Ontvangen 19 juni 2019
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht en Verordening (EU) nr. 1257/2012. Deze leden hebben hierbij geen verdere vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierover een aantal vragen.
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag over bovengenoemde wetsvoorstel dat op 17 mei 2019 door de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat is vastgesteld.
Hieronder ga ik in op de opmerkingen en vragen waartoe het wetsvoorstel de leden van de commissie aanleiding heeft gegeven.
Vraag 1
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Europees Octrooiverdrag (EOV) en het Europees octrooi voor wat betreft het Koninkrijk ook gelden voor Curaçao, Sint Maarten en het Caribisch deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba), maar niet voor Aruba. Wat is de reden dat Aruba geen partij is en vasthoudt aan een eigen landsverordening inzake octrooien?
Aruba heeft in het verleden bij de totstandkoming van de Rijksoctrooiwet 1995 gekozen voor eigen octrooiwetgeving, teneinde optimaal te kunnen inspelen op de situatie ter plaatse. Het is in lijn met deze benadering dat Aruba zelf kiest om al dan niet toe te treden tot verdragen, waaronder het EOV.1
Vraag 2
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat landen die geen lid zijn van de Europese Unie (EU) maar destijds wel het EOV hebben ondertekend, zoals Noorwegen en Zwitserland, niet deelnemen aan het nieuwe Europese octrooisysteem? Zo ja, waarom zijn deze landen niet betrokken? Zou dit in de toekomst nog kunnen veranderen?
Het is juist dat landen die geen lid zijn van de Europese Unie thans niet kunnen deelnemen aan het nieuwe Europese octrooisysteem, bestaande uit het Europees octrooi met eenheidswerking en het Eengemaakt Octrooigerecht. Het Europees octrooi met eenheidswerking is geregeld in Europese verordeningen, die naar hun aard niet rechtstreeks van toepassing zijn in landen die geen lid zijn van de Europese Unie. Er is voor gekozen deelname aan het Eengemaakt Octrooigerecht te beperken tot EU-lidstaten vanwege de in de memorie van toelichting2 beschreven verhouding tot het Europees recht en de rol van het Hof van Justitie, zoals opgenomen in het advies van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van een eerdere ontwerpovereenkomst inzake het octrooigerecht met het acquis communautaire (HvJ 8 maart 2011, advies 1/09). Het Hof van Justitie oordeelde dat de ontwerpovereenkomst in haar toenmalige vorm hiermee niet verenigbaar was. De bedenkingen van het Hof van Justitie hadden onder meer te maken met het gebrek aan voldoende waarborgen dat het octrooigerecht de voorrang van het recht van de Unie zou respecteren en dat recht zou toepassen conform de uitleg door het Hof van Justitie. Ook wees het Hof van Justitie erop dat er, anders dan in het geval van nationale rechterlijke instanties, geen inbreukprocedures tegen de overeenkomstsluitende EU-lidstaten mogelijk zouden zijn, mocht het octrooigerecht het recht van de Unie schenden. Voorts zouden dergelijke beslissingen van het octrooigerecht geen aanleiding kunnen geven tot financiële aansprakelijkheid van de overeenkomstsluitende EU-lidstaten. Een eventuele toekomstige betrokkenheid van niet-EU-lidstaten, zou aan dit advies moeten voldoen. Het is op dit moment niet duidelijk of dat mogelijk is. Dit zou overigens ook een wijziging van het Rechtspraakverdrag vergen, omdat op grond van de huidige tekst van de overeenkomst deelname aan het Eengemaakt Octrooigerecht is voorbehouden aan EU-lidstaten.
Vraag 3
De leden van de CDA-fractie maken van de gelegenheid gebruik om te informeren naar het Europees Octrooibureau (EOB), waarvan Nederland mede gastland is. Twee jaar geleden debatteerde de Kamer over het EOB, onder andere over de sociale situatie en sociale arbeidsverhoudingen in de organisatie. Hoe gaat het nu met het EOB? Wat is er tussen mei 2017 en nu veranderd?
Een positieve ontwikkeling van de sociale situatie en de sociale arbeidsverhoudingen bij het Europees Octrooibureau blijft een aandachtspunt voor de regering. In de Raad van Bestuur van het EOB wordt hieraan door Nederland uiting gegeven. Sinds 1 juli 2018 heeft het EOB een nieuwe president. Verbetering van de sociale verhoudingen is een belangrijke prioriteit voor hem. Inmiddels wordt er hard gewerkt aan een Strategisch Plan 2019–2023. Normalisering van de sociale verhoudingen is een belangrijk onderdeel ervan. Nederland is een belangrijke pleitbezorger van het sociale hoofdstuk in het plan. Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat herstel van de sociale dialoog ook een aangelegenheid is die nauw samenhangt met de cultuur die er binnen het EOB bestaat. Cultuurverandering kost echter tijd en vergt ook dat alle betrokkenen er zich voor inzetten en onderling vertrouwen opbouwen. De regering blijft actief om daaraan positief bij te dragen.
Vraag 4
De leden van de CDA-fractie lezen dat Polen, Spanje en Kroatië elk om een andere reden de Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht (het Rechtspraakverdrag) uit 2013 destijds niet hebben ondertekend. Is deze situatie nog altijd ongewijzigd?
Ja, deze situatie is nog altijd ongewijzigd.3
Vraag 5
De leden van de CDA-fractie lezen dat de vertaalverordening erin voorziet dat, indien een octrooiaanvraag in een van de werktalen van het EOB is vertaald (Engels, Frans, Duits) en eenheidswerking is geregistreerd, de vertaalkosten van de aanvraag voor vergoeding in aanmerking komen (het zogenaamde «mutualisation of costs-principe»). Waaruit wordt de vergoeding voor vertaalkosten betaald? Wordt deze, net als andere administratieve taken, gefinancierd uit de taksen voor Europese octrooien met eenheidswerking? Dekt de vergoeding te allen tijde de volledige vertaalkosten, of slechts een gedeelte of tot een maximumbedrag? Onder welke voorwaarden kan men aanspraak maken op de vergoeding?
Op grond van artikel 5, tweede lid, van verordening 1260/2012 (de vertaalverordening), wordt de vergoeding voor vertaalkosten inderdaad betaald uit de in artikel 11 van verordening 1257/2012 bedoelde taksen, zijnde die voor Europese octrooien met eenheidswerking. Deze vergoeding is
slechts beschikbaar voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), natuurlijke personen, organisaties zonder winstoogmerk, universiteiten en openbare onderzoeksorganisaties die hun verblijfplaats of hoofdvestiging in een lidstaat van de Europese Unie hebben. Op grond van artikel 5, eerste lid, van verordening 1260/2012, wordt het beheer van deze compensatieregeling, overeenkomstig artikel 9 van verordening 1257/2012, opgedragen aan het EOB.
Ter uitvoering daarvan heeft de Beperkte Commissie van de Raad van Bestuur van het EOB (doorgaans aangeduid als: Select Committee) twee besluiten genomen die onder meer hierover nadere voorwaarden en regels bevatten. In het besluit van 15 december 2015 (SC/D 1/15)4 zijn hierover regels opgenomen in regel 8 tot en met 11, onder meer over een nadere duiding van de begunstigden van de compensatieregeling, de aanvraagprocedure en de behandeling van het verzoek. Voorts is aangegeven op welke wijze de hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld, namelijk een vast bedrag dat onder meer is gebaseerd op de gemiddelde lengte van een aanvraag voor een Europees octrooi en de gemiddelde vertaalkosten per pagina. In verband met dat laatste bevat het besluit van 15 december 2015 (SC/D 2/15)5 in artikel 4, eerste lid, de hoogte van deze vergoeding. Deze is vastgesteld op € 500,–.
Vraag 6
De leden van de CDA-fractie vragen wat de decompilatievrijstelling uit het Rechtspraakverdrag inhoudt. Hoe werkt deze decompilatievrijstelling?
De decompilatievrijstelling uit het Rechtspraakverdrag die ook in het wetsvoorstel is vervat in het nieuwe artikel 54c, onderdeel k, ziet op de handelingen die zijn bedoeld in de artikelen 5 en 6 van Richtlijn 2009/24/EG van het Europees parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (PbEU 2009, L 111). In aanvulling op wat hieromtrent in de memorie van toelichting op de pagina’s 68 en 69 is vermeld, wordt gewezen op het volgende. Op grond van richtlijn 2009/24/EG, die in Nederland in de Auteurswet is geïmplementeerd, worden computerprogramma’s auteursrechtelijk beschermd als werken van letterkunde. Object van bescherming is de uitdrukkingswijze van het computerprogramma. Ideeën en beginselen die ten grondslag liggen aan het computerprogramma worden niet auteursrechtelijk beschermd (artikel 1 van richtlijn 2009/24/EG). Dit past bij het auteursrechtelijk karakter van de op grond van de richtlijn geboden bescherming. Van belang is hier ook dat in artikel 8 van deze richtlijn uitdrukkelijk wordt bepaald dat de richtlijn de wettelijke bepalingen met betrekking tot andere intellectuele eigendomsrechten (zoals het octrooirecht) onverlet laat.
Een computerprogramma als zodanig kan niet het object zijn van een octrooi. Dit is en blijft ook expliciet uitgesloten in artikel 2 van de Rijksoctrooiwet 1995 en artikel 52 van het Europees Octrooiverdrag. Een computerprogramma kan echter wel een onderdeel vormen van een octrooieerbare uitvinding indien de uitvinding verder ook technische elementen omvat. Daarmee is de verhouding tussen het auteursrecht en het octrooirecht op het terrein van computerprogramma’s afgebakend. Deze verhouding blijft ongewijzigd.
Een computerprogramma kan een werk zijn in de auteursrechtelijke betekenis van het woord. Voor zover voor het laden, het in beeld brengen, de uitvoering, de transmissie of de opslag, het programma moet worden verveelvoudigd, levert dit een auteursrechtelijk relevante verveelvoudiging op. Daarvoor is in beginsel voorafgaande toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgende nodig (vgl. artikel 45i van de Auteurswet). Daarop bestaan enkele uitzonderingen die zijn gebaseerd op de artikelen 5 en 6 van Richtlijn 2009/24/EG.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de richtlijn is, tenzij bij overeenkomst uitdrukkelijk anders is bepaald, geen voorafgaande toestemming van de rechthebbende vereist indien de hiervoor genoemde handelingen voor de rechtmatige verkrijger noodzakelijk zijn om het computerprogramma te kunnen gebruiken voor het beoogde doel, onder meer om fouten te verbeteren (geïmplementeerd in artikel 45j van de Auteurswet). Op grond van artikel 5, tweede lid, van de richtlijn is ook het maken van een reservekopie voor het hiervoor genoemde gebruik door een rechtmatige gebruiker van het programma zonder voorafgaande toestemming toegestaan en mag daarvan niet bij overeenkomst worden afgeweken (geïmplementeerd in artikel 45k van de Auteurswet).
Op grond van artikel 5, derde lid, van de richtlijn (geïmplementeerd in artikel 45l van de Auteurswet) mag de rechthebbende verkrijger van een computerprogramma, zonder de toestemming van de auteursrechthebbende, ook de functionaliteit van dit programma observeren, bestuderen of uittesten teneinde vast te stellen welke ideeën en beginselen aan een element van dat programma ten grondslag liggen.
Op grond van artikel 6 van de richtlijn (geïmplementeerd in artikel 45m van de Auteurswet) is het toegestaan om auteursrechtelijk relevante handelingen te verrichten (zoals het maken van een kopie of het vertalen van de codering van een computerprogramma) als dat nodig is om de interoperabiliteit van een onafhankelijk vervaardigd computerprogramma met andere computerprogramma’s mogelijk te maken (decompilatie). Naar het oordeel van de regering zal er in de praktijk, gelet op het bovenstaande, weinig behoefte bestaan aan deze aanvullende uitzondering op de rechten van de octrooihouder. Dit laat onverlet dat deze uitzondering deel uitmaakt van het Rechtspraakverdrag en derhalve, hoe beperkt in strekking en reikwijdte ook, zal gaan gelden voor Europese octrooien met eenheidswerking en Europese octrooien. Gelet op het eerder geformuleerde uitgangspunt om de tekst van het Rechtspraakverdrag een-op-een over te nemen in de Rijksoctrooiwet 1995, is ook dit artikel in de wet opgenomen.
De regering gaat er voorshands van uit dat met de decompilatievrijstelling wordt bevestigd dat een eventueel octrooi geen afbreuk doet aan hetgeen op grond van de in de artikelen 5 en 6 van de richtlijn genoemde uitzonderingen niet als een inbreuk op het auteursrecht wordt beschouwd.
Vraag 7
Wat wordt verstaan onder de apothekersvrijstelling? Betreft het hier dezelfde bepaling die in Nederland sinds 1 februari 2019 in werking is, namelijk dat een apotheker in individuele gevallen een geoctrooieerd geneesmiddel zelf bereidt, bijvoorbeeld wanneer een voor een individuele patiënt geschikte dosering of toedieningswijze niet beschikbaar is (Kamerstuk 29 477, nr. 491)?
De apothekersvrijstelling zoals opgenomen in het wetsvoorstel betreft inderdaad eenzelfde bepaling als die onlangs in werking is getreden.6 Zoals toegelicht in de memorie van toelichting, bestaat er tussen die bepaling en de bepaling die nu in de Rijksoctrooiwet 1995 wordt opgenomen geen inhoudelijk verschil.
Vraag 8
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat conform artikel 7, eerste lid, van het wetsvoorstel een Europees octrooi met eenheidswerking als deel van het vermogen in zijn geheel en in alle deelnemende lidstaten wordt behandeld als een nationaal octrooi van een van de deelnemende lidstaten. Wat is precies de betekenis van dit artikel?
Deze bepaling betekent dat de vermogensrechtelijke bepalingen inzake onder meer overdracht, beslag en verpanding van het Europees octrooi met eenheidswerking altijd door één rechtsregime worden beheerst, namelijk dat van een van de deelnemende lidstaten. Welke lidstaat dat is, wordt bepaald door artikel 7 van verordening 1257/2012 en is afhankelijk van de verblijfplaats, hoofdvestiging of vestiging van de aanvrager op de indieningsdatum van een Europese octrooiaanvraag.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het door de leden van de CDA-fractie genoemde artikel 7, eerste lid, geen deel uitmaakt van het wetsvoorstel, maar van verordening 1257/2012.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes