In het regeerakkoord 2017–2021 «Vertrouwen in de toekomst» (hierna: regeerakkoord) hebben de fracties van de partijen VVD, CDA, D66 en ChristenUnie een pakket aan maatregelen aangekondigd om de stapeling van eigen betalingen in de (langdurige) zorg en ondersteuning te verminderen.1 Op die manier borgt het kabinet dat de zorg financieel toegankelijk blijft, ook voor mensen die (binnen het gezin) zorg uit meerdere domeinen ontvangen en daardoor met meerdere eigen bijdragen worden geconfronteerd. Het pakket bevat maatregelen gericht op de eigen betalingen in de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Inmiddels zijn verschillende maatregelen in gang gezet. Een deel van de maatregelen geldt al in 2018 en een deel zal in 2019 gaan gelden. Dit betreft het bevriezen van het eigen risico, de maximering van de bijbetalingen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem, de verlaging van eigen bijdragen Wlz en beschermd wonen zorg in natura door de halvering van de vermogensinkomensbijtelling (VIB) en de introductie van een vaste maximale bijdrage van € 19 per maand voor maatwerkvoorzieningen en persoongebonden budgetten (pgb’s) in de Wmo 2015. In het regeerakkoord staat «Om deze stapeling van eigen betalingen tegen te gaan, komt er een abonnementstarief van € 17,50 per bijdrageperiode (vier weken) voor huishoudens die gebruikmaken van de Wmo-voorzieningen». Het abonnementstarief reduceert tevens uitvoeringskosten en regeldruk en zorgt voor meer eenvoud voor de cliënt. Gekozen is voor het omrekenen van het bedrag van € 17,50 per bijdrageperiode van 4 weken tot een maandbedrag van € 19. Hierop wordt in §2.7 nader ingegaan.
Beschermd wonen, opvang en andere bij algemene maatregel van bestuur aangewezen maatwerkvoorzieningen worden uitgezonderd van dit tarief. Met de invoering van de vaste maximale bijdrage per 1 januari 2019, wordt de eerste stap gezet richting de invoering van het abonnementstarief. Voor de volledige invoering van het abonnementstarief is een wetswijziging vereist. De bijdrage moet op grond van het huidige artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 inkomens- en vermogensafhankelijk kunnen zijn. Bij het beoogde abonnementstarief speelt het inkomen van de cliënt in beginsel geen rol bij het bepalen van de hoogte van die bijdrage, daarom moet het artikel worden aangepast. Hiertoe is dit voorstel opgesteld.
Een belangrijke aanleiding voor de invoering van het abonnementstarief is het feit dat een zeer groot deel van mensen die ondersteuning op basis van de Wmo 2015 ontvangen, het eigen risico in de Zvw vol maakt. Met de invoering van een abonnementstarief wordt de stapeling bovenop de zorgkosten van het eigen risico beperkt. De maatregelen die deze regering wil nemen op het gebied van de eigen betalingen zijn ingegeven om, vanuit de stelselverantwoordelijkheid, over de grenzen van de verschillende domeinen heen, een oplossing te vinden voor de stapeling van zorgkosten. Voor cliënten houdt de zorg en ondersteuning niet op bij de grenzen van de verschillende stelsels. Een integrale en brede blik is dan ook noodzakelijk om dit probleem aan te pakken. De regering doet dit door in elk domein (Zvw, Wlz en Wmo 2015) de eigen betalingen te beperken en daardoor ook de last van de totale stapeling te beperken. Dat komt de (ervaren) solidariteit ten goede. Eén van de maatregelen betreft voorliggende invoering van het abonnementstarief.
De belangrijkste aanleiding voor de invoering van het abonnementstarief is dus het beperken van de stapeling van zorgkosten voor mensen Met name voor mensen die geen beroep kunnen doen op gemeentelijke minimaregelingen en gemeentelijke collectiviteiten voor sociale minima en minder profiteren van landelijke regelingen zoals de zorgtoeslag. Bij deze groep zorggebruikers kan sprake zijn van een stapeling van zorgkosten, vooral wanneer naast een bijdrage voor de Wlz of Wmo 2015 ook het verplicht eigen risico op grond van de Zvw moet worden betaald en er eigen bijdrage gelden voor Zvw-zorg, zoals geneesmiddelen. Uit CBS onderzoek blijkt dat 94% van de huishoudens die een eigen bijdrage betalen voor de Wmo 2015 het eigen risico in de Zvw geheel of gedeeltelijk volmaken. Voor de Wlz-cliënten ligt deze samenloop op 86%. Tegelijkertijd wordt maar een deel van deze zorggebruikers via de zorgtoeslag gecompenseerd voor het verplicht eigen risico in de Zvw.
Om de stapeling van zorgkosten voor deze mensen te beperken zijn alternatieven overwogen. Zo is gekeken naar een variant om anticumulatie in te voeren voor het verplicht eigen risico voor de Zvw en de eigen bijdrage Wmo 2015 en de Wlz. Daar is echter vanaf gezien vanwege de hoge complexiteit in uitvoering en uitlegbaarheid aan de inwoners. Automatische anticumulatie vergt gegevensuitwisseling tussen zorgverzekeraars, de Belastingdienst, het CAK en eventueel gemeenten, hetgeen substantiële privacybezwaren met zich mee brengt. Daarnaast zou dit een langdurig en kostbaar wetgevings- en invoeringsproces behelzen, hetgeen ook zou leiden tot hogere uitvoeringskosten bij deze organisaties. Een alternatief waarbij burgers zelf anticumulatie moeten aanvragen, leidt tot regeldruk bij o.a. burgers en instellingen en heeft het risico van niet-gebruik. Via de Wmo 2015 kunnen cliënten die voor het overgrote deel met stapeling van zorgkosten te maken hebben wel op gerichte wijze worden bereikt.
Uit onderzoek van de SCP2 blijkt dat 9% van de mensen die een eigen bijdrage betaalt in financiële problemen komt. Invoering van het abonnementstarief kan voorkomen dat mensen met een stapeling van (zorg)kosten met het oog op de door hen verschuldigde eigen bijdrage afzien van maatschappelijke ondersteuning. Het aantal mensen dat als gevolg hiervan een beroep zal doen op Wmo-voorzieningen zal hierdoor naar verwachting toenemen. De kosten van de maatregel, inclusief de toename van gebruik, zijn door het CPB ten tijde van het Regeerakkoord geraamd op structureel € 290 mln. Op basis van het Regeerakkoord is structureel € 145 mln. toegevoegd aan het Gemeentefonds. Voor het overige deel zijn in het kader van Interbestuurlijke Programma (IBP) en het accres van het gemeentefonds afspraken gemaakt. Overigens heeft het CPB de raming van de kosten inmiddels naar beneden bijgesteld (190 mln. structureel). Maatschappelijke ondersteuning heeft ook een belangrijke signalerende en preventieve werking. Het voorstel voor een abonnementstarief levert een belangrijke bijdrage aan de beleidsvisie om mensen met beperkingen in hun zelfredzaamheid en participatie, met de daarbij behorende zorg en ondersteuning, zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen laten wonen. Dit komt de financiële houdbaarheid van het zorgstelsel in zijn totaliteit ten goede.
Als uit het door de wet voorgeschreven (zorgvuldige) onderzoek blijkt dat een ingezetene die zich meldt met een ondersteuningsvraag op de gemeente is aangewezen voor maatschappelijke ondersteuning, moet de gemeente deze ondersteuning bieden. Bovendien bepaalt de wet dat die ondersteuning passend dient te zijn en moet aansluiten op de behoefte en specifieke kenmerken van de situatie van betrokkene. Maatwerk in aard en omvang van de voorziening. Het is aan de gemeente om dat te onderbouwen. De invoering van deze maatregel kan en mag er niet toe leiden dat mensen die daarop zijn aangewezen niet of onvoldoende de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Ten aanzien van de opmerking van de Afdeling over «het wegnemen van de remmende werking» het volgende. Gemeenten hebben en houden de mogelijkheid om de eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van andere personen in het sociaal netwerk of het gebruikmaking van algemene voorzieningen te betrekken bij hun beoordeling van een ondersteuningsvraag. Dit uitgangspunt van de Wmo 2015 wordt ongemoeid gelaten.
Naast het beperken van de stapeling van zorgkosten heeft het abonnementstarief daarnaast belangrijke voordelen als het gaat om de vereenvoudiging van de uitvoering. De huidige bijdrageregeling in de Wmo 2015 kent een grote mate van complexiteit vanwege de vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen (waarbij landelijk inkomensbeleid wordt gevoerd) en het controleren op het overschrijden van de kostprijs. Daardoor is de huidige regeling niet alleen duur en complex in de uitvoering, maar vooral lastig uitlegbaar richting cliënten. Van de Wmo-cliënten geeft 35% aan niet van te voren te weten hoe hoog de bijdrage zou zijn (SCP, 2017)3. Na invoering van het abonnementstarief weten cliënten vooraf – dus bij het onderzoek (keukentafelgesprek) – precies waar ze aan toe zijn.
De vereenvoudiging zal bovendien leiden tot minder fouten in de uitvoering, waardoor stapelfacturen worden beperkt, omdat minder gegevens nodig zijn vanuit de keten (gemeenten, Belastingdienst en CAK) om tot vaststelling van de bijdrage te komen. In de huidige praktijk komen aanpassingen in de vaststelling veelvuldig voor omdat de persoonlijke situatie en het inkomen van mensen dan wel hun zorgbehoefte verandert. Daardoor moet de gegevensstroom steeds weer opnieuw op gang komen, vaak met vertraging en aanpassingen met terugwerkende kracht. Met het abonnementstarief komt aan die situatie een einde.
Tot slot zorgt de vereenvoudiging voor een forse besparing van de uitvoeringskosten bij het CAK. De huidige uitvoeringskosten van het CAK voor het vaststellen en innen van de eigen bijdrage bedragen jaarlijks ca. € 38 mln. Deze hoge kosten verhouden zich niet goed met de «geringe» totale opbrengsten aan bijdrage van cliënten in de Wmo van ca. € 200 mln. (2017). Door invoering van het abonnementstarief wordt structureel € 15 mln. bespaard op de uitvoeringskosten bij het CAK.
Uitgangspunt van het abonnementstarief is dat er een vast tarief van € 19 per maand geldt voor huishoudens zolang zij gebruik maken van Wmo-voorzieningen of een pgb ontvangen. Lokaal kunnen gemeenten o.a. invulling geven aan wanneer de bijdrage start en stopt en wanneer de bijdrage tijdelijk niet verschuldigd is, bijvoorbeeld bij een ziekenhuisopname. Zowel de maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten als een deel van de algemene voorzieningen wordt met dit voorstel onder het abonnementstarief gebracht, enkele uitzondering daar gelaten, zie §2.2. Gemeenten dienen bij verordening lokaal duidelijkheid te creëren welke algemene voorzieningen onder het abonnementstarief komen te vallen. Het gaat hierbij in ieder geval om algemene voorzieningen ter compensatie van beperkingen waarbij een duurzame hulpverleningsrelatie wordt aangegaan tussen degenen aan wie een voorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverlener(s), zoals bijvoorbeeld bij huishoudelijke hulp en begeleiding.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen maatwerkvoorzieningen uitgezonderd worden van het abonnementstarief. Collectief vervoer wordt via deze weg uitgezonderd van het abonnementstarief. Cliënten maken vaak incidenteel gebruik van personenvervoer, bijvoorbeeld één keer per twee maanden. Hierbij is het passend om een bijdrage per rit te vragen, zoals nu vaak het geval is. Vanuit cliëntperspectief is het onwenselijk om personenvervoer onder het abonnementstarief te brengen, omdat mensen dan een vaste bijdrage van € 19 per maand moeten betalen. In sommige gemeenten is het personenvervoer vormgegeven als een maatwerkvoorziening, welke automatisch onder het abonnementstarief komt te vallen indien er geen uitzondering wordt gemaakt. Om de uitvoering die goed werkt voor zowel cliënt, gemeente als aanbieder te ontlasten, is de mogelijkheid gecreëerd om personenvervoer bij algemene maatregel van bestuur uit te zonderen van het abonnementstarief. Zo wordt voorkomen dat gemeenten alle maatwerkvoorzieningen vervoer in een algemene voorziening moeten omvormen om een bijdrage per rit te kunnen vragen.
Voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen zorg in natura en opvang blijven de huidige intramurale bijdragesystematieken met (doorgaans) een hogere bijdrage van toepassing. Omdat beschermd wonen en opvang intramurale ondersteuningsvormen betreffen, waarbij huisvesting en de meeste dagelijkse behoeften door een instelling worden geleverd, vallen deze niet onder het abonnementstarief. Tevens wordt beoogd een onvolkomenheid te repareren door de mogelijkheid te creëren het pgb beschermd wonen per algemene maatregel van bestuur onder de intramurale bijdragesystematiek te laten vallen (het pgb beschermd wonen viel voorheen onder de extramurale bijdragesystematiek). Beschermd wonen komt hiermee als geheel onder de intramurale systematiek te vallen. De bijdrage is onder de intramurale bijdragesystematiek vaak hoger omdat mensen geen woonlasten hebben. Het pgb beschermd wonen bevat volgens de definitie in de Wmo 2015 altijd een wooncomponent, daarom is een intramurale bijdrage passend. Als cliënten geen vergoeding voor de wooncomponent ontvangen, dienen gemeenten geen pgb beschermd wonen af te geven maar een andere type pgb (bijvoorbeeld een uitgebreide vorm van begeleiding).
Per 2019 wordt de groep niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens uitgezonderd van de bijdrage. Deze uitzondering wordt gecontinueerd. De uitzondering volgt uit de maatregel die eind 2016 genomen is4voor eenverdienerhuishoudens waarbij één van de partners chronisch ziek is. Zie de artikelsgewijze toelichting voor een nadere toelichting op de overige (reeds bestaande) uitzonderingen.
Met de invoering van het abonnementstarief blijft de controle op het verbod op het overstijgen van de kostprijs (door de bijdrage), alleen van toepassing voor algemene voorzieningen die buiten het abonnementstarief vallen, voor een bij algemene maatregel van bestuur omschreven maatwerkvoorziening als bedoeld in het derde lid van artikel 2.1.4a en voor hulpmiddelen of woningaanpassingen. Aangezien de gemeente, los van eventuele servicekosten, voor hulpmiddelen en woningaanpassingen geen kosten maakt naast de oorspronkelijke aanschafprijs, is het logisch om de cliënt niet meer te laten betalen dan de kostprijs. Het gaat in principe om eenmalige verstrekkingen.
Voor de overige voorzieningen die onder het abonnementstarief komen te vallen, geldt geen controle op de kostprijs meer. De bijdrage van € 19 zal zeer zelden binnen een specifieke maand de kostprijs overstijgen en de administratieve lasten van gemeenten en aanbieders maken het niet doelmatig om op kostprijs te controleren in verhouding met de door de cliënt te besparen kosten. Als bijvoorbeeld een cliënt voor een tijd geen gebruik maakt van de voorziening kan ook gevraagd worden om tijdelijke opschorting bij het college.
De gemeente blijft de mogelijkheid houden om het abonnementstarief voor alle inwoners in gelijke mate naar beneden bij te stellen. Ook blijft de mogelijkheid in stand om voor categorieën van personen tot een door de gemeente bepaalde inkomensgrens de bijdrage op nul euro te zetten. Daarnaast blijven ook de bestaande mogelijkheden voor het vaststellen van de bijdrage voor een algemene voorziening en de bijbehorende kortingsregeling ongewijzigd.
Ten slotte blijven de uitzonderingen waar individuele cliënten geen bijdrage verschuldigd zijn gelden. Zie voor een nadere toelichting de artikelsgewijze toelichting.
De huidige anticumulatieregeling blijft intact: als een huishouden al een eigen bijdrage betaalt voor intramurale zorg (Wlz, beschermd wonen zorg in natura of opvang), dan betaalt het huishouden geen abonnementstarief.
Het abonnementstarief bewerkstelligt een verlaging van de bijdrage voor verschillende inkomensgroepen. Daardoor is een toestroom op Wmo-voorzieningen te verwachten, omdat de bijdrage een stuk lager ligt dan de marktprijzen. De precieze effecten van het abonnementstarief, in het bijzonder op de toestroom naar voorzieningen (aanzuigende werking), zijn op voorhand lastig in te schatten. Daarom is het goed een vinger aan de pols te houden. Met het oog hierop zullen de effecten van de maatregel in de praktijk via een monitor worden gevolgd. Als er zich in de praktijk inderdaad ongewenste effecten voordoen die zich onvoldoende met de huidige wettelijke kaders en gemeentelijk lokaal beleid laten beïnvloeden, moeten er mogelijkheden zijn om deze ongewenste effecten terug te dringen. Dit wordt mogelijk gemaakt door in dit wetsvoorstel op te nemen dat bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld kunnen worden met betrekking tot de beoordeling van het college voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening (artikel 2.3.5 van de Wmo 2015). Het uitgangspunt dat eenieder zich kan melden bij de gemeente met een ondersteuningsvraag en daarbij geholpen wordt, blijft daarbij van kracht.
Ten opzichte van de in 2019 vigerende tussenvariant van het abonnementstarief, bestaande uit een maximale periodebijdrage van € 17,50 voor maatwerkvoorzieningen niet zijnde beschermd wonen en opvang, worden verschillende wijzigingen voorgesteld in dit wetsvoorstel. Het abonnementstarief gaat ook gelden voor een deel van de algemene voorzieningen en wordt (grotendeels) onafhankelijk van de kostprijs, inkomen en vermogen. Daarbij bestaat er de mogelijkheid om bepaalde maatwerkvoorzieningen bij algemene maatregel van bestuur uit te zonderen van het abonnementstarief (zie §2.2). Verder gaat voor een pgb beschermd wonen de intramurale bijdragesystematiek gelden.
Ten slotte wordt voorgesteld de systematiek van de bijdrageperioden, een reeks van 13 bijdrageperioden van vier weken per kalenderjaar (waarbij de laatste periode ook vijf weken kan bedragen om het volledige jaar af te dekken), af te schaffen. Door het bedrag van € 17,50 te vermenigvuldigen met 13 (bijdrageperioden van 4 weken) en vervolgens te delen door 12 (maanden) komt men tot een bijdrageperiode van € 19,00 per maand. Deze systematiek wordt dan vervangen door de algemeen gebruikelijke systematiek van de maandbetalingen. Dit leidt tot een abonnementstarief van € 19,00 euro per maand, in plaats van € 17,50 per vier weken. Pensioenen, toeslagen, salarisbetalingen worden alle periodiek maandelijks uitbetaald. Deze systematiek sluit beter aan op andere administraties (waaronder die van de gemeenten). Cliënten ontvangen dan niet mogelijkerwijs twee facturen in een maand. Daarbij wordt de anticumulatie met de bijdragen voor Wlz-zorg en beschermd wonen eenvoudiger, omdat deze ook maandelijks worden gefactureerd. Nu leidt de bijdrage voor één maand Wlz of beschermd wonen tot twee perioden waarin geen eigen bijdrage voor de Wmo is verschuldigd.
Omdat de precieze effecten van de introductie van het abonnementstarief, in het bijzonder de toestroom naar voorzieningen, op voorhand lastig zijn in te schatten is het goed om de vinger aan de pols te houden en – indien noodzakelijk – voorbereid te zijn op het moment dat bijsturing in de rede ligt. Met het oog hierop zullen de effecten van de maatregel in de praktijk nauwlettend worden gevolgd en zal vorm en inhoud gegeven worden aan een monitor. De monitor brengt in kaart of en in welke mate er sprake is van een hoger dan verwacht gebruik van Wmo-voorzieningen (na invoering van het abonnementstarief), dat zich onvoldoende door gemeentelijk beleid laat reduceren. Voor de monitor zijn gegevens nodig waarover het CAK beschikt. Het CAK dient bevoegd te zijn om de verkregen data geanonimiseerd periodiek ter beschikking te stellen ten behoeve van monitoringonderzoek. Dit wetsvoorstel stelt hiervoor de nodige bepalingen op. Het CAK is hiermee nog steeds bevoegd om persoonsgegevens te verzamelen ten aanzien van het gebruik van maatschappelijke ondersteuning van colleges en inkomensgegevens van de Belastingdienst ondanks dat deze gegevens niet nodig zijn om de bijdrage in het kader van het abonnementstarief vast te stellen.
Het CAK kan de benodigde gegevens voor de monitor aanleveren, omdat het reeds op landelijk niveau informatie verzamelt over het gebruik van pgb’s en maatwerkvoorzieningen. Ook heeft het CAK al (ook qua ICT-ondersteuning) de mogelijkheid om inkomensgegevens bij de Belastingdienst op te vragen en deze te koppelen aan het gebruik van voorzieningen. Bij gemeenten is dit niet mogelijk en voor de uitvoering zouden ICT en personele investeringen moeten worden gedaan. Bij ministeriële regeling wordt geregeld welke gegevens noodzakelijk zijn voor de monitor en op welke wijze die worden verstrekt door het CAK.
Het CAK blijft uitvoerder van de eigen bijdrage Wmo en stelt de bijdrage vast en int deze voor de gemeente. Omdat de bijdrage voor voorzieningen die onder het abonnementstarief vallen niet langer afhankelijk is van inkomen, vermogen en zorggebruik, en in de meeste gevallen ook niet meer van de kostprijs, wordt de uitvoering van deze taken een stuk eenvoudiger. Uit de uitvoeringstoets van het CAK blijkt dat het abonnementstarief uitvoerbaar is met ingang van 1 januari 2020, mits hiervoor tijdig een opdracht wordt verstrekt. De invoering van het abonnementstarief vergt namelijk een aanpassing van het ICT landschap. Om te zorgen dat het CAK op een goede manier uitvoering kan geven aan het abonnementstarief wordt een implementatietijd van 18 maanden gehanteerd en wordt gestart met de bouw van een nieuw ICT-landschap.
De eerste stap richting de regeerakkoord maatregel abonnementstarief per 2019 is reeds gezet. Dit wetsvoorstel behelst de structurele uitwerking van die maatregel per 2020 waarvoor reeds financiële afspraken zijn gemaakt. Onderstaande bedragen zijn te vinden op pagina 59 van het regeerakkoord
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
---|---|---|---|---|
Wmo 2015 |
||||
Abonnementstarief |
143 |
148 |
148 |
145 |
Er zijn financiële gevolgen voor gemeenten. Bovenstaande middelen onder het kopje Wmo 2015 worden structureel toegevoegd aan het gemeentefonds ter compensatie van de financiële gevolgen voor de gemeenten. Er zijn zorgen bij gemeenten dat de invoering van het abonnementstarief door de aanzuigende werking leidt tot extra kosten bij gemeenten. In het Interbestuurlijk Programma zijn financiële afspraken gemaakt waarin ook het abonnementstarief is meegenomen. In § 2.6 is ingegaan op aspecten van de aanzuigende werking.
De in dit wetsvoorstel gepresenteerde maatregelen maken onderdeel uit van een breder pakket aan maatregelen dat is aangekondigd om de stapeling van eigen betalingen in de (langdurige) zorg en ondersteuning te verminderen. Zoals eerder vermeld is de eerste stap richting een abonnementstarief al per 2019 gezet. Ten opzichte van die tussenvariant zorgt alleen het onderbrengen van een deel van de algemene voorzieningen voor inkomenseffecten.
Abonnementstarief voor deel van algemene voorziening
Cliënten die een algemene voorziening afnemen bij hun gemeente die onder het abonnementstarief gaat vallen zullen ook een inkomenseffect ervaren. In veel gevallen zullen deze mensen erop vooruit gaan. Dit omdat of de eigen bijdrage van de algemene voorziening hoger is dan het abonnementstarief, of omdat zij in de huidige situatie al het abonnementstarief betalen en daarnaast de bijdrage voor de algemene voorziening afdragen. In het geval dat mensen in de huidige situatie geen abonnementstarief verschuldigd zijn en daarnaast de bijdrage voor de algemene voorziening lager is dan het abonnementstarief, ervaren mensen een negatief inkomenseffect. Naar verwachting zal deze laatste situatie niet vaak optreden. De hoogte van het (veelal positieve) inkomenseffect zal per gemeente verschillen.
De regeldruk voor aanbieders neemt structureel af door de invoering van deze maatregel. Aanbieders hoeven in het kader van het abonnementstarief gegevens over gebruik van de ondersteuning namelijk niet meer te registreren en uit te wisselen met gemeenten of het CAK. Dit heeft met name effect voor de aanbieders die het gebruik ook niet hoeven te registreren voor bekostigingsdoeleinden. Dit is het geval bij aanbieders die contracten hebben met gemeenten die werken met resultaatbekostiging of populatiebekostiging. Dit is bij 35% van de gemeenten het geval. De afname van administratieve lasten wordt geraamd op ca. 0,1 miljoen euro (120 min x 45 euro loonkosten van een specialist x 3.250 aanbieders x 0,35 resultaat/populatiebekostiging). Hierbij is er vanuit gegaan dat zorgprofessionals het zorggebruik nog steeds moeten registeren voor de interne organisatie, maar dat de slag om het overzichtelijk naar gemeenten of het CAK te rapporteren niet meer nodig is. Verder zullen aanbieders eenmalig te maken krijgen met extra regeldruk door aanpassingen die doorgevoerd moeten worden in ICT-systemen. Deze aanpassingen zijn minimaal, de mogelijkheden die nodig zijn voor het toekomstige berichtenverkeer zitten al ingebouwd in de huidige ICT-systemen van aanbieders. Sommige aanbieders moeten deze mogelijkheden nog wel in gebruik nemen. De kosten voor het aanpassen van de ICT-systemen op het nieuwe berichtenverkeer worden geraamd op ruim 4 miljoen euro (2.500 euro x 3.250 aanbieders x 0,5). Er is bij deze berekening vanuit gegaan dat de helft van de aanbieders de mogelijkheden die nodig zijn voor het toekomstige berichtenverkeer reeds in gebruik genomen heeft. Aanbieders worden verder eenmalig belast met het kennisnemen van deze regeling. Dit leidt eenmalig tot een toename van de administratieve lasten met 24.375 euro (10 min x 45 euro loonkosten van een specialist x 3.250 aanbieders).
Voor cliënten neemt de regeldruk structureel af. De berekening van de eigen bijdrage wordt eenvoudiger omdat het een vast bedrag wordt dat onafhankelijk wordt van het inkomen en vermogen van mensen en hun zorggebruik. Hierdoor kunnen cliënten een factuur sneller lezen en begrijpen. Ook gaat er naar verwachting minder tijd naar bezwaar- en beroepsprocedures. Omdat de gegevensuitwisseling in de keten wordt vereenvoudigd, worden cliënten minder vaak geconfronteerd met een factuur over meerdere periodes (stapelfactuur). De tijd die gaat zitten in het begrijpen van dergelijke hoge facturen, wordt hierdoor minder. De structurele afname van regeldruk wordt geraamd op ca. 2,5 miljoen euro (15 euro gemiddeld uurloon Nederlander x (600.000 Wmo-cliënten over een jaar x 10 min sneller lezen factuur + 250.000 minder telefoontjes naar het CAK x 15 min per telefoontje + 1.840 minder bezwaarschriften x 90 min)). Cliënten moeten wel eenmalig kennisnemen van de nieuwe regeling. In financiële termen worden deze kosten als verwaarloosbaar beschouwd.
De maatregelen in dit besluit leiden niet tot additionele frauderisico’s. De maatregelen die per 1 januari 2020 worden doorgevoerd geven geen gelegenheid om (opzettelijk) een onterecht voordeel te halen. Het vaststellen en innen van de bijdrage is in veel gevallen een geautomatiseerd proces. Bovendien gaat de eigen bijdrage voor veel inkomensgroepen omlaag, waardoor een eventueel onterecht behaald voordeel lager zal zijn dan voorheen het geval was.
Dit wetsvoorstel is tussen 1 juni en 30 juni 2018 via internet openbaar geconsulteerd voor een ieder om te reageren op het wetsvoorstel. Tevens zijn verschillende partijen via een brief uitgenodigd om te reageren op het wetsvoorstel. Op de internetconsultatie hebben 75 partijen gereageerd; waaronder het CAK, Ieder(in), VNG, BTN, KBO-PCOB, Schulinck, Federatie Opvang, de Autoriteit Persoonsgegeven en 54 gemeenten. Naar aanleiding daarvan is een enkele wijziging doorgevoerd in het wetsontwerp.
De VNG en gemeenten hebben via reacties op de internetconsultatie hun zorgen geuit over de effecten van het abonnementstarief voor de met de Wmo 2015 beoogde vernieuwing van de ondersteuning, met name het betrekken van de eigen kracht en het sociaal netwerk van de cliënt in het onderzoek na een melding. Daarnaast betreft een zorg van VNG een hoger (dan verwachte) benutting van Wmo-voorzieningen, met name bij de huishoudelijke hulp en woningaanpassingen.
Omdat de invoering van het abonnementstarief een nieuwe maatregel is, zijn de precieze effecten op voorhand lastig in te schatten. De effecten van deze maatregel zullen nauwlettend worden gevolgd door middel van een nog in te richten monitor als bedoeld in § 2.8.
Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om bij algemene maatregel van bestuur regels te kunnen stellen over de beoordeling van het college ten behoeve van de verstrekking van een maatwerkvoorziening (art. 2.3.5 Wmo 2015). Indien blijkt dat het abonnementstarief een ongewenste aanzuigende werking heeft die zich binnen de huidige wettelijke kaders en de gemeentelijke beleidsruimte onvoldoende laat beïnvloeden, kan de mogelijkheid van de bedoelde algemene maatregel van bestuur worden overwogen en uitgewerkt. De komende periode wordt in overleg met de VNG, gemeenten, CAK en cliëntenorganisaties invulling gegeven aan deze monitor en de (voorbereiding van de) zorgvuldige invoering van het abonnementstarief. Naar aanleiding van het advies van de Autoriteit persoonsgegevens is geregeld dat de bepaling van de monitor kan vervallen, als die monitor niet meer wordt uitgevoerd. Op die wijze wordt in het kader van het beginsel van dataminimalisatie voorkomen dat het CAK meer persoonsgegevens verzamelt dan nodig is om het doel van de monitor te bereiken.
Cliëntenorganisaties benoemen dat de invoering van het abonnementstarief positieve gevolgen heeft voor cliënten. Wanneer je een beperking of chronische ziekte hebt of te maken krijgt met de gevolgen van het ouder worden, dan kun je te maken hebben met een forse stapeling van zorgkosten. Het abonnementstarief zal voor de middeninkomens de zorgkosten terugdringen.
In het wetsvoorstel staat aangegeven dat het abonnementstarief in ieder geval van toepassing is op algemene voorzieningen waarbij een duurzame hulpverleningsrelatie wordt aangegaan tussen degenen aan wie een voorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverlener. Uit de reacties op de consultatie blijkt dat onduidelijk is wat wordt gezien als duurzame hulpverleningsrelatie. Er is bewust voor deze algemene formulering gekozen om gemeenten de beleidsruimte te geven om te beoordelen welke voorzieningen aan het hiervoor genoemde criterium voldoen. Ook na invoering van het abonnementstarief zal maatwerk, passende zorg en ondersteuning in de betreffende situatie, het uitgangspunt blijven.
Zowel gemeenten, als cliëntorganisaties merken op dat door het abonnementstarief het verschil groeit in eigen bijdragen tussen Wmo en Wlz. Mensen zouden daardoor om de verkeerde reden gebruik kunnen maken van de Wmo. Het abonnementstarief voor Wmo-voorzieningen draagt bij aan de toegankelijkheid van de ondersteuning. Wanneer de verzekerde is aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht kan een Wlz-indicatie worden afgegeven. Vaak is daarbij sprake van een overgang naar een instelling met zorg waardoor een hogere bijdrage te rechtvaardigen is, maar ook kan spraken zijn van Wlz-zorg in de thuissituatie. Het kan bij een dergelijke overgang naar de Wlz inderdaad zo zijn dat dit een (substantiële) verhoging betekent van de eigen bijdrage. Het abonnementstarief versterkt dit effect voor mensen met een hoger inkomen. Onderzoek wordt uitgevoerd naar de verschillende eigen bijdragen tussen de stelsels en de vraag of en hoe deze beter op elkaar zouden moeten en kunnen aansluiten.
Om een zorgvuldige en verantwoorde keuze te maken over de uitvoering van het abonnementstarief met ingang van 2020 is een onderzoek uitgevoerd naar verschillende uitvoeringsmodaliteiten. Op basis van de resultaten van het onderzoek is het besluit genomen om het CAK als uitvoerder van de bijdrage op basis van het abonnementstarief aan te wijzen. Het scenario waarbij het CAK verantwoordelijk is voor de vaststelling en de inning van de bijdrage blijkt het meest doelmatig en levert daarbij het minste risico’s op ten aanzien van de transitie en implementatie. Ook een aantal gemeenten, cliëntenorganisatie en aanbieders geven in hun reactie aan dat zij het wenselijk vinden om de uitvoering van het abonnementstarief bij het CAK te beleggen.
In het geconsulteerde wetsontwerp was opgenomen dat, als een hulpmiddel of woningaanpassing in eigendom is overgedragen, gecontroleerd moet worden of de bijdrage de kostprijs niet te boven gaat. Deze controle op de kostprijs betrof in het geconsulteerde wetsvoorstel niet een hulpmiddel dat in bruikleen wordt gegeven. Hierover zijn verschillende reacties ontvangen. De strekking van deze reacties was dat dit voor de cliënt die een relatief goedkoop hulpmiddel in bruikleen krijgt kan betekenen dat het maandelijkse abonnementstarief niet in verhouding staat tot de kostprijs van het hulpmiddel. Naar aanleiding van de consultatie is deze bepaling aangepast. Ook voor hulpmiddelen die in bruikleen worden gegeven zal op kostprijs worden gecontroleerd.
Gemeenten hebben gevraagd het (vraaggestuurde) personenvervoer buiten het abonnementstarief te houden. Met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om dit mogelijk te maken door een grondslag te creëren om bij algemene maatregel van bestuur voorzieningen uit te zonderen van het abonnementstarief5, omdat dit meer mogelijkheden biedt om in te springen op ontwikkelingen en om het type voorziening nader te omschrijven. Hierbij is de inbreng van gemeenten leidend. In dit geval is de uitzondering in lijn met de beleidsdoelstellingen van het abonnementstarief omdat het gaat om lage ritprijzen op afroep. Het abonnementstarief is dan mogelijk hoger dan het afgenomen vervoer en het bijhouden van ritten in het kader van het abonnementstarief is ondoelmatig.
Artikel I, onderdeel A
In dit onderdeel worden drie artikelen ingevoegd. Deze vervangen dan artikel 2.1.4. Vanwege de overzichtelijkheid is de inhoud van dit artikel over drie artikelen verspreid. Het voorgestelde artikel 2.1.4 heeft betrekking op de bijdrage voor algemene voorzieningen, artikel 2.1.4a heeft betrekking op de bijdrage voor pgb’s en maatwerkvoorzieningen en artikel 2.1.4b heeft betrekking op de uitvoering van de vaststelling en invordering van de bijdrage en de indexatie van het abonnementstarief. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Artikel 2.1.4
Eerste lid
Deze bepaling is inhoudelijk niet anders dan onder de voorgaande bepalingen over de bijdragen in de Wmo 2007 en de huidige Wmo 2015. Het is aan de gemeente om te bepalen of cliënten voor een algemene voorziening van de gemeente een bijdrage verschuldigd zullen zijn. Als de gemeente daarvoor kiest, zal dat in de verordening moeten worden bepaald.
Tweede lid
De gemeente regelt door middel van de verordening de hoogte van de bijdrage voor een algemene voorziening. Per voorziening wordt de hoogte van de bijdrage vastgelegd.
Daarnaast kan in de verordening worden bepaald dat op de bijdrage een korting wordt gegeven voor cliënten die behoren tot daarbij aan te wijzen categorieën van cliënten (omschreven groepen van cliënten) en gebruik maken van een algemene voorziening die niet onder het abonnementstarief valt. Hierbij kan worden gedacht aan personen die op grond van het gemeentelijke beleid in het bezit zijn gesteld van een kortingspas voor bepaalde maatschappelijke activiteiten of voorzieningen of mensen die onder een bepaalde inkomensgrens vallen.
Derde lid
Gemeenten stellen bij verordening een bijdrage van de algemene voorzieningen vast.
Algemene voorzieningen waarbij een duurzame hulpverleningsrelaties wordt aangegaan met een hulpverlener, zoals huishoudelijke hulp en begeleiding, moeten door gemeenten onder het vaste tarief van € 19 per maand worden gebracht. Dit is niet het geval bij «tafeltje-dekje» waarbij er geen sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie, maar een haal- en brengservice.
Met hulpverleningsrelatie wordt bedoeld dat de kenmerken «band, «doel» en «taakopdracht» aanwezig zijn waarbij er een betrokkenheidaspect is tussen de cliënt en de hulpverlener, waarbij continuïteit van die band van waarde is. Dit aspect en belang wordt voor de maatwerkvoorzieningen bijvoorbeeld gereflecteerd door artikel 2.6.5, tweede lid, Wmo 2015 (niet telkens een ander gezicht). De arbeidsverhouding op basis waarvan de maatschappelijke ondersteuning wordt verstrekt brengt in de regel werkgevers- en opdrachtgeververplichtingen met zich mee. Met «duurzaam» wordt bedoeld dat het in ieder geval voorzieningen betreft waarop de cliënt, vanwege de aard van zijn beperkingen, langdurig een beroep zou moeten doen (over het algemeen langer dan 6 maanden).
De stapeling van zorgkosten treedt eerder op bij het compenseren van langdurige beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie. Het is vanuit het doel van deze maatregel logisch dat voor deze voorzieningen juist het abonnementstarief van toepassing is.
Het criterium «duurzame hulpverleningsrelatie» heeft verder tot gevolg dat algemene voorzieningen, waarbij er in overwegende mate sprake is van persoonlijke hulpverlening, onder het abonnementstarief vallen. Arbeid is daarin het grootste kostencomponent. Algemene voorzieningen, waarbij er als onderdeel van de voorziening diensten of zaken worden verstrekt die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn, vallen in de regel buiten het abonnementstarief. Dit behelzen gebruikelijke uitgaven die iedereen voor zijn huishouden zelf betrekt. Denk aan een maaltijdservice waarbij de kostprijs van het voedsel hoger is dan de bereiding en er geen sprake is van betekenisvol persoonlijk contact; er is dan zo gezegd geen sprake van een hulpverleningsrelatie. Algemene voorzieningen waarvan slechts incidenteel gebruikt wordt gemaakt (bijvoorbeeld losstaande evenementen) hoeven niet onder het abonnementstarief te worden gebracht. Gemeenten hebben een zekere beleidsruimte om te beoordelen welke voorzieningen aan het criterium «duurzame hulpverleningsrelatie» voldoen. De toelichting biedt handvatten om de bepaling hier toe te passen, maar de toepassing ligt vanwege de decentrale invulling van het beleid rond voorzieningen bij gemeenten.
Gemeenten nemen in hun verordening op welke voorzieningen worden getroffen door het college. Bepaalde voorzieningen zijn prestaties die de gemeente moet kunnen aanbieden zoals begeleiding en huishoudelijke hulp, maar andere voorzieningen zijn niet direct terug te voeren op concrete wettelijke geformuleerde (of jurisprudentiële) prestaties. De verordening is daarom ook de beste plaats om dit te regelen. Daarbij is het mogelijk dat ook andere algemene voorzieningen onder het abonnementstarief worden gebracht (zie het zevende lid).
Vierde lid
Het vierde lid regelt dat bij verordening geregeld kan worden dat voor alle algemene voorzieningen onder het abonnementstarief cliënten de bijdrage generiek wordt verlaagd (onderdeel a). De € 19 kan zo bijvoorbeeld op € 15 worden vastgesteld.
Onderdeel b regelt dat de bijdrage op € 0,– kan worden vastgesteld, als cliënten onder een bij verordening vastgesteld bijdrageplichtig inkomen vallen (bijv. een percentage van het bijstandsniveau op grond van de Participatiewet). Dat inkomen kan per bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde categorieën van cliënten worden vastgesteld. Beoogd wordt dat de gemeente daarbij onderscheid kan maken naar huishoudsamenstelling en of iemand AOW-gerechtigd is of niet. De categorieën 1) ongehuwd, 2) gehuwd, 3) ongehuwd AOW-gerechtigd of 4) gehuwd AOW-gerechtigd worden beoogd.6 Deze categorieën bewerkstelligen dat rekening wordt gehouden met leeftijd en de samenstelling van het huishouden van de cliënt en volgt het staande beleid op dat punt. Eveneens wordt beoogd om de bijdrage voor meerpersoonshuishoudens, waarbij de echtgenoten niet AOW-gerechtigd zijn, op € 0 vast te stellen (zie 2.2). In samenhang daarmee wordt deze categorie dan ook niet opgenomen in de algemene maatregel van bestuur op grond van dit onderdeel.
Vijfde lid
Voor cliëntenondersteuning (artikel 2.2.4, eerste lid) wordt net als in de huidige wet geen bijdrage opgelegd.
Zesde lid
Zoals ook in de huidige Wmo 2015 is geregeld mag de kostprijs van de voorziening niet de hoogte van (het totaal aan) de bijdragen overschrijden. Bij het abonnementstarief speelt de controle op het overschrijden van kostprijs geen rol meer, immers het gaat om een vast bedrag per maand dat in werkelijkheid nagenoeg altijd onder de kostprijs zal liggen. Voor algemene voorzieningen die onder het abonnementstarief vallen (derde lid) geldt deze regel niet.
Zevende lid
Het is mogelijk voor gemeenten om algemene voorzieningen, zoals bijvoorbeeld voor (mobiliteits)hulpmiddelen, onder de werking van het abonnementstarief te laten vallen. Het CAK zal de vaststelling en inning van die bijdrage voor de gemeente op zicht nemen.
Artikel 2.1.4a
Eerste lid
Het is aan de gemeente om te bepalen of cliënten voor een maatwerkvoorziening (en daaraan gekoppeld pgb) van de gemeente een bijdrage verschuldigd zullen zijn. Dit wordt in de gemeentelijke verordening aangegeven.
Tweede lid
Dit lid regelt dat de gemeente bij verordening kan regelen dat een bijdrage slechts verschuldigd kan zijn zolang iemand van een maatwerkvoorziening gebruik maakt dan wel gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt. Dit is gelijk aan het huidige artikel 2.1.4 van de Wmo 2015.
Derde lid
Een grondslag wordt voorgesteld om bij algemene maatregel van bestuur omschreven voorzieningen te kunnen uitsluiten van een bijdrage. Hierbij wordt in eerste instantie beoogd om het bestaande beleid voort te zetten en de bijdrage voor een hulpmiddel in de vorm van een maatwerkvoorziening voor een aangepaste rolstoel uit te sluiten, zoals dit is opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Hetzelfde geldt voor de gevallen waarin cliënten nog geen 18 zijn (met uitzondering van een woningaanpassing), cliënten die al een bijdrage betalen voor Wlz-zorg, beschermd wonen of opvang (instellingszorg). Zij zijn geen bijdrage verschuldigd. Dit is ook het geval voor niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens. Zij zijn op grond van de bestaande koopkrachtmaatregel (in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015) geen bijdrage verschuldigd.
Daarnaast wordt bij algemene maatregel van bestuur het bestaande beleid gecontinueerd en geregeld dat:
– bij onvoldoende betalingscapaciteit (als iemand wel inkomen en vermogen heeft, maar geen vrije beschikking heeft over zijn middelen);
– indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of het AMHK, van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder; of
– in het kader van een integrale persoonsgerichte aanpak bij mensen die met politie of justitie in aanraking zijn gekomen of zorg mijden ten gevolge van een psychische beperking;
geen bijdrage kan worden opgelegd.
Vierde lid
Dit lid regelt dat de hoogte van de bijdrage in de kosten per maand voor één of meerdere maatwerkvoorzieningen of persoonsgebonden budgetten tezamen, met uitzondering van een maatwerkvoorziening opvang en een maatwerkvoorziening of pgb beschermd wonen of andere bij algemene maatregel van bestuur omschreven maatwerkvoorzieningen, € 19 per maand bedraagt voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen. Bij de bij algemene maatregel van bestuur omschreven voorzieningen wordt gedacht aan (vraaggestuurd of incidenteel) personenvervoer waarvoor een lage ritprijs wordt betaald. Door deze grondslag wordt de mogelijkheid open gehouden om in overleg met gemeenten ook andere voorzieningen uit te zonderen.
Vijfde lid
Zie de artikelsgewijze toelichting van het vierde lid van het voorgestelde artikel 2.1.4. Deze leden zijn gelijkluidend met dien verstande dat het daarin gaat om algemene voorzieningen en niet om maatwerkvoorzieningen en pgb’s.
Zesde lid
Bij het abonnementstarief speelt de controle op het overschrijden van kostprijs geen rol meer, immers het gaat om een vast bedrag per maand dat in werkelijkheid nagenoeg altijd onder de kostprijs zal liggen. Echter, als het abonnementstarief niet van toepassing is en bij de maatwerkvoorzieningen «woningaanpassing» en «(mobiliteits)hulpmiddelen» moet wel op kostprijs worden gecontroleerd. Zie verder § 2.3 van het algemene deel van deze toelichting.
Overigens wordt er ook bij de intramurale bijdragesystematiek niet op kostprijs gecontroleerd. Dit blijft ongewijzigd.
Zevende lid
De bijdrage voor beschermd wonen en opvang blijft, als die opgelegd wordt, inkomens- en vermogensafhankelijk. De algemene regels bij algemene maatregel van bestuur zijn noodzakelijk om te waarborgen dat in alle gemeenten sprake is van een uniforme wijze van vaststellen van bijdragen.
Artikel 2.1.4b
Het CAK voert de vaststelling en inning van de bijdragen onder het abonnementstarief uit en voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen. Dit geldt ook voor algemene voorzieningen waarop het abonnementstarief wordt toegepast en daartoe bij verordening zijn aangewezen.
Het bestaande beleid, neergeslagen in het huidige Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, dat de bijdragesystematiek regelt, blijft van toepassing. De bijdrage voor opvang wordt, zoals ook voorheen het geval was, vastgesteld en geïnd door een bij verordening aangewezen instelling. Veelal is dat de aanbieder van de voorziening.
Bij ministeriële regeling kan het abonnementstarief van € 19 jaarlijks (met ingang van 1 januari van het kalenderjaar) op basis van de consumentenprijsindex worden geïndexeerd. Het kabinet is voornemens het bedrag tijdens deze kabinetsperiode niet te indexeren.
Artikel I, onderdeel C
Eerste lid
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 luidt: Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. Op grond van de wet wordt hier ook het criterium van de algemeen gebruikelijke voorziening in gelezen. Een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat uit zaken, diensten die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn, niet speciaal voor mensen met een beperking zijn ontworpen en niet aanzienlijk duurder zijn dan een vergelijkbaar product met hetzelfde doel (passend in een normaal aanschaffingspatroon bij een gelijke financiële positie). Het bovenstaande is al in jurisprudentie uitgekristalliseerd, maar ter codificatie en voor de consistente toepassing wordt voorgesteld de toetsingsgrond in de wet op te nemen.7 Hierbij bestaat ook de mogelijkheid om nadere regels te stellen.
Tweede lid
Dit lid biedt de grondslag om nadere regels te stellen over de beoordeling van het college bij de beslissing tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Gedacht kan worden aan het nader regelen van wat «gebruikelijke hulp» inhoudt en waar nodig kan het bestaande begrip «algemeen gebruikelijke voorziening» nader worden geduid. Aanvullend zou kunnen worden geregeld, dat diensten die iemand zelf al adequaat sinds geruime tijd betrekt om de beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid of participatie te verminderen of weg te nemen en die overlappen met de toe te kennen maatwerkvoorziening, niet hoeven te worden verstrekt. Als een cliënt bijvoorbeeld al jaren een eigen hulp heeft en, op moment van de aanvraag, nog steeds hulp heeft die activiteiten overneemt (waarmee de cliënt bij het voeren van het huishouden problemen ondervindt) dan kan de particuliere hulp als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.
Als een cliënt een hulp heeft die niet alle activiteiten overneemt (waarmee de cliënt
bij het voeren van het huishouden problemen ondervindt) dan kan aanvullende hulp worden geregeld.8 Hierdoor wordt dubbele verstrekking van dezelfde diensten voorkomen. Uiteraard neemt het college een beslissing in heroverweging als een cliënt stopt met het betrekken van de diensten, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van financiële draagkracht.
Artikelen I, onderdelen B, E, F, eerste lid, G, eerste lid, en H tot en met K, II en III
De artikelen en onderdelen van artikelen behelzen technische aanpassingen van verwijzingen naar aanleiding van de aanpaste indeling van artikelen. De inhoud van artikel 2.1.4 is verspreid over de artikelen 2.1.4 tot en met 2.1.4b.
Artikel I, onderdelen C, D, F, tweede lid, G, tweede en derde lid, en J
Het CAK kan persoonsgegevens verzamelen voor een monitor van de Minister van VWS om het effect van het abonnementstarief te kunnen onderzoeken. Het wetsvoorstel regelt dat de Belastingdienst in het kader van de monitor inkomensgegevens mag verstrekken van cliënten (en hun echtgenoten) en dat het college gegevens over het gebruik van voorzieningen mag verstrekken. Het CAK mag deze persoonsgegevens verwerken ten behoeve van de monitor teneinde een beeld te krijgen van de vraag of en in welke mate er sprake is van een hoger dan verwacht gebruik van Wmo-voorzieningen (na invoering van het abonnementstarief), dat zich onvoldoende door gemeentelijk beleid laat reduceren. Voor het CAK zal het niet noodzakelijk zijn om NAW-gegevens te verzamelen, maar in combinatie met andere gegevens zou een cliënt mogelijkerwijs door het CAK geïdentificeerd kunnen worden (bij pseudonimisering is dat technisch niet uitgesloten). Daarom zijn de nodige grondslagen voorgesteld. Het identificeren van personen is echter niet het doel van de monitor en daaromtrent zullen de noodzakelijke beveiligingsmaatregelen worden genomen. Het CAK kan (bijzondere) persoonsgegevens verzamelen, maar de Minister heeft geen persoonsgegevens nodig voor de uitvoering van de monitor. Daarvoor zijn enkel volstrekt geanonimiseerde gegevens nodig (aantallen gebruikers per inkomensgroep e.d.). Indien het CAK gegevens verstrekt, zijn deze bewerkt en geanonimiseerd. Zie verder §2.8 van het algemene deel van deze toelichting. Dit is lijn met het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel en het beginsel van dataminimalisatie.9 De artikelen die de monitor en het verzamelen van gegevens regelen vervallen als deze niet meer van nut zijn voor het hier bedoelde doel. Het artikel dat de monitor regelt vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit bewerkstelligt dat op het moment dat de monitor is afgerond de bepaling in het kader van de dataminimalisatie vervalt. Het is echter nu nog niet duidelijk wanneer definitief kan worden vastgesteld welke effecten zich voordoen.
Artikel IV
Gestreefd wordt naar een inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2020.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge