worden afgegeven? Zo ja, kan de regering een inschatting geven van het extra tijdsbeslag? Blijft de spoedprocedure onverkort mogelijk voor alle VOG-aanvragen?

Voorts vragen de aan het woord zijnde leden hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de mensen die reeds binnen een organisatie werken waarbij een VOG vereist is. Betekent het wetsvoorstel dat in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever hierom vraagt, een hernieuwde check vereist is? Is de regering van mening dat dit wetsvoorstel om deze reden leidt tot een toename van het aantal VOG-aanvragen?

De leden van de D66-fractie lezen dat ondanks dat de Rvdr een toename voorziet in de werklast, de regering verwacht dat dit grotendeels zal worden ondervangen in de voorfase. Kan de regering toelichten waarom zij, ondanks de inschatting van de Rvdr, toch verwacht dat de toegenomen werklast zal meevallen? Waarop baseert de regering deze verwachting?

De leden van de SP-fractie vragen de regering nog eens een poging te doen de financiële en administratieve consequenties uiteen te zetten. Zij merken op dat de Koninklijke Marechaussee aangeeft dat zij volledig ontbreken in het plaatje en dat de politie zich zorgen maakt over de extra taken. De Rvdr heeft aangegeven zich zorgen te maken over een verdere toename van de werklast en het aantal rechtszaken in het bestuursrecht, ondanks de ambitie van dit kabinet om dat aantal zaken juist terug te brengen. Voornoemde leden wensen graag een reflectie van de regering op dit punt.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

Adjunct-griffier van de commissie, Burger