Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 november 2019
Aanleiding
Op verzoek van uw Kamer ontvangt u bij deze een brief met een appreciatie op de amendementen behorende bij het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong (Kamerstuk 35 213) en een reactie op de brief van FNV en andere organisaties inzake de wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
Appreciatie amendementen
Amendementen met Kamerstuk 35 213, nrs. 8, 25 en 27 hebben betrekking op het uitbreiden van de herlevingstermijn van het garantiebedrag naar 1 jaar (nr. 27), 2 jaar (nr. 25) en 3 jaar (nr. 8). Ik begrijp de wens van een deel van uw Kamer om de termijn waarin het recht op het garantiebedrag kan herleven uit te breiden. Deze wens heeft financiële consequenties en vergroot, zoals ik ook in het debat heb benoemd, het verschil tussen Wajongers die wel en Wajongers die geen werk hebben op het moment van inwerkingtreding van de wet. De financiële consequenties lopen op bij het verder uitbreiden van de termijn (47 mln. bij 1 jaar, 67 mln. bij 2 jaar en 84 mln. bij 3 jaar). Op basis van deze overwegingen moet ik deze drie amendementen ontraden.
Amendement met Kamerstuk 35 213, nr. 11 behoudt de voortgezette werkregeling in de Wajong2010. Het behouden van de voorgezette werkregeling in de Wajong2010 is niet in lijn met het uitgangspunt van het wetsvoorstel dat werken moet lonen. Daarom ontraad ik dit amendement.
Amendement met Kamerstuk 35 213, nr. 14 vervangt de grondslag in de berekening van de inkomensondersteuning door het functieloon van een werkende Wajonger, gemaximeerd op 150% WML. Dit amendement heeft tot effect dat de basisuitkering voor mensen die gaan werken met een hoger functieloon ook hoger begint. Wajongers die gaan werken op een functieloon van 150% of meer starten met dit voorstel op een basisuitkering van 105% WML. Daarbovenop behouden zij, net als andere werkende Wajongers, 30% van het verdiende inkomen. De basis van de uitkering voor mensen die werken wordt hiermee afhankelijk van het functieloon. Dit veroorzaakt een ongelijkheid tussen werkende Wajongers. Dit amendement heeft forse financiële consequenties. Op basis van deze overwegingen moet ik dit amendement met klem ontraden. Dit amendement is ook niet nodig. In de met dit wetsvoorstel voorgestelde inkomensregeling werkt een hoger functieloon reeds door in de hoogte van het totale inkomen van een werkende Wajonger. Wajongers die werken met een hoger functieloon ontvangen een hoger inkomen en houden daarom ook meer over van dit verdiende inkomen.
Amendement met Kamerstuk 35 213, nr. 15 schrapt de drempel van 20% WML uit de formule voor Wajongers die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben. In het debat en ook in de casussen die ik van de heer Jasper van Dijk (SP) heb ontvangen is meerdere keren aandacht gevraagd voor het volledig verrekenen van inkomen tot 20 procent van het wettelijk minimumloon voor deze groep. Ik vind het vervelend dat voor deze groep, werken slechts in beperkte mate loont. Tegelijkertijd gaat het om mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Omdat de uitkering voor mensen die duurzaam geen mogelijkheden hebben start op 75 procent van het wettelijk minimumloon, wordt werken pas lonend wanneer het arbeidsinkomen hoger is dan 20 procent WML. Vanaf dat moment geldt voor hen dezelfde inkomensregeling als voor Wajongers met arbeidsvermogen. Vormgeven van een separate inkomensregeling voor mensen die duurzaam geen mogelijkheden hebben, veroorzaakt het risico dat een Wajonger na een herbeoordeling wordt overgezet in de categorie met arbeidsvermogen en er in inkomen op achteruit gaat. Dit wil ik voorkomen en daarom ontraad ik het amendement op dit punt.
Amendement met Kamerstuk 35 213, nr. 26 vult het totale inkomen voor Wajongers die werken met loondispensatie aan tot tenminste het functieloon. Zoals bij amendement 14 aangegeven werkt in de voorgestelde inkomensregeling een hoger functieloon door in het totale inkomen van werkende Wajongers. Het totale inkomen voor Wajongers die werken zonder loondispensatie is daarmee altijd hoger of gelijk aan het functieloon dat zij zouden hebben verdiend in deze functie zonder Wajong. Het totaalinkomen voor Wajongers die werken met loondispensatie is in de meeste gevallen ook hoger of gelijk aan het functieloon dat zij zouden hebben verdiend in deze functie zonder Wajong. Met loondispensatie werkende Wajongers hebben echter bij een dienstbetrekking van meer dan 4 dagen een lager inkomen dan het reguliere loon behorende bij de functie. Ik begrijp de wens van de indieners van dit amendement om deze groep ook aan te vullen tot het functieloon. Het repareren van dit effect heeft echter financiële consequenties en maakt de uitvoering van de nieuwe regels voor inkomensondersteuning complexer. Het amendement moet ik daarom ontraden.
Amendement met Kamerstuk 35 213, nr. 22 regelt een hogere uitkering voor mensen met een medische urenbeperking. Dit amendement maakt de uitvoering van de Wajong dusdanig complex dat de beoogde vereenvoudiging teniet wordt gedaan. In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik uw kamer reeds aangegeven dat vaststellen van het aantal mogelijk te werken uren op basis van theoretische gronden (los van een werkplek) volgens de regering complex en onvoldoende betrouwbaar is om de hoogte van de inkomensregeling op te baseren. Daarnaast heeft het amendement financiële consequenties. Ik moet daarom dit amendement met klem ontraden.
Amendement met Kamerstuk 35 213, nr. 24 regelt onder andere dat jonggehandicapten extraatjes bovenop hun inkomen tot een maximum van 1.200 euro mogen behouden. Zoals ik ook in het debat al aangaf voel ik mee met de wens om gratificaties of andere extraatjes niet te verrekenen met de uitkering. Ik heb daarom al eerder laten uitzoeken of er een uitvoerbare en handhaafbare manier kan worden gevonden om dit te regelen. Die is er echter niet. Op basis van bovenstaande overwegingen ontraad ik dit amendement.
Reactie op brief FNV c.s.
In de brief van FNV, LCR, Ieder(in), Wij staan op!, CNV, VCP, SWOM, de Minister voor gehandicaptenzaken, Noortje van Lith en anderen geven deze organisatie een gezamenlijk stemadvies voor het wetsvoorstel Wajong maatregelen en de ingediende amendementen. Mijn appreciatie op de ingediende amendementen heeft u hierboven kunnen lezen.
Zoals ik ook in het debat heb aangegeven heeft de stapeling van regelingen uit het verleden, zij het met de beste bedoelingen, geleid tot een zeer complexe Wajong met veel verschillende inkomensregelingen voor deze groep mensen. Dat leidt ook nu al tot oneerlijke situaties. De regelingen pakken voor sommige Wajongers gunstig uit en voor anderen Wajongers juist niet. Een wijziging aanbrengen is daarom per definitie een balanceeract. Bij deze balanceeract staat voor mij voorop dat Wajongers zeker moeten kunnen zijn van bestaanszekerheid en arbeidsparticipatie wordt gestimuleerd. De Wajonguitkering als individuele uitkering op het sociaal minimum zonder partner- en vermogenstoets blijft dan ook overeind. Dat geldt zowel voor Wajongers die wel kunnen werken als voor degenen die niet kunnen werken.
Op dit moment staat een grote groep van bijna 60.000 Wajongers nog steeds aan de kant. Ook werkende Wajongers ervaren allerlei hobbels en drempels in hun zoektocht naar werk. Ik vind daarom dat we maatregelen moeten nemen om de knelpunten die Wajongers ervaren weg te nemen. Vanuit de verantwoordelijkheid voor de hele groep is een begrijpelijker en vooral een stimulerender regeling nodig. Wajongers moeten geholpen worden bij het hebben en het houden van werk. Het kabinet is van mening dat het voorliggende wetsvoorstel een stap in de goede richting is, ook al realiseren we ons dat er onderweg naar een inclusieve arbeidsmarkt ook daarna nog stappen te zetten zijn. Het voorliggende wetsvoorstel is echt voor heel veel mensen een goede stap op het gebied van de inkomenssituatie en op het vergroten van de kans op werk. Daarnaast hebben we een garantieregeling voor degenen voor wie het onverhoopt niet positief uitpakt.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark