Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 september 2021
Op 1 juni jl. stond de plenaire behandeling van het voorstel van rijkswet Koninkrijksgeschillen (Kamerstuk 35 099 (R2114)) in de Eerste Kamer geagendeerd. Aan de vooravond hiervan tekenden de delegaties van de Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten bij de Eerste Kamer echter verzet aan tegen het voorstel. Naar aanleiding van dit verzet is de behandeling door de Eerste Kamer aangehouden.
De bezwaren van de delegaties raken de kern van het voorstel: te weten, de vraag of de Rijksministerraad in uitzonderlijke gevallen van een oordeel van de geschilinstantie, een nieuw op te richten Afdeling binnen de Raad van State van het Koninkrijk, zou mogen afwijken. Inhoudelijk waren deze bezwaren bij mij bekend. Niettemin werd ik, zo vlak voor de behandeling in de Eerste Kamer, door het verzet verrast. Het voorstel was eerder, na een intensief debat en verschillende amendementen, met brede steun door de Tweede Kamer in aanwezigheid van Caribische gedelegeerden aangenomen.
Zonder draagvlak bij de Staten ligt het niet in de rede om de behandeling van het voorstel voort te zetten. Te meer daar ik geen ruimte zie om op enigerlei wijze aan de bezwaren van de Staten tegemoet te komen. Daartoe gemachtigd door de Koning trek ik, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, het voorstel van wet hierbij in.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops