Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).
De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Dit wetsvoorstel beoogt de implementatie van het door de Internationale Arbeidsconferentie te Genève op 14 juni 2007 tijdens haar zesennegentigste zitting aangenomen Verdrag betreffende werk in de visserijsector (IAO-Verdrag nr. 188), (hierna: het verdrag). Hierna worden de hoofdlijnen van het verdrag kort uiteengezet. Voor een uitvoeriger beschrijving van de historie, achtergronden en inhoud van het verdrag zij verwezen naar de memorie van toelichting bij het tegelijk met dit wetsvoorstel ingediende voorstel van rijkswet houdende goedkeuring van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector. In die memorie is ook uiteengezet waarom de regering het gewenst acht dat het Koninkrijk toetreedt tot het verdrag. De wetsvoorstellen voor goedkeuring en implementatie zijn aangekondigd in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 juni 2013 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2012/13, 29 427, nr. 95).
Voorts wordt met dit wetsvoorstel richtlijn (EU) 2017/159 (hierna: de richtlijn) geïmplementeerd1. De basis van de richtlijn is de op 21 mei 2012 tussen het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector (hierna: de overeenkomst). De richtlijn treedt in werking tegelijkertijd met het bovengenoemde verdrag, maar moet uiterlijk per 15 november 2019 in Nederlandse regelgeving zijn geïmplementeerd.
De richtlijn omvat niet alle onderdelen van het verdrag. De verschillen tussen richtlijn en verdrag worden opgesomd in paragraaf § 1.2. Als aanvulling bij het verdrag heeft de Internationale Arbeidsconferentie op haar 96ste zitting Aanbeveling nr. 199 werk in de visserij aangenomen (hierna: de aanbeveling). In de aanbeveling staan richtlijnen met betrekking tot de arbeidsomstandigheden, de werkvoorwaarden, de accommodatie aan boord van vissersvaartuigen, de medische zorg, gezondheidsbescherming en sociale zekerheid en de handhaving. Omdat een aanbeveling geen juridisch bindende bepalingen bevat, kon de aanbeveling bij het verdrag niet in de richtlijn worden opgenomen. Voorts konden alleen die artikelen worden overgenomen in de overeenkomst die binnen de reikwijdte van artikel 153 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.
Het verdrag heeft als doel om wereldwijd fatsoenlijke leef- en werkomstandigheden voor vissers te waarborgen en een level playing field te scheppen in de visserij op het gebied van leef- en werkomstandigheden voor vissers, met andere woorden: in de sector wereldwijd eerlijker mededingingsvoorwaarden te stimuleren. Het verdrag verleent een minimumbescherming; het beoogt de vaststelling van internationale minimumnormen voor de commerciële visserij. Dit verdrag omvat onder meer de herziening van vier relatief oude verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) voor vissers met betrekking tot minimumleeftijd, geneeskundig onderzoek, de arbeidsovereenkomst en accommodatie aan boord van een vissersvaartuig.
Het verdrag heeft betrekking op belangrijke onderwerpen zoals bemanningssterkte en rusttijden, overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers, repatriëring, werving en arbeidsbemiddeling, medische zorg, arbeidsomstandigheden en ongevallenpreventie, sociale zekerheid en naleving en handhaving.
Het verdrag bevat ook uitgebreide eisen waaraan de accommodatie aan boord van vissersvaartuigen moet voldoen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen vissersvaartuigen korter en langer dan 24 meter. Voor schepen met een lengte van meer dan 24 meter gelden strengere eisen.
De meerwaarde van het verdrag ligt met name in de ruime toepassingssfeer. Het verdrag is van toepassing op alle vissersvaartuigen die zijn betrokken bij de commerciële visserij. Daarnaast is het verdrag van toepassing op elke visser die actief is in de commerciële visserij. Dit betekent elke persoon, die op basis van een arbeidsovereenkomst is aangenomen of op een andere wijze is gecontracteerd of die op welke wijze dan ook een beroep uitoefent aan boord van een vissersvaartuig, daaronder begrepen de personen die aan boord werken en op basis van een aandeel in de (opbrengst van de) vangst betaald worden, met uitzondering van loodsen, marinepersoneel, andere personen in vaste dienst van een overheid, aan de wal gestationeerde personen die aan boord van een vissersvaartuig werk verrichten en visserijwaarnemers.
In 2016 bedroeg de omvang van de actieve zeevissersvloot onder Nederlandse vlag 597 vaartuigen in totaal. Binnen de kleine zeevisserij is de kottervisserij qua vlootomvang en werkgelegenheid voor Nederland al jaren de belangrijkste (sub)sector binnen de gehele visserij. De kottervloot bestond in 2016 uit 280 kotters. De Nederlandse kottervloot vist voornamelijk op garnalen en platvis (tong en schol). Binnen de Nederlandse kottervloot vormt bijna elke kotter een familiebedrijf met een of enkele schepen. De bemanningsleden van een kotter vormen veelal samen met de eigenaar een maatschap, waarbij de eigenaar het schip ter beschikking stelt aan de maatschap en de (directe) kosten en opbrengsten in de maatschap worden gedeeld. De schatting is dat in totaal ongeveer 10 procent van het personeel op de kottervloot die onder Nederlandse vlag vaart bestaat uit buitenlanders. De schatting is dat het aantal buitenlanders voor circa 90 procent bestaat uit Polen en 10 procent Filipijnen.
De Nederlandse trawlervisserij, ook wel de grote zeevisserij genoemd, wordt in Nederland uitgeoefend door 4 rederijen (allen familiebedrijven) die met diepvriestrawlers vissen op pelagische vissoorten. Deze rederijen zijn al 50 jaar of langer actief in de grote zeevisserij. De Nederlandse trawlervloot omvatte in 2016 7 schepen. In tegenstelling tot de vissers op een kotter, die werkzaamheden verrichten op basis van een maatschapsovereenkomst, zijn vissers op een trawler meestal werknemer. De verdiensten zijn echter, net als in de kottervisserij, afhankelijk van de opbrengst van de vangst, waarbij de werknemers wel een gegarandeerd minimumloon ontvangen (garantieloon) mochten de verdiensten tegenvallen.
Naast kotters die varen onder Nederlandse vlag, beschikken Nederlandse zeevisserijondernemers ook over 69 kotters onder buitenlandse vlag (stand per 1 augustus 2017). Dit komt ook voor bij de grote zeevisserij: de ondernemers in deze sector beschikken over circa 10 trawlers onder buitenlandse vlag (Frankrijk, Duitsland, Letland en Engeland). De voornaamste reden om onder buitenlandse vlag te varen is om gebruik te kunnen maken van de quota van het betreffende land waar de kotter of trawler ingevlagd wordt.2
Binnenvisserij is de verzamelnaam voor visserij op de binnenwateren van Nederland. In principe valt ook de visserij in de binnenwateren onder de werking van het verdrag, tenzij de lidstaat ervoor kiest om deze visserij (tijdelijk) van het toepassingsgebied uit te sluiten. In Nederland zijn er nog ongeveer 200 visserijbedrijven van beroepsbinnenvissers. Het gaat over het algemeen om kleine familiebedrijven, waarin twee − vaak vader en zoon – of meer familieleden samenwerken. Het belangrijkste binnenwater is het IJsselmeer. Op het IJsselmeer is een steeds kleiner wordende groep beroepsvissers actief (75 vergunningen). Zij vissen vooral op aal (paling), schubvis, IJsselmeerbot en wolhandkrab. Op het IJsselmeer, Markermeer en IJmeer gelden verschillende beperkende voorwaarden voor de visserij. Die beperkingen betreffen de hoeveelheid vistuigen, perioden waarin niet mag gevist worden, vistijd en gebieden. De Nederlandse Staat is eigenaar van het IJsselmeer, Markermeer en IJmeer en verhuurt het visrecht (recht om te vissen) aan de vissers.3 Om de redenen vermeld in de toelichting bij het voorstel van rijkswet Goedkeuring van het op 14 juni 2007 te Geneve tot stand gekomen Verdrag betreffende werk in de visserijsector, 2007 is er voor gekozen om de binnenvisserij in Nederland van het toepassingsgebied van het verdrag uit te sluiten.
De richtlijn is niet van toepassing op de binnenvisserij. Op grond van artikel 2 van de overeenkomst is de richtlijn van toepassing op vissers en vaartuigen betrokken bij de commerciële zeevisserij. Artikel 1 van de overeenkomst definieert commerciële visserij als visserij-activiteiten met uitzondering van zelfvoorzieningsvisserij en recreatieve visserij en een visserij-activiteit wordt gedefinieerd als het vangen of het vangen en verwerken van vis of andere levende rijkdommen van de zee. De richtlijn is dus uitsluitend van toepassing op vissers en vaartuigen actief in de commerciële zeevisserij.
Het verdrag legt in de artikelen 34 tot en met 39 voor het eerst minimumnormen op het gebied van sociale zekerheid voor alle vissers vast. Deze normen gelden voor alle vissers, zowel vissers met een arbeidsovereenkomst als vissers die werken als zelfstandige.
Voor de implementatie van het verdrag wordt de regelgeving op een aantal onderwerpen beperkt aangepast. Deze aanpassingen betreffen voornamelijk de wetgeving die valt onder de beleidsverantwoordelijkheid van de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Justitie en Veiligheid. Het gaat veelal om technische aanpassingen, omdat door de bekrachtiging en implementatie van het Maritiem Arbeidsverdrag (hierna: MAV) de vereisten uit het verdrag al grotendeels zijn geïmplementeerd in onze nationale regelgeving. De wetgeving, die al dan niet moet worden aangepast, wordt hieronder nader beschreven.
Met de aanpassing van de regelgeving die in verband met de goedkeuring van het verdrag noodzakelijk is, zal ook de noodzakelijke implementatie van de richtlijn (die uiterlijk 15 november 2019 geïmplementeerd moet zijn) gerealiseerd worden.
Tussen verdrag en richtlijn zijn er de volgende verschillen:
– het verdrag gaat ook over de binnenvisserij, maar maakt het mogelijk de binnenvisserij tijdelijk uit te sluiten, terwijl de richtlijn alleen de zeevisserij betreft;
– het verdrag ziet op vissers die werken als werknemer of zelfstandige, terwijl de richtlijn alleen betrekking heeft op vissers die werken als werknemer of in een arbeidsverhouding én op zelfstandige vissers als die samen met de hiervoor genoemde categorieën van vissers aan boord van eenzelfde vissersvaartuig werken;
– het verdrag stelt regels met betrekking tot toegang tot de sociale zekerheid voor vissers; de richtlijn beperkt zich tot voorschriften met betrekking tot de bescherming van de gezondheid en medische zorg en bescherming bij arbeidsgerelateerde ziekte, letsel of overlijden voor vissers aan boord van een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert of onder diens volledige rechtsmacht is geregistreerd;
– het verdrag maakt tijdelijke uitzondering mogelijk en verbindt daaraan geen termijn; de richtlijn beperkt de mogelijkheid van tijdelijke uitzondering tot een termijn van vijf jaar.
De richtlijn moet uiterlijk per 15 november 2019 geïmplementeerd zijn door de lidstaten van de Europese Unie die geen beroep kunnen doen op vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie die stelt dat implementatie in intern recht om geografische redenen geen feitelijk doel dient (zie overweging 21 van de richtlijn). Tsjechië, Slowakije, Oostenrijk, Luxemburg en Hongarije zijn geen kuststaten. Zij kunnen een beroep doen op deze rechtspraak. Als zij van deze mogelijkheid gebruik wensen te maken moeten zij de Europese Commissie hiervan op de hoogte stellen.
De vissersvloot in de Europese Unie bestaat uit 72.301 vissersvaartuigen die kleiner zijn dan 12 meter, 9.998 vissersvaartuigen die van 12 meter tot 24 meter lang zijn en 2.855 vissersvaartuigen die langer dan 24 meter zijn. Van de lidstaten hebben Griekenland (15.638 vissersvaartuigen), Italië (12 414), Spanje (9.572), Portugal (8.136), Kroatië (7.540), Frankrijk (6.964) en het Verenigd Koninkrijk (6.319) de grootste vissersvloten. Nederland staat op de 18de plaats met 832 vissersvaartuigen (cijfers september 2015).4
Het verdrag verplicht lidstaten te regelen dat vissers – voor zover in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk – recht hebben op gratis medische zorg aan boord van het vissersvaartuig of wanneer de vissers zich in een vreemde haven bevinden. Dit is geregeld in artikel 30, onderdeel f, van het verdrag.
De overeenkomst bij de richtlijn bevat een vergelijkbare verplichting in de artikelen 26 en 29. Artikel 30 van de overeenkomst bepaalt dat nationale wetten of voorschriften in bepaalde gevallen de eigenaar van een vissersvaartuig kunnen vrijstellen van het dragen van de kosten van de medische zorg. Deze vrijstelling kan worden toegepast indien: a. het letsel niet tijdens de exploitatie van het vissersvaartuig is opgelopen; b. de ziekte of de kwaal tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst verborgen is gehouden; c. de eigenaar van het vissersvaartuig aantoont dat het letsel of de ziekte het gevolg was van opzettelijk wangedrag van de visser.
Na overleg met de sociale partners verenigd in de Stichting Sectorraad Visserij heeft Nederland ervoor gekozen om geen gebruik te maken van de in artikel 30 van de overeenkomst neergelegde vrijstellingsmogelijkheid. Voor de medische zorg aan boord en wanneer de visser zich in een vreemde haven bevindt, kan de visser werkzaam aan boord van een Nederlands vissersvaartuig een beroep doen op het recht op gratis medische zorg op grond van artikel 7:740 BW j° 7:734a BW of op grond van de artikelen 7:747 en 749 j° 7:734a BW.
Bij thuiskomst is een visser, die ingezetene is van Nederland of die geen ingezetene is, maar op grond van een arbeidsovereenkomst aan de Nederlandse loonbelasting is onderworpen dan wel op grond van internationale sociale zekerheidsregelingen aan de Nederlandse socialeverzekeringswetgeving is onderworpen, van rechtswege verzekerd ingevolge de Wet langdurige zorg (Wlz) en verzekeringsplichtig voor de Zorgverzekeringswet (Zvw). Krachtens deze wetten heeft de betrokkene, voor zover hij medische zorg inroept die onder het aansprakenpakket van deze verzekeringen valt, recht op zorg of op een vergoeding van de kosten van zorg tot het in Nederland gebruikelijke tarief.
In Nederland voor medische zorg verzekerde vissers betalen een inkomensafhankelijke Wlz-premie en een nominale Zvw-premie. Indien het huishoudinkomen onder een bepaalde grens blijft, hebben zij, net als alle andere verzekerden, recht op zorgtoeslag op grond van de Wet op de zorgtoeslag.
Verzekerde vissers zonder werkgever betalen ook een inkomensafhankelijke premie voor de Zvw. De Zvw kent een verplicht eigen risico van een bepaald bedrag per jaar en voor enkele aanspraken ook aanspraak gebonden eigen bijdragen. De Wlz kent deze eigen bijdragen ook. Vissers zijn deze eigen bijdragen ook verschuldigd. Zij worden daarmee niet anders behandeld dan alle andere categorieën van verzekerden in Nederland. Het verdrag staat hieraan niet in de weg, omdat artikel 30, onderdeel f, regelt dat de mate, waarin zorg gratis dient te worden verleend, wordt bepaald door nationale wetgeving.
Zoals hieronder wordt toegelicht, voldoet Nederland aan de normen met betrekking tot de sociale zekerheid zoals verwoord in de artikelen 34 tot en met 39 van het verdrag.
Aan boord van Nederlandse vissersvaartuigen werken vissers die wonen in Nederland of in een van de lidstaten van de Europese Unie of in een land buiten de Europese Unie (derde landen). Zoals in paragraaf 1.1 reeds vermeld, werkt naast Nederlandse vissers ook een klein aantal vissers uit Polen en de Filipijnen aan boord van Nederlandse kotters.
In de trawlervisserij kan de bemanning bestaan uit Nederlanders en personen die wonen in andere EU-lidstaten en lokale vissers geworven in het land waar men visrechten heeft, zoals bijvoorbeeld Marokko en Mauritanië.
Vissers die wonen in Nederland
Een visser, die gewoonlijk en legaal in Nederland woont en werkt aan boord van een Nederlands vissersvaartuig en zijn of haar gezinsleden, is onder dezelfde voorwaarden als andere werknemers en zelfstandigen in Nederland verzekerd voor de volksverzekeringen (ouderdom [AOW], overlijden [ANW], kinderbijslag [AKW] en medische of langdurige zorg [Zvw/Wlz]). Ook de aan boord van een schip wonende echtgenoot en kinderen van de persoon, die op grond van de volksverzekeringen verzekerd is, zijn verzekerd op grond van deze volksverzekeringen. Dit is geregeld in artikel 5 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen.
Een visser, die legaal in Nederland in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat, is onder dezelfde voorwaarden als andere werknemers verzekerd voor de werknemersverzekeringen (ziekte [ZW], arbeidsongeschiktheid [WIA], werkloosheid [WW]).
Vissers die wonen in een van de lidstaten van de EU
Voor vissers, die werken aan boord van een Nederlands vissersvaartuig, duidt de Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels van de lidstaten (hierna: Coördinatieverordening) de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving aan. Onder het begrip «zeeschip» in de zin van de Coördinatieverordening wordt een zeevissersvaartuig begrepen. Artikel 8:2, derde lid, BW verstaat onder zeevissersschepen zeeschepen die blijkens hun constructie uitsluitend of in hoofdzaak voor de bedrijfsmatige visvangst zijn bestemd. In artikel 8:2, eerste lid, BW worden onder zeeschepen verstaan de schepen die als zeeschip te boek staan in de openbare registers en de schepen die niet te boek staan in die registers en blijkens hun constructie uitsluitend of in hoofdzaak voor drijven in zee zijn bestemd.
Op grond van de Coördinatieverordening valt de visser, die onder de werkingssfeer van deze verordening valt en al dan niet in loondienst werkzaamheden verricht die normaliter plaatsvinden aan boord van een zeeschip dat de vlag draagt van de lidstaat, onder het socialezekerheidsrecht van die lidstaat. Hierop bestaat een uitzondering, met name de situatie dat een visser, die werkzaamheden in loondienst verricht aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een lidstaat vaart en voor die werkzaamheden wordt betaald door een onderneming of een persoon die zijn zetel of zijn woonplaats in een andere lidstaat heeft, indien hij ook zijn woonplaats in die lidstaat heeft. In dat geval valt die persoon onder het socialezekerheidsstelsel van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft.
Vissers die wonen in derde landen
Alle werkgevers en scheepsbeheerders, die werken met zeevarenden/vissers woonachtig in derde landen, die niet verzekerd zijn ingevolge de Ziektewet of op wie niet een daarmee overeenkomende wettelijke regeling van een lidstaat van de Europese Unie van toepassing zijn, zijn van rechtswege bij ZeeRisico 1967 (ZR 1967) aangesloten. De verplichte regeling is gebaseerd op de artikelen 7:740, 747 en 749 juncto 734k BW. De vissers kunnen aanspraak maken op de volgende uitkeringen:
– bij ziekte: heeft de visser ten hoogste 52 weken, recht op 80 procent van het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon, dat hij genoot toen hij ziek werd, verhoogd met de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen geldswaarde van andere loonbestanddelen (art. 734d);
– bij ongeval of beroepsziekte wordt de termijn van 52 weken verlengd tot maximaal 4 jaar. De uitkering wordt na 52 weken verlaagd tot 70% van het loon. Is er na 4 jaar nog steeds sprake van arbeidsongeschiktheid, dan bestaat aanspraak op een uitkering ineens die gerelateerd is aan de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage (art. 734f);
– recht op geneeskundige behandeling of vergoeding daarvan, indien de visser verblijft in of heeft kunnen terugkeren naar het land waar hij zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft (artikel 734g);
– overlijdensuitkering voor nagelaten betrekkingen (artikel 734h);
– na herstel en ongeacht het voortduren van de arbeidsovereenkomst heeft de visser recht op een uitkering als hij ter verpleging is achtergelaten buiten het land van zijn woonplaats of gewone verblijfplaats en buiten de plaats waar hij zich bevond ten tijde van het aangaan van zijn arbeidsovereenkomst (artikel 734l).
Afspraken in bilaterale sociale zekerheidsverdragen
Nederland heeft in bilaterale sociale zekerheidsverdragen met Japan, Macedonië, Uruguay, Chili, Egypte, Zuid-Korea, Canada, Verenigde Staten van Amerika, Israël, Australië, Kaapverdië en Turkije afspraken gemaakt over de toepasselijke wetgeving voor vissers werkzaam aan boord van schepen die varen onder de vlag van een van de verdragspartijen. Per bilateraal sociale zekerheidsverdrag moet aan de hand van de specifieke bepaling over de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving worden bepaald welk sociaal zekerheidsregime van toepassing is voor de visser werkzaam aan boord van een Nederlands vissersvaartuig.
Maatschapsvissers en de werknemersverzekeringen:
Bij deze groep van vissers zijn er met betrekking tot de werknemersverzekeringen twee situaties mogelijk:
1. maatschapsvissers, die geen eigenaar zijn van het vissersvaartuig, worden voor de toepassing van de werknemersverzekeringen aangeduid als «werknemer». De maat, die tevens eigenaar van het vissersvaartuig is, wordt als hun «werkgever» aangemerkt;
2. de Nederlandse werknemersverzekeringen bieden echter de mogelijkheid aan maatschapsvissers om te kiezen niet onder deze wetten verzekerd te zijn. De maatschapsvissers moeten dan verplicht verzekerd zijn tegen de geldelijke gevolgen van ziekte en langdurige arbeidsongeschiktheid bij het Sociaal Fonds voor de Maatschapsvisserij (SFM). Alle maten van de maatschap moeten dan onder de polis worden gebracht. Ook moeten alle maatschapsvissers een zorgverzekering hebben.
Het verdrag is van toepassing op vissers en vissersvaartuigen die betrokken zijn bij commerciële visserijwerkzaamheden. Het begrip visser in het verdrag omvat in beginsel eenieder die in enige hoedanigheid werkzaam is aan boord van een vissersvaartuig. Bij de implementatie van het verdrag worden veel deelonderwerpen geregeld in het kader van de Wet zeevarenden (hierna: Wz). In de Wz is «visser» via de wijzigingen ter gelegenheid van de implementatie van het MAV gedefinieerd als «een zeevarende die werkzaam is op een vissersvaartuig». Een zeevarende is in het kader van de Wz «de natuurlijke persoon die in enige hoedanigheid werkzaamheden verricht aan boord van een schip». Dit kan overeenkomstig het MAV zowel als werknemer op basis van een arbeidsovereenkomst als in het kader van een andere juridische relatie, zoals een overeenkomst van opdracht of een maatschap.
De verdragsdefinitie van «visser» bevat echter ook uitzonderingen, met name voor loodsen, visserijwaarnemers en overheidsdienaren. Op dit punt wijkt de systematiek af van het MAV. In de definitie van zeevarende in het MAV zijn geen uitzonderingen opgenomen; wel maakt het MAV uitzonderingen op nationaal niveau mogelijk. Dit laatste kan op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wz geschieden bij ministeriële regeling. In dit wetsvoorstel worden de uitzonderingen uit het verdrag opgenomen in de definitie van visser en dus niet in een ministeriële regeling op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wz. De hiertoe strekkende aanpassing van verschillende bepalingen van artikel 1 Wz wordt nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.
De definitie van «visser» in de Overeenkomst bij de richtlijn luidt: elke persoon die te werk gesteld of in dienst genomen is of in enige hoedanigheid werkzaamheden verricht aan boord van een vissersvaartuig onder de voorwaarden van artikel 2, met uitzondering van havenloodsen en walpersoneel dat werkzaamheden verricht aan boord van een vissersvaartuig aan de kade. Artikel 2 van de overeenkomst bepaalt dat de overeenkomst van toepassing is op:
a) alle vissers, die – in welke hoedanigheid ook – op basis van een arbeidsovereenkomst of in een arbeidsverhouding werkzaam zijn op alle vissersvaartuigen die bij commerciële visserij betrokken zijn;
b) alle andere vissers op hetzelfde vaartuig als de onder a) bedoelde vissers om de bescherming van de algemene veiligheid en gezondheid te waarborgen.
Deze definitie is enerzijds beperkter omdat vissers, die niet werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding (m.a.w. alle vissers aan boord van het vissersvaartuig werken als zelfstandige) niet onder de reikwijdte van de richtlijn vallen.
Anderzijds zijn de uitzonderingen van de richtlijn beperkter omdat het walpersoneel alleen wordt uitgesloten van de bescherming van de richtlijn wanneer het aan boord van een vissersvaartuig werkt dat aan de kade ligt. In artikel 7:740 j° 7:735 BW is geregeld dat op de arbeidsovereenkomst van een werknemer die gewoonlijk aan de wal werkt, de artikelen 702, 703, 704 lid 2, 709, 711, 718 tot en 720, 725, 732, 734 tot en met 734c, 734e tot en met 734m van overeenkomstige toepassing zijn, indien en voor zolang hij gedurende de reis arbeid aan boord van een zeevissersvaartuig verricht.
Voor de reikwijdte van het verdrag en de richtlijn is ook van belang wat een vissersvaartuig is. Volgens het verdrag valt daaronder elk schip of elke boot, ongeacht zijn aard en ongeacht de eigendomsvorm, dat of die wordt gebruikt of wordt beoogd voor gebruik bij de commerciële visserij.
In de richtlijn is een vissersvaartuig gedefinieerd als schepen of boten die de vlag van een lidstaat voeren of onder de volledige rechtsmacht van een lidstaat geregistreerd zijn, van welke aard ook en ongeacht de eigendomsvorm, en die gebruikt worden of bestemd zijn om gebruikt te worden voor de commerciële visserij.
Een vissersvaartuig is volgens de Wz een Nederlands schip dat bestemd is of gebezigd wordt voor het bedrijfsmatig vangen van vis of van andere levende rijkdommen van de zee. De term bedrijfsmatig omvat alle commerciële activiteiten. In artikel 8:2 BW wordt onder zeevissersschepen verstaan zeeschepen, die blijkens hun constructie uitsluitend of in hoofdzaak voor de bedrijfsmatige visvangst zijn bestemd.5 Deze definities behoeven geen aanpassing in verband met verdrag of richtlijn.
Het verdrag biedt de mogelijkheid om binnenvisserij uit te zonderen. Artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Wz waarin schepen zijn uitgezonderd die uitsluitend varen op binnenwateren, is in lijn met deze mogelijkheid. Wel is het nodig om de uitzondering in de Wz voor onoverdekte vissersvaartuigen die in de regel niet buiten het zicht van de Nederlandse kust worden gebracht, te schrappen (artikel IV, onder B). De reikwijdtebepaling in artikel 2 van het verdrag kent die uitzondering niet.
Ook voor andere dan Nederlandse schepen bevat het verdrag in artikel 43 enkele onderzoeks- en rapportageverplichtingen (met name in verband met klachtenbehandeling) die kunnen worden uitgevoerd in het kader van de Wet havenstaatcontrole. Die wet heeft betrekking op controle en, waar nodig, aansluitende maatregelen jegens schepen die niet de Nederlandse vlag mogen voeren. Die wet kan worden toegepast op alle zeeschepen – ook zeevissersvaartuigen – die niet zijn gerechtigd de Nederlandse vlag te voeren.
Waar in het kader van de handhaving voor de uitvoering van het verdrag toepassing wordt gegeven aan de Schepenwet (met het oog op het voorkomen van scheepsrampen, de mogelijkheid van het instellen van een onderzoek omtrent scheepsrampen en tuchtmaatregelen ten opzichte van kapiteins, stuurlieden of machinisten) is een vissersvaartuig elk vaartuig dat wordt gebezigd voor het vangen van vis, walvissen, zeehonden, walrussen of andere levende rijkdommen van de zee.
Voor de implementatie van het verdrag in het Burgerlijk Wetboek is van belang dat in afdeling 12A van Boek 7 wordt bepaald welke afdelingen van titel 7.10 BW van toepassing zijn op de arbeidsovereenkomst in de zeevisserij.
Ook de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) bevat een reikwijdtebepaling over zeeschepen die geen beperkingen bevat waardoor strijdigheid met het verdrag of de richtlijn zou kunnen ontstaan. De Waadi is van toepassing op private arbeidsbemiddeling en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten door ondernemingen met een zetel in Nederland. De Waadi en de daarop berustende bepalingen zijn voorts mede van toepassing zijn op arbeid die geheel of ten dele buiten Nederland wordt verricht door personen, werkzaam aan boord van zeeschepen die op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de vlag van het Koninkrijk te voeren.
De Arbeidstijdenwet biedt algemene grondslagen voor regulering van arbeidstijden in uitvoeringsmaatregelen en heeft extraterritoriale werking onder meer op arbeid die geheel of ten dele buiten Nederland wordt verricht door personen, werkzaam aan boord van zeeschepen die op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de Nederlandse vlag te voeren.6
Het begrip «scheepsbeheerder van een vissersvaartuig» is een kernbegrip in het verdrag en de richtlijn. De definitie in artikel 1, onderdeel d, van het verdrag is zeer breed:
«scheepsbeheerder van een vissersvaartuig: de eigenaar van het vissersvaartuig of een andere organisatie of persoon, zoals de manager, de agent of de rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip van de eigenaar heeft overgenomen en die, door het aanvaarden van die verantwoordelijkheid, ermee heeft ingestemd de taken en verantwoordelijkheden die in overeenstemming met het verdrag aan scheepsbeheerders van vissersvaartuigen worden opgelegd, te aanvaarden ongeacht het feit of andere organisaties of personen bepaalde taken of verantwoordelijkheden namens de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig vervullen».
De term «scheepsbeheerder» wordt in de Nederlandse vertaling van de richtlijn niet gebruikt. Daarin wordt gesproken over een «eigenaar van een vissersvaartuig of eigenaar». In de Engelse tekst van de richtlijn wordt gesproken over een «fishing vessel owner or owner» en is de tekst van de definitie inhoudelijk identiek.
In de Wz is de scheepsbeheerder van een vissersvaartuig gedefinieerd als «de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de eigenaar de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het vissersvaartuig heeft overgedragen». Deze definitie is conform het verdrag en de richtlijn.
In de zeevisserij is de maatschap een veel voorkomende exploitatievorm. In dit wetsvoorstel wordt een afzonderlijke bepaling in afdeling 12B van Boek 7 BW voor zeevisserijmaatschappen opgenomen. In het commentaar van de Stichting Sectorraad Visserij wordt de vraag opgeworpen wie voor een in maatschapsverband ingebracht schip moet worden aangemerkt als scheepsbeheerder.7 De deelnemers aan de maatschap ontvangen (op basis van de zogenoemde besomming) een aandeel in de opbrengsten van de vangst. Ook voor deze constructie geldt dat in eerste instantie de eigenaar van het vissersvaartuig wordt beschouwd als scheepsbeheerder tenzij uit de maatschapsovereenkomst blijkt dat de maatschap heeft ingestemd de taken en verantwoordelijkheden voor de exploitatie van het schip van de eigenaar over te nemen. Daarbij is bepalend wie als scheepsbeheerder deel II van het visserij-arbeidscertificaat heeft ondertekend.
De huidige Wz en haar uitvoeringsregelgeving omvatten in de eerste plaats de voorschriften omtrent de bemanning aan boord van Nederlandse zeeschepen met het oogmerk de veiligheid van het schip en de scheepvaart te bevorderen. Met dit regelgevingscomplex is zowel uitvoering gegeven aan verplichtingen voortvloeiend uit verdragen van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de IAO als aan verplichtingen voortvloeiend uit Europese regelgeving. De Wz bevat onder andere bepalingen omtrent de verplichtingen en bevoegdheden van de scheepsbeheerder en de kapitein/schipper alsmede over de bemanningssamenstelling, de vaarbevoegdheden, met inbegrip van opleidings- en trainingsvereisten en ervaringseisen, de monstering en de medische keuring van de bemanning. Een belangrijk deel van het MAV is in de Wz geïmplementeerd. Het gaat hierbij onder andere om het certificaat en de verklaring naleving maritieme arbeid, de klachtenprocedures aan boord en aan de wal en de aanwezigheid aan boord van verschillende documenten. Ook zijn voorschriften over de accommodatie aan boord en voeding van zeevarenden opgenomen in een op de Wz gebaseerde ministeriële regeling, de Regeling zeevarenden. Het verdrag komt naar zijn strekking overeen met het MAV en kan dan ook voor de genoemde onderwerpen worden geïmplementeerd in het kader van de Wz. Wel is het verdrag beknopter dan het MAV; dit implementatiewetsvoorstel bevat dan ook qua aard en omvang beperktere wijzigingen dan de herziening van de Wz ter gelegenheid van de implementatie van het MAV. Dat geldt ook voor de implementatie van de richtlijn.
Het verdrag en de richtlijn stellen eisen ten aanzien van de accommodatie en medische en andere voorzieningen voor vissers aan boord (artikelen 26 en 27 en bijlage III van het verdrag; artikelen 21 tot en met 25 en bijlage II van de Overeenkomst). Het verdrag stelt in bijlage II, onderdeel 78 en 79, eisen ten aanzien van de voeding en de drinkwatervoorziening aan boord. De richtlijn bevat daarover identieke bepalingen in bijlage III, onderdeel 73 en 74. Voorgesteld wordt om de eisen ten aanzien van accommodatie, medische en recreatievoorzieningen en voeding en drinkwatervoorziening vast te leggen in een wijziging van de Regeling zeevarenden, omdat het om gedetailleerde voorschriften van overwegend technische aard gaat, die rechtstreeks voortkomen uit het verdrag en de richtlijn. Deze vereisten worden ook van toepassing verklaard op vissersvaartuigen. De huidige artikelen 48 en 48a Wz geven daarvoor een grondslag, die op enkele punten nog wordt aangevuld.
De vlaggenstaat is verantwoordelijk voor de naleving en handhaving van de normen van het verdrag ten aanzien van haar schepen. De vlaggenstaat moet daartoe op grond van artikel 40 van het verdrag een systeem voor inspectie, verslaglegging, monitoring, klachtenprocedures, sancties en corrigerende maatregelen instellen in overeenstemming met zijn nationale wet- en regelgeving.
Artikel 3 van de richtlijn houdt in dat de lidstaten bepalen welke sancties van toepassing zijn op overtreding van de op basis van deze richtlijn ingevoerde nationale bepalingen. Artikel 23, onderdeel g, van de Overeenkomst bij de richtlijn bepaalt dat de lidstaten procedures invoeren om op klachten te reageren over accommodatie die niet voldoet aan de vereisten van de Overeenkomst.
In het verdrag is in artikel 41 geregeld dat vissersvaartuigen die langer dan drie dagen op zee blijven en een lengte hebben van 24 meter of meer dan wel normaliter meer dan 200 zeemijlen uit de kustlijn van de vlaggenstaat of buiten de buitengrens van zijn continentaal plat varen, naar gelang welke afstand het grootst is, voorzien moeten zijn van een geldig document (verder aan te duiden als het visserij-arbeidscertificaat) om aan te tonen dat het schip is geïnspecteerd ten behoeve van de naleving van de bepalingen van het verdrag inzake leef- en werkomstandigheden. De geldigheidsduur van het document is op grond van artikel 41, tweede lid, van het verdrag ten hoogste 5 jaar. Over de aanvraag en de behandeling daarvan is niets geregeld in het verdrag. In de considerans bij de richtlijn worden de lidstaten opgeroepen om een uniform geldig document – zoals vermeld in artikel 41 van het verdrag – voor de hele Europese Unie te ontwikkelen.
De implementatie van de voorschriften van het verdrag over certificering krijgt vorm door aanvulling van het hoofdstuk van de Wz over certificering en klachtenbehandeling (hoofdstuk 4B), dat thans is toegesneden op het certificaat maritieme arbeid. Er wordt een nieuw artikel (artikel 48f Wz) over certificering van bovengenoemde categorie vissersvaartuigen toegevoegd, dat toegesneden is op de eisen van het verdrag. Verder worden enige bestaande bepalingen over het certificaat maritieme arbeid van overeenkomstige toepassing verklaard op vissersvaartuigen. Deze bepalingen regelen de mogelijkheid van uitbesteding van inspecties en certificering aan klassenbureaus8 – in navolging van het verdrag – en de gevallen waarin certificaten komen te vervallen of kunnen worden ingetrokken.
Het verdrag schrijft geen klachtenprocedures aan boord voor. Wel is in artikel 43 van het verdrag bepaald dat een verdragsstaat die een klacht ontvangt of bewijs krijgt dat een vissersvaartuig onder zijn vlag niet voldoet aan de vereisten van het verdrag, de nodige maatregelen neemt om de zaak te onderzoeken en ervoor dient te zorgen dat de eventueel vastgestelde tekortkomingen worden weggenomen. De klachtenregeling van de Wz wordt van overeenkomstige toepassing verklaard.
In de richtlijn ontbreekt een vergelijkbare bepaling. Wel is in artikel 23, onderdeel g, van de Overeenkomst bij de richtlijn bepaald dat er procedures moeten zijn om op klachten te reageren over accommodatie die niet voldoet aan de in de overeenkomst gestelde vereisten.
Het voorgaande betreft schepen onder Nederlandse vlag. Voor zover de verdragsbepalingen betrekking hebben op buitenlandse schepen vindt de implementatie plaats in het kader van de Wet havenstaatcontrole. Artikel 43, tweede lid, van het verdrag regelt dat, indien een vissersvaartuig tijdens de normale exploitatie of om operationele redenen een haven van een verdragsstaat aandoet en die staat een klacht ontvangt of bewijs krijgt dat dit vaartuig niet voldoet aan de vereisten van dit verdrag, die staat een rapport kan zenden aan de regering van de vlaggenstaat van het vaartuig en de nodige maatregelen kan nemen om alle omstandigheden aan boord, die kennelijk gevaarlijk zijn voor de veiligheid of gezondheid, te verbeteren. Voor de uitvoering van dit artikel dient te worden voorzien in bevoegdheden jegens vissersvaartuigen die zich bevinden in een Nederlandse haven en varen onder een andere vlag dan die van de havenstaat Nederland. Daartoe moet de Wet havenstaatcontrole van toepassing zijn en zal de opsomming van relevante verdragen in het «Besluit aanwijzing verdragen Wet havenstaatcontrole» worden aangevuld met het Verdrag betreffende werk in de visserijsector. Aangezien de havenstaatcontrole niet routinematig van aard zal zijn, zal hiervoor aanvullend in de Regeling havenstaatcontrole 2011 een beperkt controleregime worden vastgelegd, waarbij de controle plaatsvindt op basis van klachten of van andere aanwijzingen omtrent schending van het verdrag aan boord van een vissersvaartuig. In de richtlijn ontbreekt een soortgelijke regeling.
Titel 10 (Arbeidsovereenkomst) van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek hoeft slechts op een aantal onderdelen te worden gewijzigd. Deze wijzigingen betreffen met name afdeling 12A. Voorts wordt een nieuwe afdeling 12B «De maatschapsovereenkomst in de zeevisserij» opgenomen.
Met de implementatie van het MAV, waarbij in een nieuwe afdeling 12 bijzondere bepalingen ter zake van de zee-arbeidsovereenkomst in titel 7.10 BW zijn opgenomen, is ook de rechtspositie van de zeevarende in de zeevisserij grotendeels al ingevuld conform het verdrag en de richtlijn. Afdeling 12 is evenals de afdelingen 1 tot en met 9 en 11 van titel 10 van toepassing op de arbeidsovereenkomst van de zeevarende in de zeevisserij (art.7:740 BW), voor zover daarvan niet wordt afgeweken in afdeling 12A.
Artikel 16 en bijlage II van het verdrag, die regels stellen met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst op basis waarvan vissers aan boord werken, zijn voor zover het een arbeidsovereenkomst betreft grotendeels geregeld in artikel 7:699 BW. In het gewijzigde artikel 7:742 BW is een aantal nieuwe gegevens, die in de arbeidsovereenkomst moeten worden vermeld, opgesomd. Zij komen overeen met hetgeen is bepaald in bijlage I van de Overeenkomst bij de richtlijn.
Onderdeel a van artikel 17 van het verdrag (procedures die waarborgen dat een visser van tevoren zijn overeenkomst kan inzien en advies kan inwinnen) en artikel 15 van de Overeenkomst behoeven geen aparte regeling: dit valt onder het algemeen vermogensrecht en, als er sprake is van een arbeidsovereenkomst, ook onder het beginsel van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW). Het in artikel 17, onderdeel b, van het verdrag geregelde bijhouden van een dossier van de werkzaamheden van de visser (artikel 15, onderdeel b, van de overeenkomst) is voorzien in artikel 38 Wz.
De in onderdeel c van artikel 17 van het verdrag genoemde middelen voor beslechting van geschillen (artikel 15, onderdeel c, van de overeenkomst) behoeven evenmin specifiek geregeld te worden. Zij zijn te vinden in het burgerlijk procesrecht. Voor zeevarenden is voorts in artikel 7:705 BW voorzien in concentratie van rechtsbevoegdheid bij de sector kanton van de rechtbank Rotterdam.
Artikel 18 van het verdrag bepaalt dat de overeenkomst op basis waarvan vissers werken en waarvan een afschrift wordt verstrekt aan de visser, aan boord blijft en voor inzage beschikbaar moet zijn voor de visser en in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk – op verzoek – voor andere belanghebbenden. Artikel 16 van de Overeenkomst bevat een soortgelijke bepaling. Artikel 7:697, tweede lid, dat op grond van artikel 7:740 BW van toepassing is op de arbeidsovereenkomst van de zeevarende in de zeevisserij, regelt dat ieder der partijen moet beschikken over een ondertekend exemplaar van de arbeidsovereenkomst. Artikel 7:698 BW, dat ook van toepassing is op de zeevarende in de zeevisserij, houdt in dat de visser aan boord kennis moet kunnen nemen van zijn arbeidsovereenkomst en de toepasselijke cao. Op grond van de artikelen 7:747 en 749 BW gaan deze verplichtingen ook gelden voor personen, die anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werken in de zeevisserij, en voor de maatschapsovereenkomst in de zeevisserij.
Voorts voorziet het nieuwe artikel 69da Wz in overeenkomstige informatieverplichtingen van de scheepsbeheerder.
Artikel 21 van het verdrag stelt regels met betrekking tot de repatriëring. De Overeenkomst bij de richtlijn bevat in artikel 19 identieke regels. Deze materie is opgenomen in artikel 7:718 BW, welk artikel op grond van artikel 7:740 BW van toepassing is op de arbeidsovereenkomst van de zeevarende in de zeevisserij. Op grond van de artikelen 7:747 en 749 BW gaan de repatriëringsverplichtingen ook gelden voor personen, die anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werken in de zeevisserij, en voor de maatschapsovereenkomst in de zeevisserij.
De uitzondering in artikel 21 van het verdrag (artikel 19, tweede lid, van de overeenkomst), dat de kosten van repatriëring niet voor rekening komen van de werkgever als de visser ernstig in gebreke is ten aanzien van de nakoming van verplichtingen uit de overeenkomst, is niet overgenomen. De huidige regeling van repatriëring in artikel 7:718 BW kent deze uitzondering ook niet.
Artikel 23 van het verdrag bepaalt dat vissers die een salaris ontvangen verzekerd moeten zijn van een maandelijkse of andere periodieke betaling. Artikel 7:743, eerste lid, BW, waarin op verzoek van sociale partners de bij cao vast te stellen betalingstermijn is verruimd tot maximaal zes maanden, voldoet aan dit verdragsartikel. Artikel 7:623, eerste lid, BW regelt de betalingstermijn van het in geld naar tijdruimte vastgestelde loon. Deze verplichtingen gaan ook gelden voor vissers die anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn in de zeevisserij en voor de maatschapsovereenkomst in de zeevisserij.
Artikel 24 van het verdrag bepaalt dat de zeevisser gratis betalingen moet kunnen overmaken aan zijn familie. Artikel 7:707 BW, dat ook van toepassing is op de zeevarende in de zeevisserij, regelt de mogelijkheid van overmaking van loon aan door de zeevarende aan te wijzen personen. In het voorgestelde artikel 7:746 BW wordt vastgelegd dat de werkgever voor de overmaking geen kosten in rekening brengt bij de zeevarende in de zeevisserij. Dit artikel gaat ook gelden voor personen, die anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn in de zeevisserij, en voor de maatschapsovereenkomst in de zeevisserij.
Zoals toegelicht in § 3.3, zal voor een beperkte categorie vissersvaartuigen moeten worden voorzien in certificering. De uitvoering daarvan komt te berusten bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna ILT). Ook zal die inspectiedienst voor alle vissersvaartuigen moeten toezien op de naleving van de geïmplementeerde verdragsbepalingen. Tenslotte zal de genoemde havenstaatcontrole worden uitgevoerd door de ILT.
De havenstaatcontrole zal, zoals aangegeven in § 3.3, niet routinematig van aard zijn, maar er wordt een beperkt controleregime vastgelegd, waarbij de controle plaatsvindt op basis van klachten of van andere aanwijzingen omtrent schending van het verdrag aan boord.
De uitvoeringskosten van de ILT (bestuurslasten) betreffen vooral de verstrekking en waar nodig intrekking van visserij-arbeidscertificaten voor een beperkte deelcategorie van de Nederlandse vissersvaartuigen en het houden van een register daarvan. Ook zal de ILT toezicht op de naleving houden; dit kan worden ingebouwd in de controle van vissersvaartuigen op de naleving van de bestaande voorschriften die betrekking hebben op vissersvaartuigen of de bemanning daarvan. Ook zullen incidenteel, naar aanleiding van klachten of aanwijzingen voor niet-naleving van het verdrag (alle vissersvaartuigen die bij zeevisserij betrokken zijn) en de richtlijn (vissersvaartuigen die bij zeevisserij betrokken zijn en de vlag van een lidstaat voeren), controles plaatsvinden van buitenlandse schepen in Nederlandse havens.
Administratieve lasten zullen optreden voor scheepsbeheerders van een beperkte categorie vissersvaartuigen in verband met het aanvragen van visserij-arbeidscertificaten. Op basis van de gegevens in de Gids van Vissersvaartuigen van 2 januari 20189 zou dit 245 vissersvaartuigen met een lengte van 24m of meer betreffen. Voor scheepsbeheerders en andere werkgevers van zeevissers bevat het wetsvoorstel enige administratieve verplichtingen die de vorm van de overeenkomst en de beschikbaarheid daarvan aan boord betreffen.
Voor het aanvragen van een visserij-arbeidscertificaat zal de scheepsbeheerder per schip moeten voldoen aan de volgende verplichtingen:
Aanvragen van een visserij-arbeidscertificaat |
|
---|---|
Minimumleeftijd vissers |
Bestaat al een minimumleeftijd in de nadere regeling kinderarbeid, maar die regeling moet worden aangepast. Gedeeltelijk geïmplementeerd in het Besluit Arbeidstijden vervoer waarin er een specifieke regeling is voor vissers jonger dan 18 jaar. |
Geneeskundige verklaring vissers |
Verplichting bestaat al, verplicht op grond van IAO-verdrag 113 dat NL in 1988 heeft goedgekeurd. |
Kwalificaties van de vissers |
Verplichting bestaat al |
Schriftelijke overeenkomsten van werk voor vissers |
Bestaat al, was al verplicht op basis van het IAO-verdrag 114 dat NL in 1980 heeft goedgekeurd. |
Arbeidsbemiddeling of het ter beschikking stellen van vissers |
Waadi is van toepassing op in NL geregistreerde zeeschepen |
Arbeids- en rusttijden |
Bestaat al voor werknemers vissers (Arbeidstijdensbesluit vervoer) Zelfstandigen is nog niet voor alle vissersvaartuigen gekwantificeerd, maar er zijn al wel doelverplichtingen bepaald. |
Bemanningssamenstelling |
Bestaat al (o.a. m.b.t. Schengenverplichtingen) |
Repatriëringsverplichting |
Bestaat al op grond van de implementatiewet Maritiem Arbeidsverdrag |
Huisvesting en voorzieningen aan boord van vissersvaartuigen |
Verplichting bestaat al op grond van IAO-verdrag 126 en EG richtlijn 93/103 |
Voeding en drinkwater |
Zijn al van toepassing op basis van BW |
Gezondheid en veiligheid aan boord van vissersvaartuigen |
Arbeidsomstandighedenwet |
Medische zorg aan boord |
Bestaat al ten dele EU Richtlijn 92/29, is geregeld in het BW en was daarvoor geregeld in het Wetboek van Koophandel |
Verzekerd tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten of overlijden |
Sociale zekerheid BW/ Zeerisico 1967 |
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de verplichtingen die voortkomen uit het Verdrag voor het verkrijgen van een visserij-arbeidscertificaat voor het grootste deel reeds bestaande verplichtingen zijn op grond van eerder door Nederland goedgekeurde en geïmplementeerde IAO-verdragen, EU-richtlijnen of al bestaande Nederlandse wetgeving. De administratieve lasten blijven dus beperkt tot de aanvraag van het visserij-arbeidscertificaat die voor het eerst zal worden aangevraagd in 2019 en dan elke 5 jaar ( eerste hernieuwing in 2024) moet worden hernieuwd. De administratieve last van de hernieuwing van een visserij-arbeidscertificaat wordt als verwaarloosbaar beschouwd omdat het bestaande dossier slechts moet worden geactualiseerd en de documentatie elektronisch kan worden geüpdatet.
Aanpassing van de zee-arbeidsovereenkomst aan de eisen die daaraan worden gesteld is een eenmalige administratieve last die voor het inhoudelijke deel echter al grotendeels op de schouders is genomen bij de implementatie van het Maritiem Arbeidsverdrag. De uitvoering, d.w.z. het maken, uitleggen en ondertekenen van de overeenkomsten moet wel opnieuw worden gedaan. Inschatting is dat hier gemiddeld per zee-arbeidsovereenkomst 25 minuten aan worden besteed. Dit werk kan worden gedaan door een goed geïnstrueerde MBO-er. Voor de maatschapsovereenkomsten is dit niet anders. Op de Nederlandse vissersvloot zijn er bij benadering 2.500 vissers werkzaam. Dat betekent een inzet van ongeveer 1.000 arbeidsuren tegen het uurtarief van 34 euro. Een deel van die inzet moet, zoals gezegd toch al plaatsvinden uit andere hoofde. Daarom is het redelijk dat met de vernieuwingsoperatie in verband met C188 eenmalig zo’n 500 arbeidsuren gemoeid zijn. Eveneens een eenmalige administratieve last is een zodanige inrichting van de bemanningsadministratie dat de bij inspectie vereiste documenten voor de inspecteur beschikbaar komen. Het gaat dan niet alleen om de vlagstaatinspecties, maar ook om de havenstaatcontroles. Het aan boord op papier beschikbaar maken en actueel houden van alle vereiste documenten brengt een administratieve last met zich mee, die bestaat uit een eenmalige inspanning om alle documenten op de datum van inwerkingtreding aan boord beschikbaar te hebben. De inschatting is dat een papieren operatie eenmalig zo’n 1.000 MBO-arbeidsuren gemoeid zullen zijn. Bij digitale documentatie zal de regeldruk lager zijn.
Op basis van de bovenstaande analyse is het redelijk de eenmalige regeldrukkosten voor 2019 te begroten op [ P=1.500 uren x 34 euro] x [ Q=1 ]= 51 000 euro.
Bovengenoemde paragraaf werd voor advies voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk en in overeenstemming met het advies ATR van 11 oktober aangepast.
Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel is er regelmatig overlegd met de sociale partners vertegenwoordigd in de Stichting Sectorraad Visserij. Sociale partners kunnen instemmen met de tekst van het wetsvoorstel.
In aansluiting op de wijzigingen die dit wetsvoorstel bevat, zullen ook de uitvoeringsregels op basis van enkele wetten aangepast moeten worden. Op het niveau van algemene maatregel van bestuur gaat het vooral om wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Daarbij kan ook gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid die het verdrag aan de lidstaten biedt om voorschriften vast te stellen die «wezenlijk gelijkwaardig» zijn aan de primair in het verdrag vermelde rusttijden. De nieuwe voorschriften van het Arbeidstijdenbesluit vervoer zullen mede van toepassing worden verklaard op de zogenoemde maatschapsvissers, nu het huidige besluit slechts betrekking heeft op arbeids- en rusttijden van werknemers.
Daarnaast zullen het Besluit zeevarenden en de Regeling zeevarenden met bemanningsvoorschriften over vissers moeten worden aangepast om enige voorschriften van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector en de Overeenkomst bij de richtlijn over arbeidsomstandigheden en ongevallenpreventie aan boord te implementeren. Het gaat onder andere om het specifiek rekening houden met de veiligheid en gezondheid van vissers jonger dan 18 jaar, het vaststellen van procedures voor het aan boord voorkomen van bedrijfsongevallen en beroepsziekten, en de begeleiding en schriftelijke informatieverschaffing ten behoeve van de veiligheid en gezondheid aan boord, een en ander voor zover niet reeds geregeld in het Arbeidsomstandighedenbesluit. Ook zal in het Schepelingenbesluit tot uitdrukking worden gebracht dat dat besluit op vissersvaartuigen voortaan nog slechts van toepassing is voor zover zij (kort gezegd) zijn gebouwd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel.
Op het niveau van ministeriële regeling is een wijziging van de Regeling zeevarenden nodig, in het bijzonder om de voorschriften over accommodatie van zeevissers alsmede recreatieve en medische voorzieningen aan boord te implementeren. Ook worden daarbij voorschriften opgenomen over de verstrekking van voedsel en drinkwater aan boord. Daarnaast zal de Regeling havenstaatcontrole 2011 worden gewijzigd met het oog op controles van buitenlandse schepen in Nederlandse havens naar aanleiding van klachten.
Nadere regeling kinderarbeid
In de Nadere regeling kinderarbeid zal expliciet worden vastgelegd dat een visser jonger dan 16 jaar geen arbeid mag verrichten aan boord van een vissersvaartuig. Daarnaast zal worden vastgelegd welke uitzonderingen er zijn op deze hoofdregel. Conform artikel 6, tweede en derde lid, van de (bijlage bij de) richtlijn, zal een 15-jarige in twee situaties lichte werkzaamheden op een vissersvaartuig mogen verrichten: hetzij wanneer hij een beroepsopleiding in de zeevisserij volgt en er voor hem geen voltijdse leerplicht meer geldt, hetzij tijdens schoolvakanties.
Artikel I Wijziging Boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek
Artikel I, onderdeel A, artikel 695
Artikel 7:695, eerste lid, BW wordt aangevuld teneinde onduidelijkheid over de reikwijdte van deze bepaling te voorkomen.
Het huidige eerste lid van artikel 7:695 BW bepaalt dat «deze afdeling van toepassing is op zeeschepen die op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de vlag van het Koninkrijk te voeren».
Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat wordt voldaan aan het MAV dat de verplichtingen uit dat verdrag beperkt tot zeeschepen die de vlag van de betreffende staat voeren (artikel V MAV). De vlaggenstaat is verantwoordelijk voor de naleving en handhaving van de normen van dit verdrag ten aanzien van zeeschepen die haar vlag voeren.
De formulering van artikel 7:695, eerste lid, BW kan de vraag oproepen of afdeling 12 ook van toepassing is, indien op grond van andere aanknopingspunten, genoemd in de Verordening Rome I (inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst) of op grond van artikel 10:154 BW Nederlands recht van toepassing is. Artikel 7:695, lid 1, BW beoogt slechts tot uitdrukking te brengen dat aan de vlaggenstaateisen van het MAV wordt voldaan.
Dat laat onverlet dat, indien op grond van andere aanknopingspunten dan de vlag Nederlands recht van toepassing is, afdeling 12 ook geldt. Inperking van de werkingssfeer van afdeling 12 tot zeevarenden aan boord van een zeeschip met Nederlandse vlag, zou bij toepasselijkheid van Nederlands recht leiden tot een verschil in beschermingsniveau afhankelijk van de vraag of de zeevarende (met een Nederlandse zee-arbeidsovereenkomst) werkt op een zeeschip met een Nederlandse of buitenlandse vlag. In het laatste geval zou de zeevarende niet onder de bijzondere regeling van de zee-arbeidsovereenkomst in afdeling 12 vallen, maar onder het reguliere arbeidsovereenkomstenrecht in de afdelingen 1–9 en 11 van titel 7.10 BW. Het eerste lid van artikel 7:695 BW wordt aangevuld om elke onduidelijkheid ter zake uit te sluiten.
Artikel I, onderdelen B en C, artikel 739
Het opschrift boven artikel 739 is gewijzigd aangezien er in afdeling 12A geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen zeevisserij en kustvisserij. Artikel 1, onderdeel a, van het verdrag omschrijft evenals artikel 1, onderdeel b, van de Overeenkomst bij de richtlijn «commerciële visserij» ruim. Het omvat alle visserijactiviteiten met uitzondering van visserij voor eigen levensonderhoud en recreatieve visserij. Dit betekent dat kustvisserij onder hetzelfde beschermingsregime valt als zeevisserij. In verband daarmee kan de definitie van kustvisserij in onderdeel b vervallen. Voor binnenvissers gelden de bepalingen betreffende de «gewone» arbeidsovereenkomst en de uitzendovereenkomst. Gelet op hun specifieke situatie (zij zijn niet actief op zee en de gebieden waarin zij werken zijn niet zo afgelegen dat zij de bijzondere bescherming van de zeevisser nodig hebben) vallen binnenvissers – conform het advies van sociale partners – onder het beschermingsregime voor «reguliere» werknemers: de afdelingen 1 tot en met 9 en 11 van titel 7.10 BW zijn op hen van toepassing.
Artikel I, onderdeel D, artikel 740
De artikelen 7:737 en 738a tot en met 738f BW worden uitgezonderd. Artikel 7:737, eerste lid, BW wordt uitgezonderd omdat het nieuwe artikel 7:747 BW een soortgelijke regeling bevat voor personen die anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden verrichten in de zeevisserij. Artikel 7:737, tweede lid, en de artikelen 738a tot en met 738f BW worden uitgezonderd, omdat zij strekken tot implementatie van de wijzigingen van de Code en aanhangsels bij het MAV, die door de Internationale Arbeidsconferentie zijn goedgekeurd op 11 juni 2014 en deze materie geen onderdeel uitmaakt van het verdrag noch de richtlijn.
Het tweede lid van artikel 7:740 BW kan vervallen aangezien er op de zeevarende in de kustvisserij geen afzonderlijk beschermingsregime meer van toepassing is: zij vallen onder het bereik van de Regeling inzake de zee-arbeidsovereenkomst in de zeevisserij. In het nieuwe tweede lid worden ook de nieuwe artikelen 7:742 en 7:746 tot en met 749 BW genoemd. Deze artikelen zijn van dwingend recht.
Artikel I, onderdeel E, artikel 742
Artikel 16, onder b, van het verdrag bepaalt dat de overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers moet voldoen aan de in bijlage II van het verdrag opgenomen bepalingen. Bijlage II somt de gegevens op die in beginsel in die overeenkomst moeten worden opgenomen. In de richtlijn zijn die gegevens opgenomen in bijlage I. Deze gegevens komen grotendeels overeen met de opsomming in artikel 7:699 BW. Dit artikel is op grond van artikel 7:740, eerste lid, BW van toepassing op de arbeidsovereenkomst in de zeevisserij.
Voor zover deze bijlagen andere gegevens vereisen dan de in artikel 7:699 BW opgesomde, worden zij in artikel 742, eerste lid, benoemd en moeten zij naast de relevante gegevens uit artikel 7:699 BW in de schriftelijke arbeidsovereenkomst worden vermeld.
Het betreft het overeengekomen garantieloon en de berekeningswijze van het aandeel van de zeevarende in de opbrengst van de vangst, voor zover het loon bestaat uit een aandeel in de vangst of opbrengst daarvan; de door de werkgever aan de werknemer te verstrekken voorzieningen aan boord van het vissersvaartuig; en de bescherming die de werkgever de zeevarende moet aanbieden bij ziekte, ongeval of overlijden in het kader van zijn arbeid aan boord en de minimumrusttijden.
Artikel 7:742, eerste lid, BW is van overeenkomstige toepassing op personen die anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werken in de zeevisserij (artikel 7:747 BW) en op de maatschapsovereenkomst (artikel 7:749 BW).
In het tweede lid wordt bepaald dat, indien de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn vermeld in een toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst of een regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan, een verwijzing naar die documenten volstaat.
Artikel I, onderdeel F, artikel 743
Voorgesteld wordt om de termijn te verlengen waarbinnen het loon, dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit een aandeel in de vangst of de opbrengst daarvan, moet worden voldaan. Voorgesteld wordt de termijn te verdubbelen tot zes maanden. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de behoefte van de praktijk.
Artikel I, onderdeel G, artikel 746
Artikel 24 van het verdrag bepaalt dat overboeking van loon aan familieleden kosteloos dient te geschieden.
Artikel 7:707 BW bepaalt dat de zeevarende de werkgever schriftelijk kan verzoeken om overmaking van zijn loon aan bepaalde personen.
Norm A2.2 van het MAV, waarop artikel 7:707 BW is gebaseerd, bepaalt dat eventuele kosten voor deze diensten van de werkgever redelijk in hoogte moeten zijn.
Het verdrag gaat verder en eist dat er geen kosten in rekening mogen worden gebracht. Dit wordt in artikel 7:746 BW geregeld.
Artikel I, onderdeel H, artikelen 747 en 748
Artikel 747
De reikwijdte van het verdrag is ruim: het heeft niet alleen betrekking op de arbeidsovereenkomst maar op elke andere overeenkomst (bijvoorbeeld de overeenkomst van opdracht) op grond waarvan een visser aan boord van een vissersvaartuig werkt en die diens leef- en werkomstandigheden aan boord regelt (artikel 1, onder f). De richtlijn heeft betrekking op vissers, die niet op basis van een arbeidsovereenkomst werken, voor zover dat gebeurt op een vissersvaartuig waarop ook vissers met een arbeidsovereenkomst actief zijn (artikel 2, eerste lid).
In verband daarmee wordt een aantal relevante artikelen uit de afdelingen 12 en 12A van titel 7.10 BW van overeenkomstige toepassing verklaard op personen die anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden in de zeevisserij verrichten. De scheepsbeheerder is gehouden de uit deze artikelen voortvloeiende verplichtingen na te komen.
Artikel 748
In het kader van de implementatie van de wijzigingen van de Code en aanhangsels bij het MAV is artikel 7:718, zesde lid, BW geschrapt en vervangen door een verzekeringsplicht voor de scheepsbeheerder, hetgeen is uitgewerkt in de artikelen 7:738a tot en met 7:738d BW.10 Artikel 7:718, zesde lid, BW regelde de aansprakelijkheid van de scheepsbeheerder als de werkgever zijn repatriëringsverplichtingen niet tijdig nakomt. Voor zeevarenden in de zeevisserij dient deze verplichting gehandhaafd te blijven. Daartoe strekt het voorgestelde artikel 7:748 BW.
Artikel I, onderdeel I, artikel 749
De Wet van 6 juli 2011 inzake implementatie van het op 23 februari 2006 te Genève tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Stb. 2011, 394) bevat in de artikelen XIII en XIIIa een aanvullende regeling inzake de vennootschap van zeevarenden in de zeevisserij gebaseerd op het toen nog aanhangige wetsvoorstel tot vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (28 746). Dit wetsvoorstel is echter bij brief van 15 december 2011 ingetrokken (Kamerstukken I 2011/12, 31 065/28 746, D).
In verband daarmee wordt een nieuwe regeling van de maatschapsovereenkomst in de zeevisserij voorgesteld, die ontleend is aan de huidige bepalingen in het Wetboek van Koophandel en tevens aansluit bij het verdrag en de richtlijn.
De artikelen XIII en XIIIa van de Implementatiewet Maritiem Arbeidsverdrag, die door het intrekken van wetsvoorstel 28746 geen betekenis meer hebben, vervallen. Voorts vervallen ook de artikelen 452q–452w WvK inzake de maatschapsovereenkomst in de zeevisserij (WvK Tweede Boek, vierde titel, paragraaf 6).
In artikel 7:749 BW wordt een aantal artikelen uit de Afdelingen 12 en 12A van titel 7.10 BW van overeenkomstige toepassing verklaard.
De artikelen 7:623 en 624 BW stellen regels met betrekking tot de voldoening van loon.
Artikel 7:695, eerste lid, bepaalt wanneer afdeling 12 van toepassing is. Artikel 7:697 BW bevat evenals artikel 452q WvK de eis van geschrift en sluit aan bij de artikelen 18 en 20 van het verdrag. Artikel 7:698 BW regelt de beschikbaarheid van de zee-arbeidsovereenkomst (voor deze categorie gaat het om de maatschapsovereenkomst aan boord) en is in lijn met artikel 18 van het verdrag. Artikel 7:700 BW bepaalt dat aan de zeevarende geen concurrentiebeding mag worden opgelegd. Een dergelijk verbod is ook opgenomen in artikel 452q, vijfde lid, WvK.
Artikel 7:702 BW bepaalt wanneer de zeevarende in dienst is aan boord van het schip. Artikel 452t WvK regelt dezelfde materie. Artikel 7:703 BW regelt de positie van de kapitein; hij vertegenwoordigt in het kader van de maatschapsovereenkomst de scheepsbeheerder. Artikel 7:704 BW betreft de verplichting van de zeevarende om de door de kapitein opgedragen werkzaamheden uit te voeren en mee te werken aan het behoud van het zeeschip, de opvarenden en de zaken aan boord. Artikel 7:705 BW geeft exclusieve bevoegdheid aan de kantonrechter van de rechtbank te Rotterdam. Artikel 7: 706 BW regelt in welke munt voldoening van het in geld vastgestelde deel van het loon dient te geschieden en maakt ook girale betaling mogelijk. Artikel 7:707 BW betreft de bevoegdheid van de zeevarende om gehele of gedeeltelijke overboeking van zijn loon (in deze situatie: aandeel in de besomming) te vragen ten behoeve van door hem aan te wijzen personen. Op grond van het toepasselijke artikel 7:746 BW moet dit kosteloos geschieden. Deze regeling sluit aan bij artikel 24 van het verdrag. Artikel 7:718 BW stelt regels met betrekking tot de repatriëring en strookt met artikel 21 van het verdrag. De leden 1, 2, 5 en 6 van artikel 7:719 BW stellen regels ter zake van de vergoeding in geval van schipbreuk of een andere ramp aan het zeeschip en in geval van overlijden van de zeevarende. Artikel 7:720 eerste lid, BW regelt welke kosten voor rekening van de werkgever (= scheepsbeheerder) komen in geval van overlijden van de zeevarende gedurende de dienst aan boord of aan de wal in verband met de dienst aan boord. Artikel 416 juncto artikel 452t WvK regelt dezelfde materie. Voorts bevat dit artikel regels inzake de bewaring van de aan boord achtergelaten zaken van een zieke, vermiste of overleden zeevarende.
Artikel 7:732 BW houdt de verplichting in van de zeevarende, wiens zee-arbeidsovereenkomst is geëindigd, om na de reis desgevraagd gedurende drie werkdagen mee te werken aan het opmaken van een scheepsverklaring. Artikel 452v WvK bevat een soortgelijke regeling. De artikelen 7:734 en 734a en de artikelen 7:734d-734m BW regelen de aanspraak van de zieke zeevarende jegens zijn werkgever. Deze artikelen sluiten aan bij artikel 29, onder e, van het verdrag en onderdeel k van bijlage II van het verdrag. De artikelen 7:734d tot en met 734m BW zijn niet van toepassing op maatschapsvissers die voor de geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid zijn verzekerd bij het Sociaal Fonds voor de Maatschapsvisserij. Artikel 7:742, eerste lid, stelt naast de in artikel 7:699 BW genoemde gegevens aanvullende eisen met betrekking tot de in de zee-arbeidsovereenkomst te vermelden gegevens. Artikel 7:743 BW maakt het mogelijk bij cao af te wijken van de in artikel 7:623, tweede lid, BW genoemde betalingstermijn, indien het loon geheel of gedeeltelijk bestaat uit een aandeel in de vangst of opbrengst daarvan. Artikel 7:746 BW bepaalt dat geen kosten in rekening mogen worden gebracht voor de overmaking van loon aan door de zeevarende aan te wijzen personen.
Artikel II Wijziging Wetboek van Koophandel
Het voorgestelde artikel 7:749 BW leidt ertoe dat de artikelen 452q-452w WvK inzake de maatschapsovereenkomst in de zeevisserij kunnen vervallen (WvK Tweede Boek, vierde titel, paragraaf 6).
Artikel III Wijziging implementatiewet Maritiem Arbeidsverdrag, 2006
Zie voor deze wijziging de toelichting bij Artikel I, onderdeel I (artikel 7:749 BW).
Artikel IV Wijziging Wet zeevarenden
Onderdeel A, artikel 1 Wet zeevarenden
In artikel 1, eerste lid, onderdeel g, Wz wordt de daarin gedefinieerde term anders geformuleerd: «scheepslengte» wordt vervangen door «lengte (L)». Dit sluit beter aan bij de overeenkomstige definitie in het verdrag. In verband hiermee wordt «lengte» in de Meetbrievenwet vervangen door «lengte (L)». De daarna volgende omschrijving van het begrip blijft ongewijzigd.
In het eerste lid, onderdeel z, wordt de begripsomschrijving van zeevarende zodanig aangepast dat zeevarende, op schepen die geen vissersvaartuig zijn en visser in afzonderlijke onderdelen worden ondergebracht. Dit houdt verband met de omstandigheid dat de begripsomschrijving van visser in het verdrag ten aanzien van het uitzonderen van categorieën van personen, anders dan in de omschrijving van zeevarende in het MAV, geen ruimte laat voor nationale verfijningsbesluiten in twijfelgevallen. De uitgezonderde categorieën in de verdragsdefinitie van visser zijn: loodsen, marinepersoneel, andere personen in vaste dienst van een overheid, aan de wal gestationeerde personen die aan boord van een vissersvaartuig werkzaamheden verrichten en visserijwaarnemers11. Zij zijn vergelijkbaar met de voor uitzondering op nationaal niveau in aanmerking komende categorieën die zijn genoemd in de IAO-resolutie over het begrip zeevarende in het MAV (in Nederland uitgewerkt in artikel 1.2 Rz), maar vertonen toch verschillen daarmee.
Onderdeel B, artikel 2 Wz
De in artikel 2 opgenomen uitzondering voor onoverdekte vissersvaartuigen, die in de regel niet buiten het zicht van de haven worden gebracht, wordt geschrapt. Die uitzondering strookt niet met de reikwijdtebepaling in artikel 2 van het verdrag en de richtlijn. Overigens bevat het verdrag niet veel voorschriften die op deze onoverdekte schepen van toepassing zijn.
Onderdeel C, artikel 4 Wz
Artikel 4 Wz bevat thans een voorschrift waarmee aan de kapitein een zorgplicht wordt opgelegd betreffende het wacht houden aan boord in overeenstemming met voorschrift VIII/2 van de bijlage bij het Standards, Training, Certification and Watchkeeping (STCW)-Verdrag. Als kapitein wordt ook de schipper van een vissersvaartuig gelezen. Dit is geregeld in artikel 1, onderdeel al, Wz. Voor de wachtdienst op vissersvaartuigen zullen na de beoogde toetreding van Nederland tot het STCW-F-Verdrag echter andere voorschriften van toepassing zijn dan die van het STCW-verdrag. Deze zullen worden geïmplementeerd op basis van artikel 64 Wz. In verband hiermee wordt aan artikel 4, zesde lid, Wz voor vissersvaartuigen een verwijzing naar die bepalingen op grond van artikel 64 Wz toegevoegd.
Onderdeel D, artikel 19a Wz
Dit onderdeel bevat een precisering van artikel 19a, dat mede van toepassing is op functievervulling op vissersvaartuigen, maar thans een te algemene verwijzing naar het niet op die vaartuigen toepasselijke STCW-Verdrag bevat.
Onderdeel E, artikel 27, vierde lid, Wz
In de voorgestelde wijziging van artikel 27, vierde lid, Wz wordt mede voorzien in de verplichting van zeevarenden om orders van de kapitein na te leven die worden gegeven in het belang van gezondheidsbescherming. Artikel 8, tweede en vierde lid, van het verdrag vermeldt met betrekking tot orders van de kapitein, naast de al in artikel 27, vierde lid, opgenomen belangen van veiligheid en (openbare) orde, ook het belang van de gezondheid. Hoewel die verdragsbepaling slechts betrekking heeft op orders van een schipper (kapitein) jegens vissers, is het passend om deze nuttige aanvulling van artikel 27, vierde lid, Wz te laten gelden voor alle zeevarenden. Artikel 5, vijfde lid, van de Overeenkomst bij de richtlijn verplicht vissers de rechtmatige bevelen van de kapitein en de toepasselijke veiligheids-en gezondheidsmaatregelen na te leven.
Onderdeel F, artikel 33 Wz
Het model van de monsterrol is het model van het FAL-formulier nr. 5 (Crew List) behorende bij het op 9 april te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationale verkeer ter zee (FAL Verdrag, Trb. 2010, 208).
Onderdeel G, artikel 35, eerste lid, Wz
Deze bepaling betreft alle zeevarenden en niet alleen vissers. Iedere zeevarende die ingevolge artikel 33, tweede lid, op de monsterrol wordt vermeld, moet ook in het bezit zijn van een monsterboekje. KIWA N.V. verzorgt in mandaat namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de afgifte van het monsterboekje. Zeevarenden met een andere nationaliteit dan de Nederlandse kunnen volstaan met een monsterboekje dat in ieder geval in de Engelse taal is gesteld. In het boekje wordt opgetekend in welke functie de zeevarende dienst heeft gedaan.
Onderdeel H, artikel 48 Wz
Voorgesteld wordt om in artikel 48 Wz, dat de grondslag bevat voor een ministeriële regeling met betrekking tot accommodatievoorschriften, uitdrukkelijk te vermelden dat die voorschriften ook betrekking kunnen hebben op voorzieningen en voorraden voor zieke zeevarenden. Ook deze bepaling betreft alle zeevarenden en niet alleen vissers. Het MAV vergt immers eveneens voorzieningen en voorraden voor zieke zeevarenden. Dat is geïmplementeerd in de Regeling veiligheid zeeschepen op basis van de Schepenwet, maar het is duidelijker om alle bemanningsgerichte voorschriften zo veel mogelijk samen te brengen in het kader van de Wz. Daarnaast is naast overeenstemming van de uitvoeringsvoorschriften met het MAV, voor vissersvaartuigen overeenstemming met het Verdrag betreffende werk in de visserijsector en de richtlijn noodzakelijk.
De bevoegde autoriteit mag na overleg afwijkingen van de bepalingen van Bijlage III van het verdrag en Bijlage II van de richtlijn toestaan om rekening te houden met de belangen van vissers of met karakteristieke religieuze en sociale gebruiken, mits dit niet leidt tot minder gunstige algemene omstandigheden dan de algemene omstandigheden die voortvloeien uit de toepassing van de bijlage.
Onderdeel J, artikel 48a Wz
Het verdrag en de Overeenkomst bij de richtlijn bevatten evenals het MAV-voorschriften over verstrekking van voedsel en drinkwater aan boord. In verband daarmee wordt in artikel 48a, vijfde lid, Wz, dat dient ter implementatie van deze voorschriften, de uitzondering voor vissersvaartuigen geschrapt. De concrete voorschriften over voedsel- en drinkwatervoorziening aan boord worden vastgesteld in de Regeling zeevarenden.
Onderdeel K, artikel 48f Wz
Het nieuwe artikel 48f Wz is reeds toegelicht in het algemeen deel.
Onderdeel L, artikel 52 Wz
Met dit onderdeel worden de inspectiebevoegdheden in artikel 52 Wz aangepast in de zin dat daar waar wordt verwezen naar het certificaat maritieme arbeid tevens een verwijzing naar het visserij-arbeidscertificaat wordt opgenomen.
Onderdeel M, artikel 59a Wz
In artikel 59a Wz wordt het verbod ingevoerd om voor vissersvaartuigen, die langer dan drie dagen op zee blijven en een lengte hebben van 24 meter of meer of die normaliter meer dan 200 zeemijlen uit de kustlijn varen, te varen zonder visserij-arbeidscertificaat.
Onderdeel N, artikel 60 Wz
Dit onderdeel voorziet in de uitbreiding van de nalevingsplicht in artikel 60 Wz vanwege de nieuwe verplichtingen van de artikelen 48f, derde lid, 69da en 69db Wz.
Onderdeel O, artikel 64 Wz
Artikel 64 Wz biedt de mogelijkheid om ter uitvoering van het STCW-Verdrag en andere verdragen over bemanningszaken bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen ter waarborging van de veilige en milieuverantwoorde vaart. Het is passend om eenzelfde mogelijkheid te openen ter uitvoering van het Maritiem Arbeidsverdrag en het Verdrag betreffende werk in de visserijsector en dus de reikwijdte wat betreft de kring van personen te verbreden naar alle zeevarenden en qua inhoud naar de volledige werkingssfeer van die verdragen (de gezondheid, veiligheid en behoorlijke arbeidsomstandigheden van zeevarenden). In verband daarmee wordt de verwijzing naar het STCW-verdrag geschrapt en wordt volstaan met de neutrale en open verwijzing naar verdragen. Hiermee wordt ook voldaan aan artikel 10 van de Overeenkomst bij de richtlijn.
Onderdeel P, artikel 67 Wz
Door de wijziging in artikel 67, tweede lid, Wz omvat het in dat artikellid genoemde openbaar register van certificaten maritieme arbeid mede de visserij-arbeidscertificaten. Het verdrag schrijft geen openbaar register voor, maar nu het handhavingsstelsel van het verdrag overeenkomt met dat van het MAV, is uniformering ook op dit punt passend.
Onderdeel Q, artikel 69b Wz
In artikel 69b Wz wordt, naast het klachtrecht van het MAV, ook het klachtrecht van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector opgenomen. Dit recht komt in het kader van laatstgenoemd verdrag niet alleen toe aan een visser, maar ook aan een vereniging van beroepsbeoefenaren of een andere belangenvereniging, een vakbond of, in het algemeen, een ieder die belang heeft bij de veiligheid van het vaartuig of de veiligheid en gezondheid van vissers aan boord. De bepalingen van artikel 69b, eerste en tweede lid, Wz over indiening van een klacht alsmede over de verdere procedure van het klachtrecht uit het MAV en de behandeling daarvan worden in het nieuwe derde lid van overeenkomstige toepassing verklaard.
Onderdeel R, artikel 69d, eerste lid, Wz
Dit onderdeel betreft een tekstuele verduidelijking in artikel 69d, eerste lid, Wz.
Onderdeel S, artikelen 69da en 69db Wz
Met artikel 69da Wz worden de verdrags- en richtlijnverplichtingen geïmplementeerd voor de scheepsbeheerder inzake de overeenkomst tot het verrichten van werk door een visser. De scheepsbeheerder behoeft in het kader van die overeenkomst niet altijd de wederpartij van de visser te zijn, maar hij is er wel verantwoordelijk voor dat de overeenkomst, op basis waarvan de visser zijn werkzaamheden aan boord verricht, schriftelijk wordt aangegaan en door partijen wordt ondertekend en dat een afschrift van die overeenkomst voor de visser aan boord beschikbaar is.
Artikel 69db WZ biedt ten behoeve van de publiekrechtelijke handhaving een sluitstuk op enige verplichtingen uit de afdelingen 12A en 12B van titel 7.10 BW in de vorm van een zorgplicht die berust bij de scheepsbeheerder. De artikelen 69c en 69d Wz bevatten soortgelijke bepalingen voor de handhaving van het MAV.
Artikel V Wijziging Meetbrievenwet
Deze wijziging is hiervoor toegelicht.
Artikel VI Inwerkingtreding
Artikel VI maakt het mogelijk de inwerkingtreding bij koninklijk besluit verdragsconform te regelen. Zo kan er ook in worden voorzien dat «voorwaardenscheppende» bepalingen over het onderzoeken van schepen en het aansluitend verstrekken van een document, waarin wordt bevestigd dat aan de verdragseisen wordt voldaan, vooruitlopend op het verdrag in werking treden. Waar nodig zal daarbij gebruik worden gemaakt van de uitzondering voor implementatie van internationale regels die het stelsel van vaste verandermomenten kent.
Deze memorie wordt ondertekend door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mede namens de Ministers voor Rechtsbescherming en van Infrastructuur en Waterstaat.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
In deze tabellen worden de volgende afkortingen gebruikt.
AKW: Algemene kinderbijslagwet
ANW: Algemene nabestaandenwet
AOW: Algemene ouderdomswet
Arbowet: Arbeidsomstandighedenwet
Arbobesluit: Arbeidsomstandighedenbesluit
Atw: Arbeidstijdenwet
Bzvb: Besluit zeevisvaartbemanning12
BW: Burgerlijk Wetboek
Rz: Regeling zeevarenden
Waadi: Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs
Wz: Wet zeevarenden
Zvw: Zorgverzekeringswet
Wlz: Wet langdurige zorg
Verdrag betreffende werk in de visserijsector |
Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling: |
Beleidsruimte |
Toelichting keuze beleidsruimte |
---|---|---|---|
Deel I. Begripsomschrijvingen en reikwijdte |
|||
Artikel 1 (Begripsomschrijvingen) |
Dit artikel bevat net als art. 1 van de Wz begripsomschrijvingen. Art. 1 Wz, onderdeel g (lengte) en art. 1, Wz, onderdeel z (zeevarende) worden aangepast. In verband met artikel 1, onderdeel f, van het verdrag wordt art.7:739 BW aangepast en worden de artikelen 7:747en 749 BW ingevoerd. |
||
Artikel 2 (Reikwijdte) |
Art. 2 Wz |
||
Artikel 3 |
Van de in dit artikel gegeven bevoegdheid om uitsluitingen te realiseren is gebruik gemaakt door binnenvissers uit te sluiten |
||
Artikel 4 |
Van de in dit artikel gegeven bevoegdheid tot geleidelijke implementatie van bepaalde artikelen van het verdrag wordt geen gebruikgemaakt. |
||
Artikel 5 |
Van de in dit artikel geboden bevoegdheid om uit te gaan van «lengte over alles» in plaats van «lengte» wordt geen gebruikgemaakt. |
||
Deel II. Algemene beginselen |
|||
Artikel 6 (Implementatie) |
Dit artikel is gericht tot de verdragspartij en behoeft geen afzonderlijke implementatie. |
||
Artikel 7 (Bevoegde autoriteit en coördinatie) |
Dit artikel is gericht tot de verdragspartij en behoeft geen afzonderlijke implementatie. |
||
Artikel 8 (Verantwoordelijkheden van scheepsbeheerders van vissersvaartuigen, schippers en vissers) |
|||
Artikel 8, eerste lid |
Art. 3, tweede lid, Wz |
||
Artikel 8, tweede en derde lid |
Art. 4 tot en met 8 Wz, art. 4 Schepenwet |
||
Artikel 8, vierde lid |
Art. 27, vierde lid, Wz |
||
Deel III. Minimumeisen voor het werken aan boord van vissersvaartuigen |
|||
Artikel 9 (Minimumleeftijd) |
|||
Artikel 9, eerste lid |
Art. 3:2 Atw (verbod op kinderarbeid) |
De minimumleeftijd voor het verrichten van arbeid van 16 jaar mag ook 15 jaar zijn. |
Nederland maakt hier geen gebruik van. Kinderarbeid onder de 16 jaar is verboden. |
Artikel 9, tweede lid |
Dit artikellid vereist aanpassing van de Nadere regeling kinderarbeid (lichte arbeid is het verdrag alleen toegestaan tijdens schoolweken vanaf 15 jaar) |
||
Artikel 9, derde lid, |
Art. 1.36 en 1.37 Arbobesluit |
||
Artikel 9, vierde lid |
Art. 1.36 en 1.37 Arbobesluit |
Artikel 9, vijfde lid, van het verdrag voorziet in de mogelijkheid om voor het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid, vanaf de leeftijd van 16 jaar krachtens de nationale wet- of regelgeving of na overleg bij besluit van de bevoegde autoriteit, toestemming te verlenen op voorwaarde dat de gezondheid, veiligheid en goede zeden van de betrokken jongeren volledig worden beschermd en dat de betrokken jongeren voldoende specifieke instructie of vakopleiding hebben genoten en een basis veiligheidstraining hebben voltooid voordat zij naar zee gaan. Artikel 1.36 en 1.37 van het Arbobesluit waarborgt de bescherming van de betrokken jongeren door de eis dat in de risico-inventarisatie en evaluatie in het bijzonder aandacht besteed wordt aan jeugdige werknemers en dat door deskundig toezicht die specifieke gevaren worden voorkomen. Wanneer het voorkomen van die gevaren door deskundig toezicht niet mogelijk is, mogen de jeugdige werknemers die werkzaamheden niet verrichten. |
|
Artikel 9, vijfde lid |
Art. 3:5 en 4:4 Atw, de Nadere regeling kinderarbeid en de artikelen 1.36 en 1.37 Arbobesluit |
||
Artikel 9, zesde lid, onderdeel a |
Art. 6A.2:4 Arbeidstijdenbesluit vervoer |
||
Artikel 9, zesde lid, onderdeel b |
Art. 6A.2:4 Arbeidstijdenbesluit vervoer |
||
Artikel 9, zevende lid |
Dit artikel lid behoeft geen implementatie omdat het ziet op de verhouding tot andere verdragen. |
||
Artikel 10 (Geneeskundig onderzoek) |
|||
Artikel 10, eerste lid |
Art. 40 Wz |
||
Artikel 10, tweede en derde lid |
Er wordt in Nederland geen vrijstelling verleend als bedoeld in het tweede lid , implementatie van deze leden is daarom niet nodig. |
||
Artikel 11 |
Art. 42 tot en met 44 Wz jo. hoofdstuk 7 Bzvb jo. Keuringsreglement voor de zeevaart 2012 |
||
Artikel 11, onderdeel a |
Art. 3 Keuringsreglement voor de zeevaart 2012 |
||
Artikel 11, onderdeel b |
Bijlage 3 Keuringsreglement voor de zeevaart 2012 |
||
Artikel 11, onderdeel c |
Art. 40 Wz jo. art. 1a Keuringsreglement voor de zeevaart 2012 |
||
Artikel 11, onderdeel d |
Art. 63 Bzvb |
||
Artikel 11, onderdeel e |
Art. 42 Wz |
||
Artikel 11, onderdeel f |
Zie hierboven |
||
Artikel 12 |
|||
Artikel 12, eerste lid, onderdeel a |
Art. 40 Wz Art. 62 Bzvb en Bijlage 3 Keuringsreglement |
||
Artikel 12, eerste lid, onderdeel b |
Bijlage 3 Keuringsreglement voor de zeevaart 2012 |
||
Artikel 12, tweede lid |
Art. 63 Bzvb |
||
Artikel 12, derde lid |
Art. 47 Wz |
||
Artikel 13 (Bemanning en rusttijden) |
Art. 4 Wz |
||
Artikel 13, onderdeel a |
Art. 4 Wz |
||
Artikel 13, onderdeel b |
Art. 6A.1:1 e.v. Arbeidstijdenbesluit vervoer |
||
Artikel 14 |
|||
Artikel 14, eerste lid, onderdeel a |
Art. 7 en 8 Wz jo. hoofdstuk 3 Bzvb |
||
Artikel 14, eerste lid, onderdeel b |
Art. 7 en 8 Wz jo. hoofdstuk 3 Bzvb Art. 5:12, tweede lid, jo art. 2:8, onderdeel b, en 5:14 Arbeidstijdenwet, dit onderdeel vergt aanpassing van het Arbeidstijdenbesluit vervoer |
||
Artikel 14, tweede lid |
Art. 7:3, 7:4, en 5:14 Arbeidstijdenwet Over dit onderdeel vindt nog overleg plaats met de sector. |
Dit artikellid biedt de mogelijkheid tot tijdelijke uitzonderingen. |
Zie ook hoofdstuk 7 van de memorie van toelichting. |
Artikel 14, derde lid |
Art. 7:3, 7:4, en 5:14 Arbeidstijdenwet |
Dit artikellid biedt de mogelijkheid tot het vaststellen van alternatieve eisen die echter in wezenlijke mate gelijkwaardig moeten zijn. |
Zie ook hoofdstuk 7 van de memorie van toelichting. |
Artikel 14, vierde lid |
Art. 6A.2.7 Arbeidstijdenbesluit vervoer |
||
Artikel 15 (Bemanningslijst) |
Art. 33 en 34 Wz |
||
Artikel 16 (Overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers) |
|||
Artikel 16, onderdeel a |
Art. 69db Wz |
||
Artikel 16, onderdeel b |
Art, 7:699 j° & 7:742 BW |
Deze artikelen sommen de bepalingen op waaraan een zee-arbeidsovereenkomst voor vissers moet voldoen. |
|
Artikel 17 |
Art. 7:697; 705;740; 747;749 BW |
||
Artikel 17, onderdeel a |
Dit onderdeel behoeft geen aparte implementatie , zie ook art. 7:611 BW |
||
Artikel 17, onderdeel b |
Art. 38 Wz |
||
Artikel 17, onderdeel c |
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en art. 7:705 BW |
||
Artikel 18 |
Art. 7:697;698;740;747; 749 BW Art. 69da Wz |
||
Artikel 19 |
Dit artikel behoeft geen implementatie. |
||
Artikel 20 |
Art. 7:697; 740 BW Art. 69da Wz |
||
Artikel 21 (Repatriëring) |
Art 7:718;740;747;748;749 BW Art. 69db Wz |
||
Artikel 21, eerste lid |
Art.7:718, lid 1; 740;747;748; 749 BW |
||
Artikel 21, tweede lid |
Art.7:718, lid 2;740;748 BW |
||
Artikel 21, derde lid |
Art.7:718, lid 2;740 BW |
||
Artikel 21, vierde lid |
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat een verplichting is van de betreffende verdragsstaat. |
Nederland zal als vlaggenstaat de betrokken vissers die zijn achtergelaten repatriëren en de kosten verhalen op de scheepsbeheerder, die in gebreke is gebleven. |
|
Artikel 21, vijfde lid |
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat dit voortvloeit uit het vermogensrecht.… |
||
Artikel 22 (Werving en arbeidsbemiddeling) |
|||
Artikel 22, eerste lid |
Art. 30a SUWI |
||
Artikel 22, tweede lid |
Art.7a en 7b Waadi |
||
Artikel 22, derde lid, onderdeel a |
Het belemmeringsverbod is geregeld in artikel 9a Waadi Het verbod om bij arbeidsbemiddeling geen kosten bij de werkzoekende in rekening te brengen is geregeld in artikel 3 ,eerste lid, van de Waadi. |
||
Artikel 22, derde lid, onderdeel b |
Het verbod om geen tegenprestatie te vragen aan de arbeidskracht is geregeld in artikel 9 Waadi. |
||
Artikel 22, derde lid, onderdeel c |
In artikel 22 Waadi is geregeld dat bij recidive van een overtreding die is bepaald op grond van de Waadi een bedrijf stilgelegd kan worden. |
||
Artikel 22, vierde lid |
Nederland heeft de Private Employment Agencies Convention, 1997 (No. 181) geratificeerd. |
||
Artikel 22, vijfde lid |
Art. 7:616a t/m 7:616f, 7:738 BW en 7:693 j° 7:740 BW. Art. 69d Wz |
||
Artikel 22, zesde lid |
Dit lid behoeft geen implementatie omdat de bepaling alleen dient ter verduidelijking van het verdrag. |
||
Artikel 23 (Betaling aan vissers) |
Art 7:740;742;743,lid 1;747;749 BW |
||
Artikel 24 |
Art. 7: 707;740;746;747;749 BW |
||
Deel V. Accommodatie en voeding |
|||
Artikelen 25 tot en met 28 |
Art. 48, 48a en 64 Wz en Rz |
||
Deel IV. Medische zorg, bescherming van de gezondheid en sociale zekerheid |
|||
Artikel 29 (Medische zorg) |
|||
Artikel 29, onderdeel a |
Art. 48 Wz en art. 4 Schepenwet jo. Art. 6.5 Vissersvaartuigenbesluit 2002 en art. 25 en 49 en bijlage 5 van de Regeling veiligheid zeeschepen |
||
Artikel 29, onderdeel b |
Art. 6.5, tweede lid, Vissersvaartuigenbesluit 2002 jo art. 73 Bzvb |
||
Artikel 29, onderdeel c |
Art. 6.5, eerste lid en 6.11 Vissersvaartuigenbesluit 2002 en art. 25 van de Regeling veiligheid zeeschepen |
||
Artikel 29, onderdeel d |
Hoofdstuk 9 Vissersvaartuigenbesluit 2002 |
||
Artikel 29, onderdeel e |
Art. 7:734–734m BW |
||
Artikel 30 |
|||
Artikel 30, onderdeel a tot en met e |
Art. 6.5 Vissersvaartuigenbesluit 2002 en art. 25 en 49 en bijlage 5 van de Regeling veiligheid zeeschepen |
||
Artikel 30, onderdeel f |
Art. 7:740 BW jo 7:734a; Art. 7:747 en 7:749 jo 7:734a BW |
||
Artikel 31 (Arbeidsomstandigheden en ongevallenpreventie aan boord) |
|||
Artikel 31, onderdeel a |
Art. 3, 5, 8, 11 en 12 Arbowet Voorschriften op basis van art. 64 Wz |
||
Artikel 31, onderdeel b |
Art. 8 Arbowet Voorschriften op basis van artikel 19a Wz |
||
Artikel 31, onderdeel c |
Art. 8, eerste, tweede en vijfde lid Arbowet |
||
Artikel 31, onderdeel d |
Art. 2, sub c, 9 Arbowet Art. 9, tweede lid, Schepenwet Art. 9, Besluit onderzoeksraad voor veiligheid |
||
Artikel 31, onderdeel e |
Art 2, sub c, 5, 12 Arbowet, Art. 26a en 26e Schepenwetwet |
||
Artikel 32 |
|||
Artikel 32, eerste lid |
Dit lid behoeft niet te worden geïmplementeerd. |
||
Artikel 32, tweede lid, onderdeel a |
Art. 3, 5, 8 Arbowet |
||
Artikel 32, onderdeel b |
Art. 8 Arbowet |
||
Artikel 32, derde lid, onderdeel a |
Art. 3, eerste lid, onderdeel b, Arbowet Art. 6.3, zesde lid, Vissersvaartuigenbesluit 2002 |
||
Artikel 32, derde lid, onderdeel b |
art. 72 Bzvb |
||
Artikel 32, derde lid, onderdeel c |
art. 72 Bzvb Art. 8, derde, vierde en vijfde lid, Arbowet |
||
Artikel 33 |
Art. 2, sub c, 5, 12, 13 Arbowet Art. 26a en 26e Schepenwet |
||
Artikel 34 (Sociale zekerheid) |
Medische zorg Art. 2.1.1. , 2.1.2. en 3.1.1., 3.1.2., 3.2.1. en 3.2.2. Wlz Art. 2, 10, 11 Zvw Volksverzekeringen Art 2, 3 en 6 AOW Art 6, 7 en 13 Anw Art. 2, 3 en 6 AKW Werknemersverzekeringen Art. 2 juncto artikel 1, onderdeel a, Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 |
||
Artikel 35 |
Art. 2, 10, 11 Zvw Art 2, 3 en 6 AOW Art 6, 7 en 13 Anw Art. 2, 3 en 6 AKW |
||
Artikel 36 |
2.1.1. , 2.1.2. en 3.1.1., 3.1.2., 3.2.1. en 3.2.2. Wlz; art. 2, 10, 11 Zvw Art 2, 3 en 6 AOW Art 6, 7 en 13 Anw Art. 2, 3 en 6 AKW |
||
Artikel 37 |
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat het een bevoegdheid bevat. |
Nederland heeft geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. |
|
Artikel 38 (Bescherming in geval van werkgerelateerd(e) ziekte, letsel of overlijden) |
|||
Artikel 38, eerste lid |
Art. 2.1.1. en 2.1.2. Wlz Art. 2 Zvw Art. 7 WIA Art. 6, 13 Anw (verzekeringsplicht) Art. 3 Zvw (acceptatieplicht) Art. 19 Zvw (eigen risico) |
||
Artikel 38, tweede lid, onderdeel a |
Art. 7:734a BW Art. 3.1.1., 3.1.2., 3.2.1. en 3.2.2. Wlz Art. 10 en 11 Zvw (aanspraken) |
||
Artikel 38, tweede lid, onderdeel b |
Art. 7:734b-l, 747; 749 BW |
||
Artikel 38, derde lid, onderdeel a |
Art. 7:737 en 7:738 BW |
||
Artikel 38, derde lid, onderdeel b |
Art. 7:740 BW |
||
Artikel 39 |
|||
Artikel 39, eerste lid |
Art. 7:734a; 740; 747; 748; 749 BW |
||
Artikel 39 , tweede lid |
Nederland maakt geen gebruik van deze mogelijkheid. |
||
Deel VII. Naleving en handhaving |
|||
Artikel 40 |
Dit artikel is gericht tot de verdragspartij en behoeft daarom geen implementatie |
||
Artikel 41 |
Artikel 48f Wz |
||
Artikel 42 |
Dit artikel is gericht tot de verdragspartij en behoeft daarom geen implementatie |
||
Artikel 43 |
|||
Artikel 43, eerste lid |
Art. 69b jo. art. 7.3 Rz |
||
Artikel 43, tweede en derde lid |
Deze artikelleden zijn gericht tot de verdragspartij en behoeven daarom geen implementatie |
||
Artikel 43, vierde lid |
Art. 69b jo. art. 7.3 Rz |
||
Artikel 43, vijfde lid |
Dit artikellid is gericht tot de verdragsstaat en behoeft daarom geen implementatie. |
||
Artikel 44 tot en met 54 |
Deze artikelen behoeven naar hun aard geen omzetting, bijvoorbeeld omdat zij zien op intern verdragsrecht of feitelijke handelingen van de leden. |
||
Bijlage I |
Deze bijlage behoeft geen implementatie omdat geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om een andere lengte begrip te hanteren. (zie ook artikel 5) |
||
Bijlage II (Overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers) |
Art. 7:699; 740; 742;747;749 BW, art. 69db Wz |
||
Onderdeel a |
Art. 7:699, onderdeel 1 |
||
Onderdeel b |
Art. 7:699, onderdeel 3 |
||
Onderdeel c |
Art. 7:699, onderdeel 4 |
||
Onderdeel d |
Art. 7:699, onderdeel 2 |
||
Onderdeel e |
Art. 7:699, onderdeel 5 |
||
Onderdeel f |
Art. 7:699, onderdeel 10 |
||
Onderdeel g |
Art. 7:699, onderdeel 11 |
||
Onderdeel h |
Art. 7:742, onderdeel b |
||
Onderdeel i |
Art. 7:699, onderdeel 8; 7:742, onderdeel a, BW |
||
Onderdeel j |
Art. 7:699, onderdeel 12, BW |
||
Onderdeel k |
|||
Onderdeel l |
Art. 7:734–734m BW |
||
Onderdeel m |
Art. 7:742, onderdeel c, BW |
||
Onderdeel n |
Art. 7:699, onderdeel 13,BW |
||
Onderdeel o |
Art. 7:699, onderdeel 14, BW |
||
Onderdeel p |
Art. 6a.2:2 Arbeidstijdenbesluit vervoer |
||
Onderdeel q |
Dit onderdeel behoeft geen implementatie omdat het verwijst naar nationale wet- of regelgeving. |
||
Bijlage III |
Uitvoeringsregeling op basis van de art. 48, 48a en 64 Wz; Besluit zeevarenden en Regeling zeevarenden Ten aanzien van bijlage III, onderdeel 21 en 22 zijn de artikel 6.6 t/m 6.9 (lawaai) en 6.11a (trillingen) van het Arbobesluit relevant evenals de Regeling geluidsniveaus aan boord van vissersvaartuigen. |
Artikel richtlijn |
Bepaling in implementatie-regeling of bestaande regeling: |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte |
---|---|---|---|
Artikel 1 (onderwerp richtlijn) |
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat dit artikel het onderwerp van de richtlijn inhoudt. |
||
Artikel 2 |
Van de bevoegdheid die dit artikel geeft wordt geen gebruik gemaakt. |
||
Artikel 3 (sancties) |
Art. 52, 59a en 60 Wz |
Aanhouden van het schip |
|
Artikel 4 |
Dit artikel behoeft geen aparte implementatie omdat het de verplichting van de lidstaten tot implementatie van de richtlijn betreft. |
||
Artikel 5 (verslag) |
Dit artikel behoeft uit haar aard geen implementatie omdat het een verplichting van de Commissie betreft. |
||
Artikel 6 (inwerkingtreding) |
Dit artikel behoeft uit haar aard geen implementatie omdat het ziet op de inwerkingtreding van de richtlijn. |
||
Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag inzake arbeid in de visserij van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 |
Art. 7:739, 7:747, 7:749 BW, art. 1 Wz |
||
Artikel 1 (definities) |
Dit artikel bevat definities. Voor zover deze bepalingen implementatie in de Wz en het BW vergen, en dat betreft de definities van «commerciële visserij», «arbeidsovereenkomst van een visser», «lengte», gebeurt dat door aanpassing van Art. 7:739, 7:747, 7:749 BW en art. 1, eerste lid, onderdeel g, Wz |
||
Artikel 2 (toepassingsgebied) |
Art. 7:739, 7:747, 7:749 BW, art. 2 Wz |
||
Artikel 3 |
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat NL geen gebruikt heeft gemaakt van de mogelijkheid van uitzonderingen voorzien in artikel 3 m.b.t. toepassing van de Overeenkomst |
||
Artikel 4 |
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat het algemene beginselen betreft. |
||
Artikel 5 (verantwoordelijkheid van eigenaren van vissersvaartuigen, kapiteins en vissers) |
|||
Artikel 5, eerste lid |
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat het ziet op de relatie tot een andere richtlijn. |
||
Artikel 5, tweede lid |
Art. 3, tweede lid, Wz |
||
Artikel 5, derde en vierde lid |
Art. 4 tot en met 8 Wz, art. 4 Schepenwet |
||
Artikel 5, vijfde lid |
Art. 27, vierde lid, Wz |
||
Artikel 6 (minimumleeftijd) |
|||
Artikel 6, eerste lid |
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat het ziet op de relatie tot een andere richtlijn. |
||
Artikel 6, tweede lid |
Artikel 3:2 Atw (verbod op kinderarbeid) |
De minimumleeftijd voor het verrichten van arbeid van 16 jaar mag ook 15 jaar zijn. |
Nederland maakt hier geen gebruik van. Kinderarbeid onder de 16 jaar is verboden. |
Artikel 6, derde lid |
Dit artikellid vereist aanpassing van de Nadere regeling kinderarbeid (lichte arbeid is volgens de richtlijn alleen toegestaan tijdens schoolweken vanaf 15 jaar) |
||
Artikel 6, vierde lid |
Artikelen 1.36 en 1.37 Arbobesluit |
Artikel 9, vijfde lid, van het verdrag voorziet in de mogelijkheid om voor het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid, vanaf de leeftijd van 16 jaar krachtens de nationale wet- of regelgeving of na overleg bij besluit van de bevoegde autoriteit, toestemming te verlenen op voorwaarde dat de gezondheid, veiligheid en goede zeden van de betrokken jongeren volledig worden beschermd en dat de betrokken jongeren voldoende specifieke instructie of vakopleiding hebben genoten en een basis veiligheidstraining hebben voltooid voordat zij naar zee gaan. Artikel 1.36 en 1.37 van het Arbobesluit waarborgt de bescherming van de betrokken jongeren door de eis dat in de risico-inventarisatie en evaluatie in het bijzonder aandacht besteed wordt aan jeugdige werknemers en dat door deskundig toezicht die specifieke gevaren worden voorkomen. Wanneer het voorkomen van die gevaren door deskundig toezicht niet mogelijk is, mogen de jeugdige werknemers die werkzaamheden niet verrichten. |
|
Artikel 6, vijfde lid |
Artikelen 1.36 en 1.37 Arbobesluit |
||
Artikel 6, zesde lid |
Artikelen 3:5 en 4:4 Atw, de Nadere regeling kinderarbeid en de artikelen 1.36 en 1.37 Arbobesluit |
||
Artikel 6, zevende lid, onderdeel a |
Artikel 6A.2:4 Arbeidstijdenbesluit vervoer |
||
Artikel 6, zevende lid, onderdeel b |
Artikel 6A.2:4 Arbeidstijdenbesluit vervoer |
||
Artikel 6, achtste lid |
Dit artikellid behoeft geen implementatie, Nederland ratificeert ook het verdrag. |
||
Medisch onderzoek |
|||
Artikel 7 |
|||
Artikel 7, eerste lid |
Art. 40 Wz |
||
Artikel 7, tweede en derde lid |
Er wordt in Nederland geen vrijstelling verleend als bedoeld in het tweede lid , implementatie van deze leden is daarom niet nodig |
||
Artikel 8 |
|||
Artikel 8, onderdeel a |
Art. 3 Keuringsreglement voor de zeevaart 2012 |
||
Artikel 8, onderdeel b |
Bijlage 3 Keuringsreglement voor de zeevaart 2012 |
||
Artikel 8, onderdeel c |
Art. 40 Wz jo. art. 1a Keuringsreglement voor de zeevaart 2012 |
||
Artikel 8, onderdeel d |
Art. 63 Bzvb |
||
Artikel 8, onderdeel e, |
Art. 42 Wz |
||
Artikel 8, onderdeel f |
Zie hierboven |
||
Artikel 9 |
|||
Artikel 9, onderdeel a, |
Art. 40 Wz Art. 62 Bzvb Bijlage 3 Keuringsreglement |
||
Artikel 9, onderdeel b |
Art. 40 Wz; Art. 63 Bzvb wordt 107 Bz |
||
Artikel 9, onderdeel c |
Art. 47 Wz |
||
Bemanning |
|||
Artikel 10 |
|||
Artikel 10, eerste lid |
Art. 4 Wz en 64 Wz |
||
Artikel 10, tweede lid |
Art. 7 en 8 Wz jo. hoofdstukken 3 en 4 Bzvb |
||
Artikel 10, derde lid, onder a, b en c |
Art. 7:3, 7:4, en 5:14 Arbeidstijdenwet |
Dit artikellid biedt de mogelijkheid tot tijdelijke uitzonderingen. |
Zie ook hoofdstuk 7 van de memorie van toelichting. |
Werk- en rusttijden |
|||
Artikel 11 |
|||
Artikel 11, eerste lid, onderdeel a |
Dit onderdeel behoeft geen implementatie omdat het ziet op de verhouding tot een andere richtlijn. |
||
Artikel 11, eerste lid, onderdeel b |
Art. 6A.2:3 Arbeidstijdenbesluit vervoer |
||
Artikel 11, tweede lid, onderdeel a |
Art. 6A.2:2 Arbeidstijdenbesluit vervoer |
||
Artikel 11, tweede lid, onderdeel b |
Art. 6A.2:2 Arbeidstijdenbesluit vervoer |
||
Artikel 11, derde lid, onderdeel a |
Art. 6A.2:2 aanvulling i.v.m. onderdeel a, punt ii (max. 72 uur arbeid per 7 dagen in Nederland niet geregeld). |
||
Artikel 11, derde lid, onderdeel b |
Art. 6A.2:2 Arbeidstijdenbesluit vervoer |
||
Artikel 11, vierde lid |
Art. 6A.2:2, tweede lid |
||
Artikel 11, vijfde lid |
Over dit onderdeel vindt nog overleg plaats met de sector. |
||
Artikel 11, zesde lid |
Art. 6A.2:7 en 6A.3:2 Arbeidstijdenbesluit vervoer |
||
Artikel 11, zevende lid |
Art. 6A.2:7 Arbeidstijdenbesluit vervoer |
||
Artikel 11, achtste lid |
Dit lid behoeft geen implementatie omdat het een bevoegdheid van de lidstaten bevat. |
De bevoegdheid ziet op het opnemen van verlof tijdens een bepaalde periode. |
Nederland maakt hier geen gebruik van. |
Bemanningslijst |
|||
Artikel 12 |
Art. 33 en 34 Wz |
||
Arbeidsovereenkomst van vissers |
|||
Artikel 13 |
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat het ziet op de verhouding tot een andere richtlijn. |
||
Artikel 14 |
|||
Artikel 14, onderdeel a |
Art. 69db Wz |
||
Artikel 14, onderdeel b |
Artikel 7: 699 j° 7:742 BW |
Deze artikelen sommen de bepalingen op die in een zee-arbeidsovereenkomst voor vissers moeten worden vermeld. |
|
Artikel 15 |
Art. 7:697; 705;740; 747;749 BW |
||
Artikel 15, onderdeel a |
Dit onderdeel behoeft geen implementatie , zie ook art. 7:611 BW |
||
Artikel 15, onderdeel b |
Art. 38 Wz |
||
Artikel 15, onderdeel c |
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en art. 7:705 BW |
||
Artikel 16 |
Art. 7:697, 698, 740, 747, 749 BW, Art. 69da Wz |
||
Artikel 17 |
Dit artikel behoeft geen implementatie. |
||
Artikel 18 |
Art. 7:697; 740 BW, art. 69da Wz |
||
Repatriëring |
|||
Artikel 19 |
Art. 7:718;740; 747, 748, 749 BW |
||
Artikel 19, eerste lid |
Art.7:718, lid 1; 740;747;748; 749 BW |
||
Artikel 19, tweede lid |
Art.7:718, lid 2;740;748 BW |
||
Artikel 19, derde lid |
Art.7:718, lid 2;740 BW |
||
Artikel 19, vierde lid |
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat een verplichting is van de betreffende lidstaat. |
Nederland zal als vlaggenstaat de betrokken vissers die zijn achtergelaten repatriëren en de kosten verhalen op de scheepsbeheerder, die in gebreke is gebleven. |
|
Artikel 19, vijfde lid |
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat dit voortvloeit uit het vermogensrecht.… |
||
Particuliere arbeidsbureaus |
|||
Artikel 20 |
|||
Artikel 20, eerste lid |
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat richtlijn 2008/104/EG al geïmplementeerd is. |
||
Artikel 20, tweede lid |
Art. 1, eerste lid, onderdelen b en c Waadi |
||
Artikel 20, derde lid, onderdeel a |
Art. 9a Waadi |
||
Artikel 20, derde lid, onderdeel b |
Art. 9 Waadi |
||
Artikel 20, vierde lid |
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat dit lid alleen een relatie legt met het Visserijverdrag. |
||
Voedsel en accommodatie |
|||
Artikel 21 |
|||
Artikel 21, eerste lid |
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat het ziet op de verhouding tot een andere richtlijn. |
||
Artikel 21, tweede lid |
Art. 48, 48a Wz en technische eisen te implementeren in de Rz |
||
Artikel 22 – 25 |
Art. 48, 48a Wz en technische eisen te implementeren in de Rz |
||
Bescherming van gezondheid en medische zorg; bescherming bij arbeid gerelateerde ziekten, letsels of overlijdens |
|||
Artikel 26 |
Art. 7: 734a BW; Art. 2 Zvw (verzekeringsplicht), art. 10 en 11 Zvw (aanspraken); Art. 2.1.1. en 2.1.2. Wlz (verzekeringsplicht) 3.1.1., 3.1.2., 3.2.1. en 3.2.2. Wlz (aanspraken) NB: de Nederlandse ziektekostenverzekeringswetgeving maakt geen onderscheid in zorg als gevolg van ziekte of als gevolg van arbeidsongeval. |
||
Artikel 26, eerste lid, onderdeel a |
Art. 7:734–734m BW |
||
Artikel 26, eerste lid, onderdeel b, i en ii |
Art.7:740 BW jo 7: 734a BW; art.7:747 en 749 jo 7:734a BW |
||
Artikel 26, eerste lid, onderdeel c |
Art 5. Besluit aanspraken zeevarenden, arbeidsbemiddeling en terbeschikkingstelling van arbeidskrachten in de zeevaart Art. 7:734g BW |
||
Artikel 27 |
|||
Artikel 27, onderdeel a |
Dit onderdeel behoeft geen implementatie omdat het ziet op de relatie met een andere richtlijn. |
||
Artikel 27, onderdeel b |
Art. 10 en 11 Zvw (aanspraken); artikelen 3.1.1., 3.1.2., 3.2.1. en 3.2.2. Wlz. Art. 7:734a; 740 BW |
||
Artikel 28 |
|||
Artikel 28, onderdeel a |
Art. 6.5 Vissersvaartuigen-besluit 2002 en art. 25 en 49 en bijlage 5 van de Regeling veiligheid zeeschepen |
||
Artikel 28, onderdeel b |
Art. 6.5, tweede lid, Vissersvaartuigen-besluit 2002 |
||
Artikel 28, onderdeel c |
Art. 6.5, eerste lid en 6.11 Vissersvaartuigen-besluit 2002 en art. 25 van de Regeling veiligheid zeeschepen |
||
Artikel 28, onderdeel d |
Hoofdstuk 9 Vissersvaartuigen-besluit 2002 |
||
Artikel 28, onderdeel e |
Art. 6.11 Vissersvaartuigen-besluit 2002 en bijlage 5, artikel 6, tabel 2 van de Regeling veiligheid zeeschepen. |
||
Artikel 29 |
|||
Artikel 29, onderdeel a |
Voor de medische zorg, verzekeringsplicht en aanspraken: idem als artikel 26 en 28. Krachtens Zvw en Wlz zijn verzekerden en dus ook verzekerde vissers, premie verschuldigd; de Zvw kent een wettelijk verplicht eigen risico, de Zvw en Wlz kennen beide zorg gerelateerde bijdragen. |
||
Artikel 29, onderdeel b |
Art.7:734a; 740 BW |
||
Artikel 29, onderdeel c |
Art.7:734a; 740 BW |
||
Artikel 30 |
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat het een bevoegdheid geeft aan de lidstaten tot vrijstelling. |
||
Artikel 31 |
Art. 7:734a – 734l BW |
||
Artikel 31, eerste lid |
Art. 2.1.1. en 2.1.2. Wlz Art. 2 Zvw Art. 7 WIA Art. 6, 13 Anw (verzekeringsplicht) Art. 3 Zvw (acceptatieplicht) Art. 19 Zvw (eigen risico) |
||
Artikel 31, tweede lid |
Art.7:734e; 734g; 740 BW |
||
Artikel 31, derde lid |
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat het op de verantwoordelijkheid van de eigenaar ziet wanneer de lidstaat geen maatregelen heeft genomen. |
||
Artikel 32 |
|||
Artikel 32, onderdeel a |
Art. 7:658 BW |
||
Artikel 32, onderdeel b |
Art. 7:734k BW |
||
Veiligheid en gezondheid op het werk en ongevallenpreventie |
|||
Artikel 33 |
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat het ziet op de relatie met andere richtlijnen |
||
Artikel 34 |
|||
Artikel 34, onderdeel a |
Art. 3, 5, 8, 11 en 12 Arbowet Voorschriften op basis van art. 19a Wz |
||
Artikel 34, onderdeel b |
Art. 8 Arbowet Voorschriften op basis van artikel 19a Wz |
||
Artikel 34, onderdeel c |
Art. 8, eerste, tweede en vijfde lid Arbowet |
||
Artikel 34, onderdeel d |
Art. 2, sub c, 9 Arbowet Art. 9, tweede lid, Schepenwet Art. 9, Besluit onderzoeksraad voor veiligheid |
||
Artikel 34, onderdeel e |
Art 2, sub c, 5, 12 Arbowet, Art. 26a en 26e Schepenwet |
||
Artikel 35 |
|||
Artikel 35, eerste lid |
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat het de reikwijdte van het artikel beschrijft. |
||
Artikel 35, tweede lid, onderdeel a |
Art. 3, 5 en 8 Arbowet |
||
Artikel 35, tweede lid, onderdeel b |
Art. 8 Arbowet |
||
Artikel 35, derde lid, onderdeel a |
Art. 3, eerste lid, onderdeel b, Arbowet Art. 6.3, zesde lid, Vissersvaartuigen-besluit 2002 |
||
Artikel 35, derde lid, onderdeel b |
art. 72 Bzvb |
||
Artikel 35, derde lid, onderdeel c |
Art. 72 Bzvb Art. 8, derde, vierde en vijfde lid, Arbowet |
||
Artikel 36 |
Art. 2, sub c, 5, 12, 13 Arbowet Art. 26a en 26e Schepenwet |
||
Wijzigingen |
|||
Artikel 37 |
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat het ziet op de gevolgen van wijzigingen van het verdrag en de overeenkomst bij de richtlijn. |
||
Slotbepaling |
|||
Artikel 38 |
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat het betrekking heeft op de relatie met inwerkingtreding van het verdrag. |
||
Bijlage I (arbeidsovereenkomst van vissers) |
Art. 7:699, 740 en 742 BW, art. 69db Wz |
||
Onderdeel a |
Art. 7:699, onderdeel 1 |
||
Onderdeel b |
Art. 7:699, onderdeel 3 |
||
Onderdeel c |
Art. 7:699, onderdeel 4 |
||
Onderdeel d |
Art. 7:699, onderdeel 2 |
||
Onderdeel e |
Art. 7:699, onderdeel 5 |
||
Onderdeel f |
Art. 7:699, onderdeel 10 |
||
Onderdeel g |
Art. 7:699, onderdeel 11 |
||
Onderdeel h |
Art. 7:742, onderdeel b |
||
Onderdeel i |
Art. 7:699, onderdeel 8; 7:742, onderdeel a |
||
Onderdeel j |
Art. 7:699, onderdeel 12 |
||
Onderdeel k |
Art. 7:699, onderdeel 7 |
||
Onderdeel l |
Art. 7:742, onderdeel c |
||
Onderdeel m |
Art. 7:699, onderdeel 13 |
||
Onderdeel n |
Art. 7:699, onderdeel 14 |
||
Onderdeel o |
Art. 6a.2:2 Arbeidstijdenbesluit vervoer |
||
Onderdeel p |
Dit onderdeel behoeft geen implementatie omdat het verwijst naar nationale wet- of regelgeving. |
||
Bijlage II (accommodatie van het vissersvaartuig) |
Uitvoeringsregeling op basis van de art. 48, 48a en 64 Wz; deze wordt geïmplementeerd in de Rz |
||
Onderdeel 19, 20 (lawaai en trillingen) |
6.6 t/m 6.9 (lawaai) Arbobesluit Art. 6.11a (trillingen), Regeling geluidniveaus aan boord van vissersvaartuigen |