Ontvangen 15 juni 2020
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Als deze wet ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 13, tweede lid, vervalt, wordt artikel 19 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek als volgt gewijzigd:
1. in het eerste lid vervalt onderdeel g onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel f door een punt;
2. in het derde lid wordt na «de Kamer van Koophandel» ingevoegd «en» en vervalt «en in het geval als bedoeld in lid 1, onder g, door Onze Minister voor Rechtsbescherming»;
3. in het vierde lid vervalt «Bij een ontbinding als bedoeld in lid 1, onder g, wordt de opgaaf gedaan door Onze Minister voor Rechtsbescherming.».
II
Artikel 13 komt te luiden:
1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
2. Deze wet vervalt zeven jaar na de inwerkingtreding van artikel 2, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders wordt bepaald.
3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
4. Het oude recht blijft van toepassing op een verbod, opgelegd op grond van artikel 2, eerste lid.
Het amendement regelt dat de wet (hierna ook: de Wbvo) na zeven jaar vervalt, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders wordt besloten. Deze algemene maatregel van bestuur wordt voorgelegd aan beide kamers, zodat de zorgen over eventueel verkeerde toepassing kunnen worden besproken. Vanwege de mogelijkheid in artikel 13 om de Wbvo gefaseerd in werking te laten treden, is de zevenjaarstermijn gekoppeld aan artikel 2, de bepaling die de Minister bevoegd maakt om OMG’s te verbieden.
Artikel 12a regelt dat als de Wbvo vervalt, de verwijzing naar die wet in artikel 2:19 BW (zie artikel 10 Wbvo) wordt geschrapt.
Artikel 13, vierde lid, regelt dat het vervallen van de Wbvo geen gevolgen heeft voor verboden die voordien zijn opgelegd. Daarvoor blijft «het oude recht» gelden, dus de Wbvo, maar bijvoorbeeld ook de daarmee samenhangende bepalingen in artikel 2:19 BW. Artikel 140, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht blijft ook na het vervallen van de Wbvo verwijzen naar die wet, omdat voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die voor het vervallen van de Wbvo is verboden, uiteraard strafbaar blijft.
De formulering «Het oude recht» ziet ook op beslissingen die betrekking hebben op een bestuurlijk verbod dat is opgelegd voordat de Wbvo vervalt, maar die worden genomen of in werking treden nadat de Wbvo is vervallen, zoals een beschikking van de Minister op grond van artikel 5 (ontbinding Nederlandse rechtspersoon) en rechtshandelingen van de civiele rechter op grond van de artikelen 6 en 7 (het onder bewind stellen van goederen van de organisatie en het benoemen van vereffenaars). «Het oude recht» doelt ook op de rechtsbescherming.
Groothuizen Buitenweg Van Nispen