Ontvangen 21 december 2018
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel II, onderdeel G, komt te luiden:
G
Artikel 311, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 3° wordt «gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd,» geschrapt.
2. In onderdeel 5° wordt «een vals kostuum» vervangen door «het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen, of door een samenweefsel van verdichtsels».
In een vrije, veilige en rechtvaardige samenleving is het van belang oog te hebben voor ontwikkelingen in de samenleving en de grenzen duidelijk af te bakenen wat in Nederland geoorloofd gedrag is en wat niet. Criminaliteit verandert voortdurend en beweegt mee met de veranderende samenleving. Sommige verschijningsvormen van criminaliteit zijn ernstiger en dragen meer dan andere bij aan het gevoel van onveiligheid van kwetsbare groepen, zoals ouderen of zwakkeren.
In het huidige artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht worden een aantal verschijningsvormen genoemd van oplichting en bedrog die als strafverzwarend zijn aan te merken bij diefstal. In de praktijk komt het binnendringen van woningen, zonder dat daarbij een valse sleutel, valse order of vals kostuum wordt gebruikt, regelmatig voor. Het gaat dan vaak om een overtuigend (oplichtings-) verhaal jegens ouderen of zwakkeren. Het huidige wetsvoorstel regelt dat niet. Men moet hier bijvoorbeeld denken aan de gevallen waarin een tweetal bij een oudere vrouw aanbelt met het verzoek om te mogen telefoneren. Terwijl één van de twee met de oude vrouw in gesprek is, is de ander in de slaapkamer op zoek naar geld en juwelen. Dit probleem wordt met dit amendement ondervangen door woordelijk aan te sluiten bij de bestanddelen uit artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (oplichting). De woorden «of een vals kostuum» worden vervangen, omdat het valse kostuum besloten ligt in het toegevoegde «valse naam of hoedanigheid».1 Volgens jurisprudentie moet onder «valse hoedanigheid» worden verstaan: «dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de «persoon» van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen teneinde daarvan misbruik te maken».2
Groothuizen Van Nispen