Ontvangen 24 juni 2019
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
Aan artikel II, onderdeel A, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
8. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Het vonnis vermeldt welk deel van de opgelegde vrijheidsstraf in ieder geval ten uitvoer wordt gelegd met inachtneming van de mogelijkheid van deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire Beginselenwet of de voorwaardelijke invrijheidstelling als bedoeld in het eerste lid.
II
In artikel IVa, onderdeel 1, onderdeel C, subonderdeel 2, wordt aan het voorgestelde artikel 6:2:10 een lid toegevoegd, luidende:
6. Het vonnis vermeldt welk deel van de opgelegde vrijheidsstraf in ieder geval ten uitvoer wordt gelegd met inachtneming van de mogelijkheid van deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire Beginselenwet of de voorwaardelijke invrijheidstelling als bedoeld in het eerste lid.
III
In artikel IVa, onderdeel 2, onderdeel B, subonderdeel 2, wordt aan het in onderdeel E voorgestelde artikel 6:2:10 een lid toegevoegd, luidende:
6. Het vonnis vermeldt welk deel van de opgelegde vrijheidsstraf in ieder geval ten uitvoer wordt gelegd met inachtneming van de mogelijkheid van deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire Beginselenwet of de voorwaardelijke invrijheidstelling als bedoeld in het eerste lid.
Uit het vonnis van de rechter blijkt op dit moment op geen enkele manier dat de veroordeelde voor een deel van de opgelegde straf uiteindelijk in aanmerking kan komen voor een penitentiair programma of dat voor een deel van de straf een voorwaardelijke invrijheidstelling mogelijk is. Dit zorgt voor onduidelijkheid én voor onbegrip in de maatschappij, omdat de gedetineerde al voor het einde van de opgelegde straf volledig buiten de inrichting kan verblijven. Het dient de rechtszekerheid wanneer voortaan in het vonnis staat vermeld voor welk deel van de straf en volgens welke regels er een mogelijkheid is voor een penitentiair programma en de v.i.-regeling. Voor ieder is dan duidelijk dat de feitelijke straf die in detentie uitgezeten wordt mogelijk korter is dan de door de rechter opgelegde straf en dat de veroordeelde als hij aan de voorwaarden uit de wet voldoet in aanmerking kan komen voor deelname aan een penitentiair programma of de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Van der Staaij Van Nispen Van Toorenburg