Vastgesteld 16 oktober 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
Inhoud |
Blz. |
|||
I. |
Algemeen |
1 |
||
1. |
Inleiding |
2 |
||
2. |
Doel en inhoud |
2 |
||
2.1 |
Nut en noodzaak |
2 |
||
2.2 |
Verstrekken van middelen voor bijzondere omstandigheden |
3 |
||
3. |
Caribisch Nederland |
4 |
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. De leden steunen de regering om de wet dusdanig te verruimen dat de mogelijkheid wordt gecreëerd om ook bij andere bijzondere omstandigheden aan individuele instellingen aanvullende middelen te kunnen verstreken. Deze leden zien dat het mbo1 de komende tijd te maken gaat krijgen met een forse krimpopgave. Zij vinden het belangrijk dat er een basisinfrastructuur in het hele land in stand blijft en hopen dat dit wetsvoorstel daaraan kan bijdragen. Tevens hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het genoemde wetsvoorstel en ondersteunen het voorstel om aanvullende middelen beschikbaar te maken voor individuele instellingen bij bijzondere omstandigheden die in redelijkheid niet binnen de rijksbijdrage van het betreffende jaar kunnen worden opgevangen of binnen de normale bedrijfsvoering. Deze leden willen de regering nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. De fractie is verheugd dat er wordt gewerkt aan het verbeteren van de positie van mbo-instellingen. Het is belangrijk dat mbo-instellingen, die tenslotte het onderwijs van de toekomst verzorgen, kunnen rekenen op praktische en financiële steun vanuit de overheid wanneer dit nodig is. De leden hebben nog enkele vragen bij deze wetswijziging, die hieronder uiteengezet worden
De leden van de CDA-fractie lazen dat tevens geregeld wordt dat de verstrekte aanvullende middelen geheel of gedeeltelijk in mindering gebracht kunnen worden op de rijksbijdrage van de instelling in latere jaren. Graag willen deze leden weten in hoeverre instellingen, die afgelopen jaren aanvullende middelen hebben gekregen omdat er sprake was van een onevenredig grote toename van het aantal studenten, deze middelen ook al geheel of gedeeltelijk terug konden betalen. Ook willen deze leden graag een overzicht van hoe vaak de afgelopen vijf jaar instellingen gebruik hebben gemaakt van deze aanvullende middelen en hoe vaak en hoeveel er terugbetaald is.
De leden van de CDA-fractie willen graag weten wat de onderbouwing is om jaarlijks € 10 miljoen te reserveren. Tevens willen zij graag weten hoe vaak de afgelopen jaren vanwege een incidentele situatie gezocht moest worden naar dekking op artikel 4.
De voornoemde leden lazen dat aan het einde van het jaar de som van de middelen die over zijn weer worden toegevoegd aan het landelijk beschikbare budget en worden toegevoegd aan de rijksbijdrage van alle instellingen. Deze leden willen graag dat elk jaar bij het trekken van de eindconclusies over het toevoegen van de middelen aan de rijksbijdrage van alle instellingen de Kamer geïnformeerd wordt over het gebruik van deze wettelijke mogelijkheid. Graag ontvangen zij een reactie van de regering hierop.
De leden van de D66-fractie constateren dat de huidige gang van zaken waarbij noodzakelijke aanvullende middelen ad hoc worden gezocht binnen de OCW-begroting, leidt tot onrust en onzekerheid voor zowel de OCW-begroting als de bedrijfsvoering van de instellingen. Deze leden ondersteunen het voorstel om een jaarlijkse reservering binnen het landelijk budget mbo te voorzien om aanvullende middelen voor bijzondere omstandigheden te verstrekken. Hierdoor ontstaat meer transparantie en voorspelbaarheid. De leden lezen dat niet-bestede gereserveerde middelen in december van het jaar alsnog worden uitgekeerd aan de mbo-instellingen in een aangepaste beschikking. Deze leden vragen de regering of dit niet leidt tot onvoorspelbare rijksbekostiging aan de kant van de instellingen. Verwacht de regering dat instellingen deze middelen nog kunnen inzetten in het primaire proces, zo vragen deze leden. De voornoemde leden vrezen dat de middelen niet aansluiten op de bedrijfsvoering van de mbo-instellingen en dus geen bestemming krijgen in de begroting waardoor het leidt tot toenemende reserves, graag ontvangen zij een reactie van de regering hierop.
De leden van deze fractie lezen dat een grondslag moet bepalen of de verstrekte aanvullende middelen geheel of gedeeltelijk in mindering zijn te brengen op de rijksbijdrage. De leden vragen de regering een nadere toelichting in welke gevallen de verstrekte aanvullende middelen geheel dan wel gedeeltelijk in mindering worden gebracht van de rijksbijdrage in latere jaren.
De leden lezen tevens dat het budget voor niveaus 2 tot en met 4 worden verdeeld naar rato van het aantal ingeschreven studenten en het aantal afgegeven diploma’s van elke instelling en dat de mate waarin een diploma meetelt afhankelijk is van het niveau waarvoor het diploma wordt afgegeven. Deze leden zijn van mening dat deze bekostigingsindicator een rendementsprikkel kan vormen in het mbo waardoor het kansenongelijkheid in de hand kan helpen. Deze leden vragen de regering een nadere toelichting op de diplomabekostiging en een reactie op de zorg voor sterke sturing op rendement in het mbo.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de aanvullende middelen nu ook verstrekt kunnen gaan worden bij bijzondere omstandigheden die in redelijkheid niet binnen de rijkbijdrage en ook niet binnen de normale bedrijfsvoering kunnen worden opgevangen. De reden is dat niet incidenteel naar dekking hoeft te worden gezocht en de OCW-begroting op dit punt beter voorspelbaar wordt. De leden vragen of er, nu blijkt dat de aanvullende middelen apart per wet beschikbaar gesteld moeten worden, ook gekeken is naar mogelijkheden om het landelijk budget voor mbo-instellingen structureel te verhogen. Zo ja, op welke manier en zo nee, waarom niet? De voornoemde leden maken zich grote zorgen over het voorstel om de verstrekte aanvullende middelen geheel of gedeeltelijk in mindering te brengen op de rijksbijdrage in latere jaren. De regering geeft aan dat er nog geen duidelijkheid is of de gereserveerde en niet-bestede middelen doorgeschoven kunnen worden en gaat uit van een scenario waar deze niet doorgeschoven kunnen worden, wat extra nadelig zou zijn voor de mbo-instellingen. Deze leden vragen of dit niet dreigt te leiden tot een glijdende schaal. Gesteld dat een mbo-instelling met de aanvullende middelen een noodzakelijk gat heeft gedicht en er zich wederom omstandigheden voordoen, waarbij het uiterste van het lumpsum-budget en het bedrijfsvoeringsbudget gevraagd moet worden, hoe wordt dan voorkomen dat de in mindering gebrachte rijksbijdrage daarbovenop niet de nekslag vormt voor financieel kwetsbare instellingen? Tevens vragen zij hoe een structureel liquiditeitsprobleem wordt voorkomen.
De leden lezen in een voorbeeld van bijzondere omstandigheden over de mogelijkheid tot extra bekostiging wanneer een instelling onevenredig groeit in aantal studenten. De regering tekent hierbij aan dat «de instelling zelf geen actief beleid heeft gevoerd om – ten koste van andere mbo-instellingen – te groeien. De voornoemde leden vragen hoe dit te rijmen is met de eerder genoemde groei ten gevolge van de vraag vanuit het bedrijfsleven / stimulering door bijvoorbeeld het techniekpact die géén belemmering vormt om in aanmerking te komen voor deze middelen. Hoe gaat de regering dit onderscheid vaststellen? Ook vragen zij of het niet logisch is dat een mbo-instelling ook een onevenredig grote groei zal kennen indien deze – terecht – in haar wervingsactiviteiten wijst op de praktische voordelen van een bij die instelling te volgen opleiding. Gaat dat niet automatisch ten koste van mbo-instellingen die deze opleidingen niet (kunnen) bieden, zo vragen de voornoemde leden.
Tenslotte vragen de leden of de regering de intentie heeft om de aanvragen zowel als de uiteindelijke toegekende aanvullende middelen in verband met bijzondere omstandigheden, openbaar te maken, zo nee, waarom niet en zo ja, op welke manier.
De leden van de CDA-fractie willen graag weten waarom op Saba en Sint Eustatius geen mbo-onderwijs meer wordt gegeven en overgestapt is naar het CVQ2-onderwijs.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends