Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 januari 2021
Tijdens het plenair debat over het voorstel van wet van de leden Snels en Van Weyenberg tot wijziging van het voorstel van wet van de leden Snels en Van Weyenberg houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang (Wet open overheid) (Wijzigingswet Woo) op 12 januari jl, heb ik toegezegd de waardering van het amendement Van der Molen over persoonlijke beleidsopvattingen (Kamerstuk 35 112, nr. 14) schriftelijk aan uw Kamer te doen toekomen. Het amendement is na het plenaire debat nog gewijzigd (Kamerstuk 35 112, nr. 24). Na het plenaire debat is er daarnaast nog een aantal nieuwe amendementen ingediend. Voor de volledigheid geef ik hierbij mijn waardering van alle ingediende amendementen, ook de amendementen die al tijdens de plenaire behandeling aan de orde zijn gekomen.
Kamerstuk 35 112, nr. 24
Het gewijzigde amendement-Van der Molen voor artikel 5.2 van de Wet open overheid (Woo) schrijft in het derde lid openbaarmaking voor van persoonlijke beleidsopvattingen in niet tot personen herleidbare vorm, voor bepaalde bestuursorganen. Het gaat daarbij om documenten die zijn opgesteld ten behoeve van formele bestuurlijke besluitvorming. Dit in aanvulling op de regeling die voor alle bestuursorganen geldt, dat persoonlijke beleidsopvattingen in documenten die zijn opgesteld kunnen worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm, met het oog op een goede en democratische bestuursvoering (artikel 5.2, tweede lid, vergelijkbaar met het tweede lid van artikel 11 Wob).
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen de Woo, en wat daarin wordt geregeld over persoonlijke beleidsopvattingen, en de informatievoorziening aan de Tweede Kamer, op dit moment ook actueel. Het kabinet heeft in zijn reactie op het rapport van de Parlementaire onderzoekscommissie kinderopvangtoeslag (Kamerstuk 35 510, nr. 4) aangegeven dat het richting de Tweede Kamer meer openheid wil bieden in afwegingen die ten grondslag liggen aan het beleid. Daarom wil het kabinet transparanter zijn bij het openbaar maken van stukken die zijn opgesteld voor intern beraad. Het kabinet wil de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 Grondwet. De andere gronden die vallen onder het belang van de staat zullen, indien aan de orde, gehanteerd blijven. Deze nieuwe lijn geldt zowel voor documenten die op verzoek van de Kamer worden verstrekt als voor documenten die het kabinet op eigen initiatief openbaar maakt.1 Kortom: de kabinetsreactie is opgesteld in de context van de informatievoorziening aan de Kamer, en gaat dus gaat over de relatie tussen bewindspersonen en het parlement. De Woo daarentegen gaat over openbaarheid voor eenieder en strekt zich uit tot alle overheidsorganen. Voor de uitvoering van de in de kabinetsreactie geschetste lijn van openbaarheid richting de Kamer is geen wetswijziging nodig. Ook de actieve openbaarmaking van deze stukken kan al gestalte krijgen op grond van de Wob en in de toekomst ook onder de Woo (artikelen 8 en 11, tweede lid, Wob en artikelen 3.1 en 5.2, tweede lid, van de Woo).
De Woo geldt voor alle bestuursorganen van het Rijk en decentrale overheden, waaronder ook uitvoeringsorganisaties alsmede andere overheidsorganisaties, zoals de Hoge Colleges van Staat. De Woo heeft betrekking op alle documenten, een begrip dat breed en functioneel wordt gedefinieerd: een schriftelijk stuk of ander geheel van vastgelegde gegevens dat naar zijn aard verband houdt met de publieke taak van het bestuursorgaan.
Ik deel de opvatting van de heer van der Molen dat inhoudelijke overwegingen die ten grondslag liggen aan formele bestuurlijke besluitvorming transparant moeten zijn. Dat geldt in het bijzonder voor de bestuursorganen die politieke verantwoording afleggen aan democratisch verkozen organen over beleid en wetgeving. Daartoe strekt het gewijzigde amendement. Ik vind het dus goed dat de reikwijdte is ingeperkt tot de hier genoemde bestuursorganen. Het uitgangspunt is dan verstrekking van persoonlijke beleidsopvattingen in geanonimiseerde vorm door de genoemde bestuursorganen. Daarbij plaats ik enkele aandachtspunten die van belang zijn voor de uitvoering van de wet als het amendement zou worden aangenomen. Allereerst de relatie tot de andere uitzonderingsgronden van de Woo, in het bijzonder de i-grond («het goed functioneren van de staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen»). Omdat de bescherming van het intern beraad in de fase voorafgaand aan de formele besluitvorming in specifieke gevallen nog wel bescherming verdient, zal die i-grond kunnen worden ingeroepen. Een belangrijk voorbeeld is de situatie dat de eenheid van kabinetsbeleid, een grondwettelijke norm, in het geding is. Ook zijn situaties denkbaar waarin belangen van derden een rol spelen, denk aan een ambtelijke waardering van een onderhandelingssituatie met lokale partners. Een andere situatie waarin een gemotiveerde weigering aan de orde kan zijn, is het voorkomen dat een ambtenaar persoonlijk kan worden beschadigd door openbaarmaking. Deze situatieschetsen laten zien dat er gevallen denkbaar zijn waarin de bescherming van intern beraad, vooral in de fase voordat het besluit is genomen, bescherming verdient. Om dergelijke situaties te kunnen ondervangen was ook denkbaar geweest om de clausule, «tenzij het kunnen voeren van intern beraad onevenredig wordt geschaad» in het amendement op te nemen. Nu zal daarvoor een beroep moeten worden gedaan op de overige weigeringsgronden. In alle gevallen zal dit overigens goed moeten worden onderbouwd.
Alles overwegende, laat ik het oordeel over dit amendement aan de Kamer.
Kamerstuk 35 112, nr. 17
De leden Snoeren en Bisschop hebben een amendement ingediend dat bedrijfs- en fabricagegegevens weer onderbrengt bij de absolute uitzonderingsgronden; dit amendement beoogt daarmee terug te keren naar de situatie onder de Wob. Zoals ik tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel heb opgemerkt, betekent het opnemen van bedrijfs- en fabricagegegevens bij de relatieve uitzonderingsgronden niet dat dit soort gegevens allemaal openbaar worden. Er zal telkens een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van openbaarheid en het door de uitzonderingsgrond beschermde belang. Het opnemen van bedrijfs- en fabricagegegevens onder de relatieve weigeringsgronden betekent vooral dat er meer ruimte ontstaat om de belangen af te wegen. Vertrouwelijk verstrekte en concurrentiegevoelige gegevens vallen wel onder de uitzonderingsgrond. De belangen van het bedrijfsleven blijven hiermee beschermd.
Ik laat het oordeel van dit amendement aan de Kamer.
Kamerstuk 35 112, nr. 19
De leden Sneller en Buitenweg hebben een amendement ingediend over het verstrekken van documenten waarover het bestuursorgaan bij indiening van het verzoek nog niet beschikte. Dit amendement gaat over de peildatum van een verzoek. Tijdens het debat heb ik aangegeven dat hiermee het tegenovergestelde wordt bereikt van wat het amendement beoogt, namelijk snelle afhandeling van verzoeken om informatie. Als alles na binnenkomst van het verzoek ook moet worden meegenomen, dan blijft men stukken beoordelen en kom je niet tot een besluit, dat stuit op praktische bezwaren.
Ik ontraad daarom het amendement.
Kamerstuk 35 112, nr. 20
Het lid Van der Molen heeft een amendement ingediend dat het expliciet mogelijk maakt om bij een omvangrijk verzoek afspraken te maken over levering van een deel van de opgevraagde documenten met toepassing van de termijnen, bedoeld in artikel 4.
Ook nu al worden afspraken gemaakt over Wob-verzoeken. Het gaat daarbij dan vaak om verduidelijking en/of de reikwijdte van de vragen. Zo kan, uiteraard met instemming van de verzoeker, het aantal te leveren stukken worden beperkt en de termijn van levering worden versneld. Dat is zowel in het belang van het bestuursorgaan als van de verzoeker
Ik laat het oordeel van dit amendement aan de Kamer.
Kamerstuk, 35 112, nr. 21
Het lid Sneller heeft een amendement ingediend over nadere voorschriften inzake het Adviescollege openbaarheid en informatiehuishouding (Kamerstuk 35 112, nr. 21). Hierin wordt een delegatiebepaling (in de vorm van een kan-bepaling) opgenomen voor het stellen van procedurele voorschriften inzake het college, bijvoorbeeld over termijnen of de wijze van bemiddeling. Ook wordt de eventuele samenloop van een klacht met de bezwaarschriftprocedure zo geregeld dat sprake is van een opschorting van de bezwaartermijn gedurende de advies- en bemiddelingsfase, zij het dat het bestuursorgaan daarna binnen twee weken de beslissing op bezwaar moet nemen. Dat is een flinke verkorting van de termijn die geldt op grond van de Awb (zes weken), die wel wat zal betekenen voor de werkwijze van bestuursorganen. De achterliggende gedachte dat het bestuursorgaan door mee te werken aan de bemiddeling feitelijk de beslissing op bezwaar al voorbereid en dus minder tijd nodig heeft na die fase, onderschrijf ik evenwel.
Ik laat het oordeel van dit amendement aan de Kamer.
Kamerstuk 35 112, nr. 22
Het lid Buitenweg heeft een amendement ingediend over de openbaarheid van gemeenschappelijke regelingen. Het amendement beoogt voor gemeenschappelijke regelingen dezelfde mate van openbaarheid te bereiken als voor de gemeenten, provincies of waterschappen die de regeling hebben ingesteld. Het gaat dan om openbare lichamen en bedrijfsvoeringorganisaties.
Ik laat het oordeel van dit amendement aan de Kamer.
Kamerstuk 35 112, nr. 23
Het lid Bisschop heeft een amendement ingediend over het ongedaan maken van de uitbreiding van de Woo naar de semipublieke sector (Kamerstuk 35 112, nr. 23). Artikel 2.3 van de Woo bevat een delegatiegrondslag om via een algemene maatregel van bestuur (AMvB) te bepalen dat ook bepaalde semipublieke instellingen bepaalde informatie moeten openbaren. Het kabinet heeft geen voornemens om gebruik te maken van deze grondslag. Met het amendement vervalt de mogelijkheid om de semi-publieke sector in de toekomst onder (een deel van) de reikwijdte van de Woo te laten vallen. Omdat voorzien is in een voorhangprocedure voor een dergelijke AMvB en er dus is voorzien in betrokkenheid van de Staten-Generaal, zie ik niet in waarom deze grondslag zou moeten vervallen.
Ik ontraad het amendement.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren