Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juli 2019
Met deze brief geef ik invulling aan een aantal toezeggingen die ik heb gedaan tijdens het Wetgevingsoverleg d.d. 29 mei 2019 over de Wijziging van de Meststoffenwet in verband met de tijdelijke verhoging van het afromingspercentage bij overgang van een fosfaatrecht (Kamerstuk 35 208, nr. 16), te weten mijn toezegging aan het lid Geurts (CDA) om een overzicht te geven van het aantal dieren en de categorieën die in 2002, 2015, 2017 en 2018 onder de diverse sectorale plafonds zijn gebracht en mijn toezegging aan het lid Geurts (CDA) om de Kamer te informeren over de totstandkoming van de cijfers van Eurofins Agro en hoe deze data van Eurofins Agro wordt gewogen door het CBS, alsmede over de disbalans tussen stikstof en fosfaat.
Aantal dieren en categorieën tussen 2002 en 2018
Het overzicht van het aantal dieren en de categorieën onder de sectorale plafonds in de gevraagde jaren vindt uw Kamer in de bijlage1 bij deze brief. Dit overzicht geeft het aantal dieren op 1 april van de betreffende jaren, zoals opgegeven in de landbouwtelling. Enkel de dieren in de categorie melkvee vallen onder het sectorale fosfaat- en stikstofplafond voor de melkveehouderij. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het CBS vanaf 2017 het (gemiddeld) aantal dieren baseert op I&R Rund in plaats van op de landbouwtelling, omdat in de laatste jaren als gevolg van de invoering van het fosfaatrechtenstelsel sprake is van een dalende trend wat betreft het aantal gehouden dieren. Het aantal dieren op 1 april van de betreffende jaren zou daarom geen representatief beeld geven voor het gemiddeld aantal dieren dat in een jaar is gehouden.
Voor de vergelijkbaarheid van de data is in de bijlage voor alle jaren uitgegaan van het aantal dieren op 1 april van het betreffende jaar.
Voor de bepaling van het aantal dieren dat op de peildatum van 2 juli 2015 is gehouden en daarmee het aantal toe te delen fosfaatrechten heeft RVO.nl zowel de landbouwtelling van 2015 als I&R gegevens gebruikt. Op basis van I&R is het aantal runderen op de peildatum bepaald. Vervolgens is aan de hand van de landbouwtelling van 2015 het houderdoel (melk- of vleesvee) bepaald. Hierop hebben bedrijven hun zienswijze kenbaar kunnen maken. Gegevens zijn aangepast indien deze aantoonbaar bleken af te wijken.
Totstandkoming cijfers Eurofins
Het CBS baseert zich voor de berekening van de fosfaat- en stikstofexcretie op data van Eurofins. Eurofins is verreweg het grootste agro laboratorium met een marktaandeel van 85 à 90 procent, en als enige van de bestaande laboratoria landsdekkend en daarmee representatief voor de gemiddeld waardes in Nederland. De cijfers van Eurofins worden daarom breed toegepast door onderzoekers, ook door het CBS.
Alle laboratoria zijn geaccrediteerd door de Raad van Accreditatie (RvA) en procedures lopen op basis van deze accreditatie. De RvA controleert met onafhankelijke specialisten de procedures en de uitvoering. Daarnaast doen de laboratoria mee aan het WEPAL (Wageningen Exchange Program Analytical Laboratoria) ringonderzoek waarbij standaardmonsters door alle aangesloten laboratoria worden geanalyseerd en de resultaten (anoniem) met elkaar worden vergeleken. Incidenteel gebeurt het ook dat instanties (bv. ZuivelNL) of laboratoria zelf monsters rondsturen voor het (anoniem) vergelijken van resultaten.
In 2015 is door het CBS bekeken of het meenemen van de resultaten van andere laboratoria in een gewogen gemiddelde invloed zou hebben op de uiteindelijke gegevens over de samenstelling van het ruwvoer. Dit bleek toen vrijwel niet het geval. In datzelfde jaar is door het CBS aan Eurofins ook gevraagd om een gewogen gemiddelde van de ruwvoersamenstelling (in dit gemiddelde wordt gecorrigeerd op variabelen gedurende het jaar). Dit gewogen gemiddelde bleek nauwelijks af te wijken van de gemiddelde samenstelling. Voor 2018 is opnieuw de gewogen gemiddelde samenstelling opgevraagd. Er is géén effect op de fosfaatexcretie gevonden en het effect op de stikstofexcretie is 0,2 procent (naar beneden). Hoewel het effect bijzonder klein is wordt door het CBS voor de definitieve berekening van de stikstofexcretie over 2018 uitgegaan van dit gewogen gemiddelde.
Disbalans fosfaat-stikstof
De fosfaat- en stikstofproductie door de melkveesector zijn afhankelijk van verschillende factoren, in het bijzonder het totaal aantal gehouden dieren en de rantsoensamenstelling. De stikstofproductie door de melkveesector is sinds 2012 vooral gestegen, terwijl de fosfaatproductie tot 2016 is gestegen en daarna duidelijk daalt.
De diverse factoren hebben op verschillende manieren invloed gehad op de excretie:
• Het aantal dieren is rond de afschaffing van het melkquotum in 2015 toegenomen, maar is met het fosfaatreductieplan 2017 en de invoering van het fosfaatrechtenstelsel juist weer afgenomen. Op basis van enkel de dieraantallen zou men dus een afname van fosfaat- en stikstofproductie verwachten in de laatste jaren. Dit is echter alleen voor fosfaat het geval.
• Op de samenstelling van het mengvoer heeft een boer enige invloed. Melkkoeien krijgen doorgaans voor het grootste deel ruwvoer, aangevuld met mengvoer. Men kan kiezen voor een lager gehalte stikstof (eiwit) en fosfor in het mengvoer, om daarmee de stikstof- en fosfaatexcretie te drukken. Op fosfaat is daar de laatste jaren sterk op gestuurd en met succes. Ook het aandeel stikstof in het mengvoer is gedaald, maar veel minder sterk dan fosfor (bron: CBS Toelichting fosfaat- en stikstofberekening, als bijlage gevoegd bij Kamerstuk 33 037, nr. 352). Dit heeft bijgedragen aan de disbalans tussen de fosfaat- en stikstofexcretie van melkvee.
• Op de samenstelling van het ruwvoer heeft een boer veel minder invloed en is hij meer afhankelijk van weersinvloeden. Ruwvoer bestaat uit gras, hooi en snijmais. Snijmais bevat een lager gehalte fosfor en eiwit, maar daarvan is de oogst de laatste jaren relatief laag. Deels door weersomstandigheden en deels door een lager areaal. Als gevolg van de warme en droge omstandigheden in de zomers van 2017 en vooral 2018 zijn de stikstofgehaltes in het (kuil)gras juist zeer hoog. Doordat (kuil)gras een groot deel van het rantsoen uitmaakt heeft dit de laatste jaren ook veel invloed gehad op de stikstofproductie. Deze is dan ook gestegen, ondanks het gedaalde aantal koeien in 2018. De weersomstandigheden hebben niet tot gevolg gehad dat het aandeel fosfor in het ruwvoer is gestegen. Omdat het effect van weersomstandigheden op het ruwvoer buiten de invloedssfeer van de boer ligt, heb ik in het kader van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn met de Europese Commissie afspraken gemaakt om hier rekening mee te houden bij de rapportage van de definitieve fosfaat- en stikstofexcretie.
Samengevat is de toename van de stikstofexcretie de laatste jaren vooral het gevolg van de rantsoensamenstelling, met hoge waardes stikstof in het ruwvoer en een beperkte daling van het stikstofgehalte in het mengvoer. Diezelfde rantsoensamenstelling met lage waardes fosfor in zowel het mengvoer als het ruwvoer, heeft in combinatie met het gedaalde aantal dieren juist voor een daling van de fosfaatexcretie gezorgd.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten