Het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).
De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer
Artikel 3 van de Instellingswet W.R.R. bevat een regeling voor de procedure tot benoeming van de voorzitter en leden van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Het derde lid van dit artikel bepaalt hun termijn van benoeming op vijf jaar met de mogelijkheid van een directe herbenoeming zodat de uiterste benoemingstermijn in totaal tien jaar is. Aan de voorzitter en de leden kan tussentijds ontslag worden verleend. Van deze mogelijkheid wordt ook gebruik gemaakt, bijvoorbeeld omdat leden voor het verstrijken van de termijn een andere functie aanvaarden. In dergelijke situaties wordt de benoemingstermijn niet volgemaakt en kunnen er tussentijdse vacatures ontstaan. Degenen die hierin worden benoemd hebben een benoemingstermijn die korter is dan vijf jaar met de mogelijkheid van een aansluitende herbenoeming van vijf jaar. Indien laatstgenoemde situatie zich voordoet, kan de uiterste benoemingstermijn van tien jaar feitelijk aanmerkelijk korter en zelfs vrijwel gehalveerd worden. Dit gevolg van de benoemingsregeling klemt bij de ambtstermijn van de voorzitter. De voorzitter heeft immers als zodanig een bijzondere verantwoordelijkheid voor de verhouding tussen continuïteit en verandering in de samenstelling en taakuitoefening van de raad. Hierbij is ook vanuit een meerjarig perspectief voor de raad van belang dat de voorzitter gedurende zijn gehele ambtsperiode optimaal in staat is om richting te geven aan relevante aspecten zoals de aanwezigheid van multidisciplinaire deskundigheid en de behandeling van maatschappelijk relevante thema’s.
Het is daarom gewenst een nadere regeling te treffen die waarborgt dat de voorzitter in alle gevallen in aanmerking kan komen voor een ambtstermijn die recht doet aan het genoemde belang van continuïteit in de samenstelling en werkzaamheden van de raad. Dit wordt verzekerd door de voorgestelde aanvullende bepaling die inhoudt dat de voorzitter in alle gevallen voor een uiterste termijn van ten hoogste elf jaar kan worden benoemd. Hierbij wordt voorts het begrip «wederbenoembaar» in artikel 3 redactioneel aangepast.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte