Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 januari 2019
Zoals door de Minister van Buitenlandse Zaken toegezegd tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Verzamelwet Brexit op 24 januari jl. (Handelingen II 2018/19, nr. 45, Debat over Verzamelwet Brexit) geef ik u bij deze schriftelijk het oordeel van de regering op de door de heer Omtzigt, ingediende motie, waarin wordt verzocht om binnen twee weken een oplossing voor te stellen voor Nederlandse chauffeurs, die reeds tijdig verlenging aangevraagd hebben van hun rijbewijs, maar door chaos bij het CBR geen geldig rijbewijs hadden (Kamerstuk 35 084, nr. 28).
Ik ontraad deze motie. Hoezeer ik de situatie van bedoelde (vrachtwagen)chauffeurs ook betreur, het is niet mogelijk om voor deze chauffeurs een oplossing te treffen.
Deze vrachtwagenchauffeurs hebben een nieuw rijbewijs nodig, omdat de geldigheid van het oude rijbewijs verloopt, of is verlopen. Als de geldigheid van het rijbewijs verloopt, moet dat worden vernieuwd. Voor vrachtwagenchauffeurs geldt dan het vereiste van een verklaring van geschiktheid. Deze eis volgt uit richtlijn 2006/126/EG (derde rijbewijsrichtlijn). Ik kan geen uitzondering maken op deze eis, omdat dan zou worden gehandeld in strijd met deze richtlijn. De mogelijkheid van vervanging, leidend tot afgifte van een rijbewijs met de resterende geldigheidsduur van het oude rijbewijs, die in het wetsvoorstel Verzamelwet Brexit voor de houders van VK-rijbewijzen mogelijk wordt gemaakt, is hier niet aan de orde. De geldigheidsduur van het oude rijbewijs verloopt en er is dus geen sprake van een resterende geldigheidsduur.
De enige mogelijkheid die zij hebben om weer over een geldig rijbewijs te beschikken is dus de aanvraag van een nieuw rijbewijs, met de normale geldigheidsduur, en daarvoor is een verklaring van geschiktheid nodig.
De situatie van de Nederlandse vrachtwagenchauffeurs is dus, hoe vervelend ook, wezenlijk anders dan die van hier woonachtige houders van een VK-rijbewijs. Overigens is in voorkomend schrijnend geval inmiddels met TLN een spoedprocedure overeengekomen voor beroepschauffeurs die daadwerkelijk in de problemen dreigen te komen door het verlopen van het rijbewijs. Ook op individuele basis bestaat die mogelijkheid bij het CBR als men zich kenbaar maakt. Ik verwijs u hierbij ook naar de beantwoording van de vragen van de leden Van Aalst (PVV) en Remco Dijkstra (VVD) naar aanleiding van het bericht «Beroepschauffeurs werkloos door chaos bij CBR» zoals die op 24 januari jl. naar u zijn verstuurd (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nrs. 1292 en 1294).
Samengevat: ik ontraad de motie. Er is reeds voorzien in een noodprocedure van het CBR voor chauffeurs die in de problemen dreigen te komen. En juridische voorzieningen zijn op grond van Europese regelgeving niet mogelijk.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga