Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 21 oktober 2019. De wens dat de in de maatregel geregelde omgevingswaarden bij wet wordt geregeld kan door of namens een van beide Kamers te kennen worden gegeven uiterlijk op 18 november 2019.
Aan de voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 oktober 2019
Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister voor Rechtsbescherming, het ontwerp-Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet en de bijbehorende nota van toelichting aan1. Ook bied ik u de reactie van de Integrale Adviescommissie Omgevingswet op dit ontwerpbesluit aan2.
Voorhang
De voorlegging geschiedt in het kader van voorhangprocedure van artikel 23.5 van de Omgevingswet en biedt uw Kamer de mogelijkheid zich uit te spreken over het ontwerp-Aanvullingsbesluit grondeigendom voordat het aan de Afdeling advisering van de Raad van State zal worden voorgelegd.
Op grond van artikel 23.5 van de Omgevingswet geschiedt de voordracht aan de Koning ter verkrijging van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het ontwerpbesluit niet eerder dan vier weken nadat het ontwerpbesluit aan beide Kamers der Staten-Generaal is voorgelegd.
Advies Integrale Adviescommissie Omgevingswet
In 2016 is een Integrale Adviescommissie Omgevingswet samengesteld. De adviescommissie adviseert het kabinet over wetgevingsproducten van de stelselherziening, waaronder ook de verschillende Aanvullingswetten en -besluiten. De adviescommissie heeft kennis genomen van de consultatieversie van het Aanvullingsbesluit grondeigendom. In september 2019 heeft de commissie laten weten geen advies uit te brengen over dit aanvullingsbesluit (bijlage). De adviescommissie merkt op dat een belangrijk deel van de regels over de instrumenten van het grondbeleid zijn opgenomen in het wetsvoorstel Aanvullingswet grondeigendom en acht de uitwerking in het ontwerp-Aanvullingsbesluit in aansluiting op de keuzes die zijn gemaakt op wetsniveau. Zij ziet daarom af van inhoudelijke aanbevelingen op het besluit.
Een gelijkluidende brief heb ik gestuurd aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren