Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een abonnementstarief in te voeren voor maatschappelijke ondersteuning om de stapeling van zorgkosten te voorkomen en regels te stellen over de beoordeling van het college bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.1.4 komt te luiden:
1. Bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd is voor het gebruik van een algemene voorziening.
2. Bij verordening kan de hoogte van de bijdrage voor het gebruik van een algemene voorziening worden vastgesteld. Bij die verordening kan de hoogte van de bijdrage per soort voorziening verschillen of kan een korting worden bepaald per in de verordening omschreven categorie van cliënten.
3. In afwijking van het tweede lid worden bij verordening algemene voorzieningen aangewezen ter compensatie van beperkingen in de participatie of zelfredzaamheid waarbij een duurzame hulpverleningsrelatie wordt aangegaan tussen degenen aan wie een voorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverlener. De hoogte van de bijdrage voor het gebruik van een of meerdere van die aangewezen voorzieningen, of maatwerkvoorzieningen of persoonsgebonden budgetten waarop artikel 2.1.4, derde lid, van toepassing is, tezamen bedraagt € 19,– per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen.
4. Onverminderd het eerste lid en in afwijking van het derde lid kan bij verordening worden bepaald dat de hoogte van de bijdrage, bedoeld in dat lid:
a. op een lager bedrag wordt vastgesteld;
b. wordt verlaagd tot nihil voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van cliënten, indien het inkomen van de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen niet meer bedraagt dan een bij verordening vastgesteld bedrag.
5. Voor het gebruik van de algemene voorziening cliëntondersteuning is geen bijdrage verschuldigd.
6. De bijdrage, bedoeld in het tweede lid, gaat de kostprijs van de voorziening niet te boven. Bij verordening wordt bepaald op welke wijze de kostprijs wordt berekend.
7. Bij verordening kunnen andere algemene voorzieningen worden aangewezen waarop het derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing zijn.
1. Bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd is voor een maatwerkvoorziening, dan wel een persoonsgebonden budget.
2. In afwijking van het eerste lid kan bij verordening worden bepaald dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget verschuldigd is zolang de cliënt van de voorziening gebruik maakt onderscheidenlijk gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden omschreven waarin geen bijdrage is verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, dan wel een persoonsgebonden budget.
4. De hoogte van de bijdrage voor één of meerdere maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budgetten tezamen, met uitzondering van beschermd wonen, de maatwerkvoorziening opvang of andere bij algemene maatregel van bestuur omschreven maatwerkvoorzieningen, bedraagt € 19,– per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen.
5. Onverminderd het eerste lid en in afwijking van het vierde lid kan bij verordening de hoogte van de bijdrage, bedoeld in het vierde lid:
a. op een lager bedrag worden vastgesteld;
b. worden verlaagd tot nihil voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van cliënten, indien het inkomen van de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen niet meer bedraagt dan een bij verordening vastgesteld bedrag.
6. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel, een woningaanpassing of een omschreven maatwerkvoorziening als bedoeld in het vierde lid gaat de kostprijs daarvan niet te boven. Bij verordening wordt bepaald op welke wijze de kostprijs wordt berekend.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de bijdragen voor een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget voor beschermd wonen en de maatwerkvoorziening voor opvang. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:
a. de hoogte van de bijdrage;
b. de wijze waarop het inkomen en het vermogen bij de vaststelling van de hoogte van de bijdrage worden betrokken.
1. De bijdragen als bedoeld in artikel 2.1.4, derde en vierde lid, en 2.1.4a, worden, met uitzondering van de krachtens het derde lid omschreven maatwerkvoorzieningen, vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.
2. In afwijking van het eerste lid wordt bij verordening bepaald door welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget voor opvang wordt vastgesteld en geïnd. Het college draagt er zorg voor dat aan het CAK mededeling wordt gedaan van de bijdragen die door de bedoelde instantie zijn vastgesteld, voor zover niet betrekking hebbende op personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze van innen van de in het eerste lid bedoelde bijdragen. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:
a. de termijn waarbinnen de verschuldigde bijdrage moet zijn voldaan;
b. het opschorten of beëindigen van de invordering bij het voldoen aan de kostprijs of bij het opschorten of beëindigen van gebruik als bedoeld in artikel 2.1.4a, tweede lid;
c. de wijze van invordering.
4. Bij ministeriële regeling kan het bedrag, bedoeld in de artikelen 2.1.4, derde lid, en 2.1.4a, derde lid, jaarlijks worden geïndexeerd aan de hand van de consumentenprijsindex. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,2. Bij de jaarlijkse toepassing van dit lid wordt de afronding buiten beschouwing gelaten.
B
In de artikelen 2.1.5, eerste lid, en 2.3.2, vierde lid, onderdeel g, 5.1.3, eerste en tweede lid, 5.2.1, tweede lid, onderdeel b, 5.2.2, onderdeel b, en 5.2.3 wordt «artikel 2.1.4,» telkens vervangen door «artikel 2.1.4b,».
C
Artikel 2.3.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt na «op eigen kracht,» ingevoegd «met een algemeen gebruikelijke voorziening,».
2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd:
8. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beoordeling van het college bij de beslissing tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening, bedoeld in het derde lid.
D
Na artikel 2.5.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het CAK verstrekt desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de gegevens die hij nodig heeft om de effecten van artikel 2.1.4 tot en met 2.1.4b in de praktijk te kunnen beoordelen.
2. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over de te verstrekken gegevens en de wijze van verstrekking.
3. Dit artikel en het derde lid van artikel 5.1.3, onder vernummering van het vierde lid tot het derde lid van dat artikel vervallen en de zinsnede «2.1.4b, 2.1.5 of 2.5.4» in de artikelen 5.2.1, tweede lid, onderdeel b, 5.2.3 en 5.2.4, eerste lid, wordt vervangen door «2.1.4b of 2.1.5» op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
E
In de artikelen 5.1.1, 5.1.2, eerste lid, onderdeel b en tweede lid, onderdeel b, 5.1.3, eerste lid, en 5.2.4, eerste tot en met derde lid, wordt na «de uitvoering van artikel 2.1.4,» telkens ingevoegd «2.1.4a, 2.1.4b,».
F
Artikel 5.1.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 2.1.4, zevende lid» telkens vervangen door «2.1.4b, tweede lid».
2. Onder vernummering van het derde tot het vierde lid wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
3. Het CAK is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt of zijn echtgenoot voor de beoordeling van Onze Minister als bedoeld in artikel 2.5.4, eerste lid, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.5.4.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «, bedoeld in het tweede lid» vervangen door «, bedoeld in het tweede en derde lid».
G
Artikel 5.2.1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «het uitvoeren van artikel 2.1.4,» vervangen door «het uitvoeren van 2.1.4a en 2.1.4b,».
2. Onderdeel b, komt te luiden:
b. het CAK of een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, voor zover deze noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de artikelen 2.1.4b, 2.1.5 of 2.5.4;
H
In de artikelen 5.2.3, 5.2.4, eerste lid, 5.2.9, eerste lid, 5.3.2, eerste lid, 5.3.3, eerste en derde lid, 5.3.4, eerste lid, en 5.3.5, eerste lid, wordt «artikel 2.1.4, zevende lid» telkens vervangen door «2.1.4b, tweede lid».
I
In artikel 5.2.2, onderdelen a en b, wordt «het uitvoeren van artikel 2.1.4,» vervangen door «het uitvoeren van 2.1.4a en 2.1.4b,».
J
In de artikelen 5.2.3 en 5.2.4, eerste lid, wordt «de uitvoering van de artikelen 2.1.4 of 2.1.5» telkens vervangen door «de artikelen 2.1.4b, 2.1.5 of 2.5.4».
K
In artikel 8.3, zesde lid, wordt «de artikelen 2.1.4, zesde lid,» vervangen door «artikelen 2.1.4b, eerste lid».
In artikel 6.1.2 van de Wet langdurige zorg wordt «artikel 2.1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015» vervangen door «artikel 2.1.4b van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015».
In de artikelen 16, onderdeel f, en 78, tweede lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg wordt «artikel 2.1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015» vervangen door «artikel 2.1.4b van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015».
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,