Deze wijzigingswet is het sluitstuk van een aantal ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan rondom de Koninklijke Nederlandse Munt (KNM). Dit munthuis werd in 1912 een Staatsbedrijf en kwam daarmee onder toezicht van het Ministerie van Financiën. In 1994 besloot de Tweede Kamer om het bedrijf te verzelfstandigen tot staatsdeelneming om na enkele jaren te bezien of verkoop van de aandelen in KNM een goede vervolgstap zou zijn.1 In 2016 werd besloten om het aandeelhouderschap van de staat in KNM te beëindigen. De aandelen zijn in 2016 verkocht aan een private partij (Groep Heylen), waarbij de publieke munttaken van KNM werden overgedragen aan De Nederlandsche Bank (DNB). Op grond van het muntcontract, gesloten door de Staat met KNM, kan KNM nog tot 1 januari 2020 munten in opdracht van de Staat slaan. Vanaf 1 januari 2020 zal de opdracht tot het slaan en vervaardigen van munten ten behoeve van de Staat door DNB worden aanbesteed. Dit betekent dat Nederland niet langer beschikt over een eigen vast (nationaal) munthuis.
De verkoop van KNM maakt het nodig om de Muntwet 2002 te wijzigen, aangezien deze wet verwijzingen bevat naar KNM. Deze mogelijkheid is tevens aangegrepen om een aantal verduidelijkingen aan te brengen in het begrippenkader alsmede het afschaffen van beleggingsmunten.
In de volgende paragraaf worden allereerst de belangrijkste wijzigingen toegelicht. In paragraaf 3 wordt kort ingegaan op de financiële gevolgen van deze wijzigingen. In paragraaf 4 wordt aandacht besteed aan de consultatie van dit voorstel.
Een eerste wijziging die wordt doorgevoerd is de wijziging van de in de wet gehanteerde definities van de verschillende soorten munten. De begrippen uit de wet sluiten op deze manier aan bij de begrippen die worden gehanteerd in de Europese verordeningen. Toen de begrippen bij de introductie van de euro in de wet werden opgenomen, waren de Europese begrippen nog niet volledig uitgekristalliseerd, dat is nu wel het geval. Door de Europees begrippen op te nemen wordt aangesloten bij een uniform begrippenkader, waardoor de leesbaarheid en rechtszekerheid van de wet wordt bevorderd. In het artikelsgewijze deel van de toelichting zullen deze nieuwe begrippen uitvoering worden toegelicht. Voor een goed begrip van dit algemene deel van de toelichting is het van belang om te weten dat het begrip «euromunten» wordt vervangen door de begrippen circulatiemunten en herdenkingsmunten, dat het begrip «bijzondere munten» wordt vervangen door munten voor verzamelaars.
Munten kunnen uitsluitend in opdracht van de Staat worden vervaardigd en uitsluitend door de Staat worden uitgegeven. Met de verkoop van KNM heeft Nederland afstand gedaan van een eigen munthuis. Dit betekent dat Nederland niet langer beschikt over een vast punt vanuit waaruit de munten kunnen worden uitgezet in de markt. Bij de overdracht van de publieke taken aan DNB is overeengekomen dat DNB gevolmachtigd is tot het verlenen van de opdracht middels aanbesteding tot het slaan van gewone circulatiemunten, herdenkingsmunten, munten voor verzamelaars en dukaten. DNB blijft zorg dragen voor de distributie van de munten die voor circulatie bestemd zijn, dat zijn gewone circulatiemunten en herdenkingsmunten. Munten voor verzamelaars en munten zonder de hoedanigheid van wettig betaalmiddel zijn niet bedoeld om in omloop te worden gebracht en Nederland heeft op grond van Europese regelgeving de verplichting om het gebruik van munten voor verzamelaars als betaalmiddel te ontmoedigen.2 Het munthuis dat de aanbesteding wint is daarnaast verantwoordelijk voor de promotie en distributie van de munten voor verzamelaars en niet DNB.
Gedurende het proces van privatisering van KNM heeft de wetgever zich (opnieuw) georiënteerd op de vraag welke publieke belangen worden gewaarborgd met de uitgifte van munten. Uitgangspunt is een onverstoord verloop van het betalingsverkeer, dit is essentieel voor een goed functionerende samenleving en een randvoorwaarde voor een soepel verloop van het handelsverkeer. Hoewel contant geld geleidelijk een steeds kleinere rol vervult, is het een onmisbaar onderdeel van de chartale betaalmiddelen. De borging van betrouwbaar en voldoende beschikbaar contact geld is derhalve een belangrijk publiek belang.
Het hiervoor beschreven uitgangspunt heeft geleid tot het voorstel om de uitgifte van beleggingsmunten niet langer mogelijk te maken. Beleggingsmunten werden in 2015 geïntroduceerd om tegemoet te komen aan de behoefte om vermogen vast te leggen in zuivere en gestandaardiseerde producten in edelmetaal.3 Sinds deze introductie is echter nog geen enkele beleggingsmunt geslagen. De noodzaak tot uitgifte van beleggingsmunten ontbreekt derhalve. Bovendien worden beleggingsmunten enkel uitgegeven voor persoonlijk gebruik; zij hebben daarnaast geen enkele andere functie, zoals munten voor verzamelaars die worden uitgegeven om belangrijke nationale gebeurtenissen te herdenken. Beleggingsmunten zijn daarnaast, vanwege een metaalwaarde (goud of zilver) die veel hoger is dan de nominale waarde, niet bedoeld om te worden gebruikt als betaalmiddel. Beleggingsmunten dragen daarom niet bij aan het publieke belang van het waarborgen van een goed functionerend chartaal betalingsverkeer.
Dukaten zijn geen wettig betaalmiddel maar worden in de Muntwet 2002 gehandhaafd. Nederlandse dukaten worden al sinds 1586 geslagen en fungeerden aanvankelijk als belangrijke handelsmunt ten tijde van de Republiek. De voorzijde van deze munt toont een ridder met een zwaard en pijlenbundel, de achterzijde bevat het volgende motto: «Concordia Res Parvae Crescunt» («Eendracht maakt macht»), de lijfspreuk van de Republiek. Door de jaren heen is de functie van de dukaat geleidelijk veranderd in een verzamelaarsobject. Gouden, dubbele gouden en zilveren dukaten zijn sinds het Koninkrijk op verschillende wijzen bij wet gereguleerd geweest vanwege hun historische betekenis.
Zoals hiervoor aangegeven, zal de productie van Munten vanaf 2020 door DNB namens de Staat worden aanbesteed, waardoor KNM niet langer het vaste munthuis zal zijn dat de munten in opdracht van de Staat vervaardigt. De verwijzingen naar KNM die de Muntwet 2002 zijn opgenomen, dienen daarom te worden verwijderd. De verwijzingen hebben betrekking op het teken van de Koninklijke Nederlandse Munt en het teken van de Muntmeester, aangezien de Muntwet 2002 bepaalt dat de algemeen directeur van de Koninklijke Nederlandse Munt de titel van Muntmeester voert.
Momenteel bevat ook de vaste nationale zijde van circulatiemunten het teken van de Koninklijke Nederlandse Munt en van de muntmeester.4 Het besluit waarin de bestanddelen van de nationale zijde zijn vastgelegd, zal daarom gewijzigd moeten worden. In het geval van herdenkingsmunten en bijzondere munten wordt bij elke munt een apart besluit opgesteld, waardoor er geen noodzaak bestaat om vaststellingsbesluiten te wijzigen.
Dit wetsvoorstel heeft geen financiële gevolgen. Het voorstel wijzigt geen administratieve verplichtingen voor burgers of het bedrijfsleven en regelt geen nieuwe verplichtingen hiertoe. Het voorstel heeft daarmee geen consequenties voor de administratieve lasten. Dit is afgestemd met het Adviescollege Toetsing Regeldruk.
Er zijn twee consultatiereacties binnen gekomen, beide van particulieren. De eerste reactie valt uiteen in twee punten. Ten eerste dat KNM in het licht van de wijziging ook niet langer zitting zou moeten krijgen in de Muntadviescommissie. De taak van de Muntadviescommissie is het adviseren van de Staatssecretaris van Financiën voor het kiezen van de beeldenaars van munten voor verzamelaars. De samenstelling en werkwijze van de Muntadviescommissie vindt plaats bij instellingsbesluit van de staatsecretaris van Financiën. Derhalve is het niet nodig deze aan te passen middels dit voorstel voor de wijziging van de Muntwet 2002. De gevolgen voor de samenstelling van de Muntadviescommissie worden doorgevoerd door middel van een wijziging van dit instellingsbesluit. Ten overvloede wordt opgemerkt dat dit voorstel van wet niet beoogt wijzigingen aan te brengen in de besluitvorming omtrent het kiezen van de thema’s van munten voor verzamelaars. Ten tweede wordt opgemerkt dat de procedure omtrent het vaststellen van het volume voor munten voor verzamelaars niet transparant is. De bevoegdheid hiervoor ligt bij de Europese Centrale Bank op basis van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Europese Centrale Bank doet dit op advies van de lidstaten. Deze verantwoordelijkheid ligt op basis van artikel 6 van de Muntwet 2002 bij de Staat der Nederlanden. De Staatssecretaris van Financiën heeft dit namens de Staat der Nederlanden belegd bij De Nederlandsche Bank. Dit voorstel tot wijziging van de Muntwet beoogt ook hier geen aanpassingen op te doen. Aangezien de uiteindelijke vaststelling van deze volumes onder de verantwoordelijkheid van de Europese Centrale Bank en onder Europees recht valt kan deze procedure niet bij wet veranderd worden.
De tweede reactie betreft het laten vervallen van de wettelijke verankering van het teken van het munthuis. De huidige Muntwet 2002 verplicht deze te laten plaatsen op beleggingsmunten, artikel 4a, dukaten, artikel 5, en euromunten, artikel 6a. Aangezien beleggingsmunten helemaal komen te vervallen wordt daar niet verder op ingegaan. Wat betreft dukaten en euromunten kan het volgende worden opgemerkt. Ten eerste vindt de definitieve vaststelling van de ontwerpen van de beeldenaars van deze munten plaats bij koninklijk besluit. Nu de Muntwet 2002 slechts aangeeft waar er verplicht in voorzien moet worden sluit dit geenszins uit dat het teken van het dienstdoende munthuis op de beeldenaar afgebeeld kan worden. De consultatiereactie spreekt over het plaatsen van het teken van het producerende munthuis als een traditie die teruggaat op het ontstaan van het Koninkrijk. De keuze om deze traditie wettelijk vast te leggen bestaat echter pas sinds 2015 (Stb. 2014, 472) en komt nu te vervallen. Met de wijziging is niet beoogd om van deze traditie af te stappen.
Artikel I
A
De muntwet is voor een deel een uitwerking van Europese verordeningen. In de nationale muntwet en in Europese verordeningen worden verschillende definities gehanteerd voor de verschillende soorten munten. Dit kan tot onnodige verwarring leiden. In dit nieuwe artikel 1 wordt ter verduidelijking aansluiting gezocht bij de definities die worden gebruikt in Europese verordeningen. Er is geen inhoudelijke wijziging van de begrippen beoogd. De Europese verordeningen onderscheiden «circulatiemunten» en «munten voor verzamelaars». Circulatiemunten zijn in de verordening gedefinieerd als «voor de circulatie bestemde euromunten». Er worden twee soorten circulatiemunten onderscheiden, namelijk gewone circulatiemunten en herdenkingsmunten. Beide hebben de status van een wettig betaalmiddel in de hele Eurozone. Circulatiemunten zijn de gewone euromunten met een nominale waarde van één eurocent tot en met twee euro. Deze munten hebben een gemeenschappelijke Europese zijde en een nationale zijde. Herdenkingsmunten volgens de Europese verordening zijn gangbare twee euromunten met een afwijkende nationale zijde, die zowel door een lidstaat zelf als door de lidstaten gezamenlijk kan worden uitgegeven. Bij deze Europese definitie wordt nu aangesloten. De nationale variant heeft, net als gewone circulatiemunten, een vaste Europese zijde en een nationale zijde. De nationale zijde van herdenkingsmunten heeft een ontwerp dat verschilt van circulatiemunten en herdenkt gebeurtenissen van groot nationaal belang, bijvoorbeeld een troonafstand of een troonwisseling. Er mogen per jaar maximaal twee herdenkingsmunten worden uitgegeven, tenzij een Europese herdenkingsmunt wordt uitgegeven.5 Deze laatste munt, die door lidstaten die de euro als munt hebben gezamenlijk wordt uitgegeven, herdenkt alleen gebeurtenissen van het hoogste Europese belang, bijvoorbeeld het 50 jarig bestaan van het Verdrag van Rome.6 De Europese herdenkingsmunten hebben naast de vaste Europese zijde een gemeenschappelijk uitgegeven zijde. Dit betekent dat deze munten niet de naam en beeltenis van de Koning hoeven te bevatten. Wel moeten de Europese herdenkingsmunten via een koninklijk besluit worden vastgesteld.
Munten voor verzamelaars zijn de munten die voorheen in de Muntwet 2002 werden aangeduid als «bijzondere munten». Dat zijn euromunten met een nominale waarde die afwijkt van die van circulatiemunten (bijvoorbeeld een munt van 5 of van 10 euro). Deze munten zijn bestemd om te worden verzameld en niet om in omloop te worden gebracht. Deze munten hebben alleen in Nederland de status van wettig betaalmiddel. Tot slot bestaan er nog munten zonder de hoedanigheid van wettig betaalmiddel. Na deze wetswijziging vallen alleen nog dukaten onder deze definitie
B tot en met E
Uit artikel 2 blijkt dat de Staat als enige bevoegd is tot het uitgeven van munten. In artikel 2 worden de munten genoemd die de Staat uitgeeft. Zoals ook toegelicht in het algemeen deel zal de Staat niet langer beleggingsmunten uitgeven, daarom is deze term niet langer opgenomen in artikel 2. Dit is ook de reden dat artikel 4a vervalt.
Voor het overige worden in de artikelen 2 tot en met 4 de nationale (Nederlandse) begrippen gewijzigd naar Europese begrippen. De term «Nederlandse euromunten» wordt vervangen door «gewone circulatiemunten en herdenkingsmunten», de term «bijzondere munten met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel» vervangen door «munten voor verzamelaars» en de term dukaten door «munten zonder de hoedanigheid van wettig betaalmiddel».
F
Artikel 5, vierde en zesde lid, regelen het ontwerp van de dukaten. Aangezien de KNM ophoudt de rol van nationaal munthuis te vervullen, vervalt de verplichting om het teken van de KNM en dat van de muntmeester op dukaten af te beelden. Daarnaast wordt in het zesde lid de omschrijving van de beeldenaars van het zilveren dukaat voortaan correct omschreven met «Klein Rijkswapen».
G
Artikel 6a regelt dat de algemeen directeur van de KNM de titel muntmeester voert, KNM munten in opdracht van de Staat vervaardigde munten voorziet van de munttekens van zowel de KNM als de muntmeester en dat deze tekens bij ministeriële regeling vastgesteld worden. Nu KNM niet langer het nationaal munthuis zal zijn vervalt dit artikel.
H tot en met J
In artikel 7 en artikel 8, tweede lid wordt de nationale muntbegrippen vervangen, zodat zij aansluiten op de Europese definities. Zie ook de toelichting op onderdeel B–E.
Artikel II
De beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2020. Vanaf dat moment zal de productie van munten worden uitgevoerd door de partij waaraan de opdracht wordt gegund naar aanleiding van de openbare aanbesteding.
De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel