Ontvangen 6 december 2018
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Economische Zaken over het wetsvoorstel Wijziging van de Wet handhaving consumentenbescherming (implementatie Verordening (EU) 2018/302). In deze nota naar aanleiding van het verslag beantwoord ik de door de leden van de fracties van CDA en D66 gestelde vragen. Daarbij heb ik de volgorde van het verslag aangehouden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd of de regering kan aangeven waar de ACM de complexiteit van de Verordening precies ervaart en of er eventueel nog andere mogelijkheden zijn om de handhaving meer werkbaar te maken.
De ACM ervaart de complexiteit in het feit dat de Verordening op punten complex is geformuleerd, naar andere Europese wetgeving verwijst en dat een aantal normen open is geformuleerd. Om de handhaving meer werkbaar te maken zal de ACM bij de uitvoering van haar toezichttaak in overleg treden met haar Europese collega’s. Gezamenlijk kunnen zij nadere invulling geven aan de manier waarop de open normen in de praktijk toegepast worden.
De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd welke gevolgen voor haar takenpakket de ACM bedoelt en op welke wijze eventuele knelpunten kunnen worden opgelost.
De voorgenomen wetswijziging omvat onder meer het opdragen van een nieuwe toezichttaak aan de ACM. De ACM geeft aan dat dit leidt tot een verzwaring van haar takenpakket omdat haar werkzaamheden toenemen. Deze werkzaamheden bestaan bijvoorbeeld uit extra overleg met andere toezichthouders, het geven van voorlichting en het behandelen van klachten. Eventuele knelpunten die ontstaan door een dergelijke verzwaring kan de ACM binnen de eigen organisatie oplossen, bijvoorbeeld doordat (de noodzaak voor) het toezicht op andere taakgebieden afneemt. De Minister en Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat bekijken jaarlijks met de ACM of de financiering voor het totale takenpakket van de ACM voldoende is voor de ACM om haar taken naar behoren uit te kunnen oefenen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractiehebben gevraagd of de regering tijdens het onderhandelingsproces over deze verordening op de hoogte was van het standpunt en de mening van de ACM over de complexiteit van de uitvoering en handhaving van Verordening (EU) 2018/302. Als dat het geval is, vragen deze leden wat de inzet van de regering is geweest om die complexiteit zo veel als mogelijk te beperken.
Het kabinet was tijdens het onderhandelingsproces op de hoogte van het standpunt van de ACM over de complexiteit van de uitvoering en handhaving van de Verordening. Mede om deze reden heeft het kabinet zich vanaf het begin ingezet voor een uitkomst die een duidelijk en handhaafbaar kader schept voor alle betrokken partijen onder meer door de verhouding met andere Europese wetgeving te verduidelijken (Kamerstukken II, 2015/16, 22 112, nr. 2167). Zoals aangegeven in het verslag van de Raad van Concurrentievermogen (Kamerstukken II, 2017/18, 21 501-30, nr. 417) is Nederland tevreden met het onderhandelingsresultaat, onder meer omdat het gelukt is om in de laatste fase van de onderhandelingen nog verduidelijking te krijgen over de verhouding tot het mededingingsrecht.
De leden van de D66-fractie hebben gevraagd of de regering kan aangeven wat de uitvoeringskosten zijn voor de ACM en hoe deze worden opgevangen in de begroting.
De ACM heeft de kosten voor het toezicht geraamd op 98.000 euro eenmalig (van mei t/m december 2018) en 279.000 euro per jaar (vanaf 2019). De ACM krijgt voor het uitoefenen van haar brede toezichttaak financiële middelen ter beschikking gesteld. De ACM bepaalt zelf hoe zij deze middelen binnen het apparaat besteedt. De Minister en Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat bekijken jaarlijks met de ACM of de financiering voor het totale takenpakket van de ACM voldoende is voor de ACM om haar taken naar behoren uit te kunnen oefenen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer