Dit voorstel tot wijziging ziet op het wetvoorstel tot wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met het verhogen van de inkomensgrens voor paren.1 In genoemd wetvoorstel is geregeld dat per 2020 eenmalig het kindgebonden budget niet wordt geïndexeerd. Met het voorliggende voorstel wordt de niet-indexering ongedaan gemaakt. Dit voorstel is aangekondigd per brief aan de Eerste Kamer op 8 juli 2019.2
Als gevolg van een omissie in de uitvoeringspraktijk bij de Belastingdienst/Toeslagen heeft een groep ouders geen kindgebonden budget ontvangen terwijl zij daar wel recht op hadden. In verband hiermee zullen de werkprocessen (voor de toekomst) worden aangepast. Gevolg hiervan is dat structureel meer ouders kindgebonden budget zullen ontvangen en de uitgaven daarmee hoger uitkomen dan eerder geraamd. Teneinde de budgettaire gevolgen van dekking te voorzien, heeft het kabinet eerder besloten om eenmalig in 2020 geen indexering van het kindgebonden budget toe te passen (zie eerdergenoemd wetsvoorstel).
Het niet-indexeren van het kindgebonden budget, in combinatie met de recente macro-economische verwachting3, leidt echter tot een nieuw en negatief koopkrachtbeeld voor een aantal huishoudgroepen. De regering acht dit met het oog op de koopkracht van deze mensen ongewenst. Daarom wordt voorgesteld deze eenmalige niet-indexering ongedaan te maken. De uitgaven aan kindgebonden budget komen hierdoor structureel circa € 60 miljoen hoger uit. De extra uitgaven worden opgevangen binnen de Rijksbegroting.
De inkomensgevolgen van het indexeren van het kindgebonden budget zien er als volgt uit:
Mediaan wetsvoorstel |
|
---|---|
Inkomensniveau1 |
|
Minimum |
0,3% |
Minimum – modaal |
0,3% |
1x – 1,5x modaal |
0,1% |
1,5x – 2x modaal |
0,1% |
> 2x modaal |
0,1% |
Huishoudtype |
|
Tweeverdieners met kinderen |
0,1% |
Alleenstaande ouder |
0,3% |
Alleenverdieners met kinderen |
0,1% |
Kinderen |
|
1 kind |
0,0% |
2 kinderen |
0,1% |
3 en meer kinderen |
0,1% |
Alle huishoudens met kinderen |
0,1% |
Bron: SZW
Categorie «minimum» op basis van het netto inkomen, de overige categorieën op basis van het bruto inkomen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark