Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 21 februari 2019 en het nader rapport d.d. 26 juni 2019, aangeboden aan de Koning door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister van Defensie en de Minister van Justitie en Veiligheid. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 3 januari 2019, nr. 2018002343, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 21 februari 2019, nr. W04.18.0385/I, bied ik U hierbij aan.
Het advies is ook integraal opgenomen in dit nader rapport en cursief gedrukt. Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. Met betrekking tot deze opmerkingen breng ik, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister van Defensie en de Minister van Justitie en Veiligheid, het volgende naar voren.
Bij Kabinetsmissive van 3 januari 2019, no.2018002343, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister van Defensie en de Minister van Justitie en Veiligheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet van (datum) tot wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017, met memorie van toelichting.
Het voorstel van wet dient ertoe om de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) op enkele onderdelen te verduidelijken dan wel aan te passen. Het gaat hier in het bijzonder om de zo gericht mogelijke inzet van bijzondere bevoegdheden en de versnelde weging van samenwerking met buitenlandse diensten. Tevens wordt een samenloopbepaling met de Wet open overheid (Woo) opgenomen en worden enkele omissies en redactionele onvolkomenheden hersteld.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over de uitwisseling van ongeëvalueerde gegevens met buitenlandse diensten, de samenloop met de Woo en de wijze waarop in de toelichting wordt ingegaan op de uitgebrachte consultatiereacties. In verband daarmee is het wenselijk het voorstel en de toelichting op enkele punten aan te passen.
De Wiv 2017 is op 1 mei 2018 inwerking getreden. Aan deze inwerkingtreding is een lang proces voorafgegaan, met onder meer een uitgebreide behandeling in beide Kamers der Staten-Generaal met daarbij een groot aantal amendementen en moties en vervolgens een raadgevend referendum op 21 maart 2018. Tijdens de referendumcampagne vond een intensieve maatschappelijke discussie plaats. Uiteindelijk stemde een kleine meerderheid van diegenen die in het kader van het referendum een stem hebben uitgebracht tegen de Wiv 2017. Naar aanleiding van die uitslag heeft het kabinet een aantal toezeggingen gedaan tot wijziging van ofwel de wet ofwel het daarop gebaseerde beleid van de diensten en toezichthouders. Een aantal van die toezeggingen wordt door middel van dit voorstel uitgevoerd.
De Afdeling heeft er begrip voor dat niet alle aangekondigde wijzigingen in het beleid op dit moment al in de wet worden vastgelegd. Niettemin is het van belang om deze wijzigingen en de Wiv 2017 als zodanig goed te blijven evalueren en monitoren. Zij wijst hierbij in het bijzonder op de in de beleidsregels opgenomen aanpassing van de bewaartermijnen, maar ook op het in dit voorstel opgenomen aangescherpte criterium van het «zo gericht mogelijk» verzamelen van informatie.
De Afdeling merkt voorts op dat er na afloop van het referendum nog ontwikkelingen zijn geweest die dit belang onderstrepen. Zo wijst zij op de voortgangsrapportage van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) over de werking van de Wiv 2017. Uit deze rapportage blijkt dat de diensten nog veel werk te verrichten hebben om de Wiv 2017 op de juiste wijze te implementeren.2
De Afdeling heeft het voorliggend voorstel in de context van het voorgaande bezien en maakt daarover de volgende opmerkingen.
Eén van de aanpassingen die naar aanleiding van het referendum is voorgesteld ziet op de samenwerking met buitenlandse diensten. In de brief van 6 april 2018 wordt hierover opgemerkt dat versneld wegingsnotities zullen worden opgesteld. Dit is inmiddels gebeurd. Tevens wordt erop gewezen dat met buitenlandse diensten waarvoor (nog) geen wegingsnotitie is opgesteld, geen uit OOG- interceptie op de kabel verkregen ongeëvalueerde gegevens zullen worden gedeeld. Dit voornemen is neergelegd in artikel 2 van de Beleidsregels Wiv 2017.3
De toelichting bij dit artikel stelt:
«Op grond van artikel 88, eerste lid, van de wet mogen de diensten samenwerkingsrelaties aangaan met partnerdiensten van andere landen. (...) Artikel 2 van de beleidsregels verbiedt het delen van uit OOG-interceptie op de kabel verkregen ongeëvalueerde gegevens met een buitenlandse dienst waarvoor (nog) geen wegingsnotitie is vastgesteld. Overigens wil het voorhanden zijn van een wegingsnotitie nog niet zeggen dat er dan altijd ongeëvalueerde gegevens kunnen worden verstrekt aan die partnerdienst. Dat is immers mede afhankelijk van het resultaat van die weging, waarbij – zoals hiervoor is aangegeven – ook wordt beoordeeld wat de aard van de samenwerking kan zijn.»
In de considerans van de beleidsregels wordt naast artikel 88 van de wet ook artikel 64 genoemd. Dit artikel ziet op de uitwisseling van gegevens aan diensten van landen waarmee geen samenwerkingsrelatie bestaat.4 De brief van 6 april 2018, noch de toelichting bij de beleidsregels gaat in op de verhouding tussen artikel 64 van de wet en artikel 2 van de beleidsregels.
De Afdeling merkt op dat indien artikel 2 van de beleidsregels zo gelezen moet worden dat elke uitwisseling van ongeëvalueerde gegevens verboden is zolang er geen wegingsnotitie is opgesteld, dit een uitsluiting betekent van de mogelijkheid die artikel 64, eerste lid, biedt om met landen waarmee geen samenwerkingsrelatie bestaat ongeëvalueerde gegevens uit te wisselen. In het geval van landen waarmee geen samenwerkingsrelatie bestaat wordt er immers geen wegingsnotitie opgesteld. Indien artikel 2 van de beleidsregels echter zo moet worden gelezen dat deze uitsluitend betrekking heeft op partnerdiensten als bedoeld in artikel 88 van de wet, betekent dit dat op grond van artikel 64 van de wet nog wel ongeëvalueerde gegevens mogen worden verstrekt aan diensten van landen waarmee geen samenwerkingsrelatie bestaat en derhalve geen wegingsnotitie is opgesteld. Deze laatste lezing ligt gelet op bovengenoemde considerans niet voor de hand.
Nu de uitwisseling van ongeëvalueerde gegevens met buitenlandse diensten blijkens de brief van 6 april 2018 een van de onderwerpen is die naar aanleiding van het debat rondom het referendum nader bezien is, is het wenselijk dat er helderheid geboden wordt over de vraag welke uitwisseling wel en niet is toegestaan. De Afdeling merkt daarbij op dat het de voorkeur verdient, mede gelet op dit debat, om uitwisseling niet toe te staan indien er geen wegingsnotitie is opgesteld. Dit betekent dat ook in geval van landen als bedoeld in artikel 64, een wegingsnotitie moet worden opgesteld alvorens ongeëvalueerde gegevens worden verstrekt.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan en zo nodig het voorstel aan te passen.
Reactie op punt 2 van het advies
De Afdeling advisering merkt op dat het wenselijk is om helderheid te bieden over de vraag welke uitwisseling van gegevens met buitenlandse diensten wel en niet is toegestaan. De Afdeling meent dat artikel 2 van de Beleidsregels Wiv 2017, mede vanwege de vermelding van artikel 64 van de wet in de considerans, deze duidelijkheid niet biedt. De Afdeling merkt overigens op dat het de voorkeur verdient om uitwisseling niet toe te staan indien er geen wegingsnotitie is opgesteld.
De opmerking van de Afdeling is ingegeven door het feit dat in de considerans van de Beleidsregels Wiv 2017 tevens artikel 64 van de wet is opgenomen. Dit artikel ziet op de situatie dat de diensten in het kader van een goede taakuitvoering (voorts) bevoegd zijn om op grond van een dringende en gewichtige reden geëvalueerde of ongeëvalueerde gegevens te verstrekken aan een inlichtingen- en veiligheidsdienst van een ander land waarmee geen samenwerkingsrelatie bestaat als bedoeld in artikel 88, eerste lid, van de wet. In artikel 2 van de Beleidsregels Wiv 2017 wordt bepaald dat ongeëvalueerde gegevens die met toepassing van de bijzondere bevoegdheid ex artikel 48, eerste lid, van de wet zijn verkregen, voor zover het gegevens betreft die zijn verkregen uit toepassing van de bevoegdheid op de kabel, uitsluitend aan een partnerdienst worden verstrekt, indien aan de desbetreffende samenwerkingsrelatie wel een wegingsnotitie ten grondslag ligt. De vraag is dus hoe beide bepalingen zich tot elkaar verhouden. De afdeling geeft aan dat een lezing waarbij artikel 2 van de beleidsregels alleen van toepassing is op partnerdiensten waarmee een samenwerkingsrelatie bestaat als bedoeld in artikel 88 van de wet en dus niet op de gevallen bestreken door artikel 64, niet voor de hand ligt. Wij zijn het eens met de Afdeling dat de verhouding tussen de diverse bepalingen thans onduidelijk is. In het onderstaande wordt daarin helderheid geschapen.
Het uitgangspunt zoals geformuleerd in artikel 2 van de beleidsregels – dat overigens uitsluitend ziet op verstrekking van ongeëvalueerde gegevens verkregen uit onderzoeksopdrachtgerichte interceptie (OOG) op de kabel en dus niet op andere ongeëvalueerde gegevens – staat in beginsel voorop: verstrekking aan een partnerdienst kan alleen als er een wegingsnotitie aan de desbetreffende samenwerkingsrelatie ten grondslag ligt. Artikel 64 van de wet behelst echter een regeling voor uitzonderingssituaties, namelijk voor situaties waarbij er geen samenwerkingsrelatie bestaat. Gelet op het gesloten verstrekkingenstelsel van de Wiv 2017 is een bepaling als artikel 64 van de wet noodzakelijk om verstrekkingen in uitzonderingssituaties mogelijk te maken. In artikel 64 is daarbij voorzien in zowel de mogelijkheid van verstrekking van geëvalueerde als ongeëvalueerde gegevens, waarbij laatstgenoemde categorie onbepaald is gebleven: deze ziet op alle vormen van ongeëvalueerde gegevens, dus niet alleen op die welke zijn verkregen uit de toepassing van de bijzondere bevoegdheid ex artikel 48, eerste lid, van de wet (OOG-interceptie) waarop artikel 2 van de beleidsregels betrekking heeft. In de parlementaire behandeling van artikel 64 van de wet is ingegaan op de noodzaak van de daarin neergelegde regeling (Kamerstukken II 2016/17, 34 588, nr. 3, p. 138). Waar het gaat om de mogelijkheid tot verstrekking van ongeëvalueerde gegevens is daarbij aangegeven dat dit is opgenomen, omdat niet valt uit te sluiten dat er zich in de toekomst een situatie voordoet waardoor een acute noodzaak ontstaat om dergelijke gegevens te verstrekken. Ik ben van oordeel dat, ondanks het feit dat de tekst van artikel 2 van de beleidsregel in tegenspraak lijkt te zijn met artikel 64 van de wet, die mogelijkheid voor uitzonderingssituaties, ook waar het gaat om ongeëvalueerde gegevens verkregen uit OOG-interceptie op de kabel, dient te blijven bestaan. De wet kent immers een gesloten verstrekkingenstelsel en zonder een wettelijke mogelijkheid daartoe, zou in daarvoor in aanmerking komende uitzonderingssituaties een dergelijke verstrekking niet mogelijk zijn. Het eventueel daaruit voortvloeiende risico voor de nationale veiligheid acht ik niet aanvaardbaar. Daar komt bij dat tot een dergelijke verstrekking niet lichtvaardig zal worden besloten en dat ingevolge artikel 64, tweede lid, van de wet in alle gevallen – of het nu gaat om ongeëvalueerde of geëvalueerde gegevens – toestemming is vereist van de voor de dienst verantwoordelijke Minister. Een dergelijke verstrekking dient bovendien altijd te voldoen aan de eisen die in artikel 18 van de wet zijn gesteld, namelijk voor een bepaald doel, voor zover noodzakelijk voor een goede uitvoering van de wet, in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze. De CTIVD kan erop toezien dat hier aan wordt voldaan. Wat betreft de beleidsregels leidt een en ander tot de conclusie dat de vermelding van artikel 64 in de considerans als een omissie moet worden aangemerkt. Bij de eerstvolgende wijziging van de Beleidsregels Wiv 2017 zal dit worden hersteld door de beleidsregels opnieuw, zonder verwijzing naar artikel 64 van de wet, vast te stellen.
De opmerking van de Afdeling heeft met betrekking tot artikel 64 van de wet voorts een omissie aan het licht gebracht die via een geherformuleerd eerste lid wordt hersteld. Bij de diensten als bedoeld in artikel 64 kan het ook gaan om diensten waarvoor wel degelijk een wegingsnotitie is opgesteld, maar waarvan de uitkomst is dat deze niet in aanmerking komen voor het aangaan van een samenwerkingsrelatie als bedoeld in artikel 88, eerste lid, van de wet. In die situatie zouden dus overeenkomstig de beleidsregel wel ongeëvalueerde gegevens verstrekt mogen worden. Daarnaast kan het echter voorkomen dat uit een wegingsnotitie volgt dat er weliswaar een samenwerkingsrelatie met een buitenlandse dienst kan worden aangegaan, maar dat daaraan geen – geëvalueerde of ongeëvalueerde – gegevens mogen worden verstrekt. Het voorgaande zou in relatie tot artikel 64 van de wet de merkwaardige situatie opleveren dat aan een dergelijke buitenlandse dienst nimmer gegevens kunnen worden verstrekt – immers er wordt niet voldaan aan het criterium van artikel 64, eerste lid, dat er geen samenwerkingsrelatie als bedoeld in artikel 88, eerste lid, bestaat – en aan een dienst waarmee in het geheel geen samenwerkingsrelatie bestaat als bedoeld in artikel 88, eerste lid, wel. Dit is een merkwaardige situatie, die tot aanpassing van artikel 64 noopt, namelijk dat de mogelijkheid tot verstrekking in uitzonderingsgevallen als bedoeld in artikel 64 zich ook moet uitstrekken tot de gevallen waarbij wel een samenwerkingsrelatie bestaat, maar waarbij uit de weging is geconcludeerd dat aan de desbetreffende dienst geen – althans niet regulier – gegevens kunnen worden verstrekt.
Resumerend kan worden gesteld dat met de aanpassingen is voorzien in een gesloten stelsel van verstrekking van gegevens aan diensten van andere landen, waarbij zowel geëvalueerde als ongeëvalueerde gegevens in beginsel slechts worden gedeeld met diensten waarmee wordt samengewerkt ex artikel 89 en de weging bovendien heeft uitgewezen dat aan deze diensten regulier gegevens kunnen worden verstrekt. Voor overige diensten geeft artikel 64 de mogelijkheid om gegevens te delen in uitzonderingssituaties, dat wil zeggen in dringende en gewichtige gevallen. De waarborgen voor de verstrekking van ongeëvalueerde gegevens aan buitenlandse diensten, zowel in de situatie dat er een samenwerkingsrelatie bestaat ex artikel 89 als wanneer er geen sprake is van een samenwerkingsrelatie, als bedoeld in artikel 64, komen grotendeels overeen, in die zin dat voor elke verstrekking van deze gegevens de Minister toestemming dient te verlenen en er een meldplicht is aan de CTIVD. Bij een verstrekking op grond van artikel 64, dat ziet op uitzonderingssituaties, stelt de wet bovendien de voorwaarde dat sprake moet zijn van een verstrekking om dringende en gewichtige redenen. Het als dringend en gewichtig aanmerken van een verstrekking vergt een onderbouwing, die CTIVD kan beoordelen in het kader van de uitoefening van haar toezichtstaken. Op deze wijze is naar onze mening voorzien in een toereikend waarborgenstelsel bij de verstrekking van ongeëvalueerde gegevens aan buitenlandse diensten.
Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn overeenkomstig het voorgaande aangepast.
In het voorstel wordt een samenloopbepaling opgenomen voor het initiatiefvoorstel Woo. Anders dan bij de totstandkoming van de Wiv 201 7 wordt nu gekozen voor het geheel uitzonderen van de toepassing van de Woo op documenten die in het kader van de uitvoering van de Wiv 2017 en de Wet veiligheidsonderzoeken bij de desbetreffende bestuursorganen berusten.5
De Afdeling merkt op dat er een voorstel tot wijziging van de Woo is ingediend dat op dit moment tevens ter advisering bij de Afdeling voorligt.6 In dat voorstel treffen de initiatiefnemers een andere regeling voor de toepassing van de Woo op de Wiv 2017 dan in het voorliggend voorstel. In dat voorstel wordt niet gekozen voor een algehele uitzondering van de werking van de Woo op de Wiv 2017, maar voor een gedeeltelijke toepassing daarop van de Woo. Nu de wetsvoorstellen andersluidende samenloopbepalingen bevatten op dit punt die naar verwachting op een ander moment in werking zullen treden is niet geheel duidelijk welke keuze uiteindelijk in de beide wetten zal worden vastgelegd.
De Afdeling adviseert met de initiatiefnemers van de Woo in overleg te treden over de vraag hoe de verhouding tussen de Woo en de Wiv 2017 wordt vormgegeven en de samenloopbepalingen in die zin op elkaar af te stemmen.
Reactie op punt 3 van het advies
De Afdeling advisering merkt op dat de in het wetsvoorstel opgenomen samenloopbepaling voor het initiatiefwetvoorstel Wet open overheid (Woo) een andere regeling treft voor de toepassing van de Woo op de Wiv 2017 dan in het bij de Afdeling aanhangige voorstel tot wijziging van de Woo. De Afdeling adviseert om met de initiatiefnemers van de Woo in overleg te treden over de vraag hoe de verhouding tussen de Woo en de Wiv 2017 wordt vormgegeven en de samenloopbepalingen in die zin op elkaar af te stemmen.
Overeenkomstig het advies van de Afdeling is met de initiatiefnemers van de Woo overleg gevoerd. Daarbij is gelet op de gewenste rechtszekerheid ten aanzien van de status van de gegevens die op grond van de Wiv 2017 en de Wet veiligheidsonderzoeken worden verwerkt overeengekomen de Woo niet daarop van toepassing te doen zijn. De samenloopbepalingen worden daarmee in lijn gebracht. Overigens is de desbetreffende samenloopbepaling thans opgenomen als onderdeel B van een nieuw artikel 156a (onderdeel W) en niet als een aanvulling op artikel 157 van de wet.
Over het voorstel is een aantal consultatiereacties uitgebracht. In paragraaf 2 van de toelichting worden deze summier genoemd en wordt tevens gesteld dat in de artikelsgewijze toelichting bij de desbetreffende onderdelen nader wordt ingegaan op de consultatiereacties. De Afdeling wijst erop dat dit laatste niet in alle gevallen gebeurd is. Zo is bijvoorbeeld over het aanpassen van de waarborgen ten aanzien van advocaten en journalisten een aantal kritische consultatiereacties uitgebracht. Deze worden niet besproken bij de wijziging van het betreffende artikel die die waarborgen inperkt. Ook op andere punten is de artikelsgewijze toelichting summier als het gaat om de bespreking van de uitgebrachte reacties.
Wat daarnaast opvalt is dat in de consultatiereacties voorstellen worden gedaan voor andere aanpassingen van de Wiv 2017 naast de aanpassingen die in het voorstel zijn opgenomen. De toelichting noemt deze voorstellen niet en motiveert ook niet waarom er niet voor is gekozen om ze in het voorstel te verwerken. Het is echter van belang dat de reacties die zijn uitgebracht over dit voorstel op een voldoende grondige wijze worden geadresseerd in de toelichting.
De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.
Reactie op punt 4 van het advies
Het advies van de Afdeling advisering om de memorie van toelichting aan te vullen op het punt van de consultatiereacties is overgenomen. De memorie van toelichting is ter zake aangevuld.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in het wetsvoorstel nog enkele andere aanpassingen van ondergeschikte aard aan te brengen en mede in verband daarmee de memorie van toelichting aan te vullen.
Zo is omwille van de duidelijkheid in het voorgestelde artikel 29, tweede lid, waarin de criteria zijn genoemd waaraan een verzoek om toestemming voor de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid ten minste moet voldoen, bepaald dat het verzoek mede een onderbouwing wat betreft proportionaliteit en subsidiariteit dient te bevatten. Dit is overigens staande praktijk, maar was als zodanig niet in de tekst van de wet opgenomen.
Voorts is in het voorgestelde artikel 33 en in de artikelsgewijze toelichting op dat artikel een aanvulling opgenomen om te verduidelijken in welke gevallen leden van de toetsingscommissie inzet bevoegdheden zich kunnen laten vervangen door plaatsvervangende leden. Deze vervanging vindt plaats bij verhindering en ontstentenis, welke begrippen in de memorie van toelichting worden toegelicht.
Tenslotte is de artikelsgewijze toelichting met betrekking tot het laten vervallen van artikel 166 geactualiseerd.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vicepresident van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Ik moge U, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister van Defensie en de Minister van Justitie en Veiligheid verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren