Gepubliceerd: 7 september 2018
Indiener(s): Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66)
Onderwerpen: europese zaken internationaal
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35016-3.html
ID: 35016-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Op 29 maart 2017 heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk, overeenkomstig artikel 50, tweede lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna: VEU) aan de Europese Raad kennis gegeven van haar voornemen om het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie terug te trekken. De termijn van twee jaar voor het voeren van onderhandelingen en de totstandbrenging van een terugtrekkingsakkoord eindigt op 29 maart 2019, tenzij de Europese Raad met instemming van het Verenigd Koninkrijk met eenparigheid van stemmen tot verlenging van deze termijn besluit. Een terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie heeft gevolgen voor de samenstelling van het Europees parlement. In Besluit (EU) 2018/937 van de Europese Raad van 28 juni 2018 inzake de samenstelling van het Europees parlement (PbEU L 165 I van 28-06-2018) (hierna: het besluit1), wordt vastgesteld dat met ingang van de volgende verkiezingen voor het Europees parlement (in mei 2019) een nieuwe verdeling van zetels in het Europees parlement wordt toegepast, met inachtneming van de criteria van artikel 14 VEU. In artikel 3, eerste lid, van het besluit wordt het aantal in elke lidstaat gekozen vertegenwoordigers in het Europees parlement voor de zittingsperiode 2019–2024 vastgesteld. Uit artikel 3, tweede lid, van het besluit volgt dat indien het Verenigd Koninkrijk aan het begin van de zittingsperiode 2019–2024 nog steeds een lidstaat van de Europese Unie is, de huidige zetelverdeling zoals vastgesteld in artikel 3 van Besluit (EU) 2013/312 van de Europese Raad van 28 juni 2013 inzake de samenstelling van het Europees parlement (PB L 181 van 29-06-2013, p. 57), wordt gehandhaafd. Zodra de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie juridisch een feit is, wordt de nieuwe zetelverdeling op grond van artikel 3, eerste lid, van het besluit van kracht. Dat betekent dat het aantal in Nederland gekozen vertegenwoordigers dan uitkomt op 29 in plaats van het huidige aantal van 26.

Indien herverdeling van de bijkomende zetels als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie overeenkomstig het besluit na aanvang van de zittingsperiode van het Europees parlement 2019–2024 plaatsvindt, is een afzonderlijke wettelijke voorziening noodzakelijk voor de toewijzing van de extra zetels die Nederland zal krijgen. De Kieswet voorziet er immers niet in dat gedurende de zittingsperiode van een vertegenwoordigend orgaan een of meer zetels worden toegekend. De bedoelde wettelijke voorziening is tevens van kracht indien de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie plaatsvindt op een moment dat gelegen is tussen 23 mei 2019 en de dag van de eerste zitting van het Europees parlement in de periode 2019–2024. Om de volgende redenen is in het wetsvoorstel voor deze peildatum gekozen.

De Kiesraad is centraal stembureau voor de Europees Parlementsverkiezing en zal in die hoedanigheid onmiddellijk nadat hij de processen-verbaal van alle hoofdstembureaus heeft ontvangen, overgaan tot het verrichten van de werkzaamheden ter vaststelling en bekendmaking van de verkiezingsuitslag. Over de uitslag van de verkiezing mag geen onduidelijkheid bestaan. Het centraal stembureau moet een eenduidige uitslag kunnen vaststellen die kiezers, kandidaten en politieke partijen helderheid verschaft over het resultaat van de stemming en over de kandidaten die gekozen zijn.

Indien terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (al dan niet op basis van een verlengingsbesluit) vóór 23 mei 2019 juridisch een feit is, is de benodigde duidelijkheid gegeven en kan de verkiezingsuitslag volgens de reguliere bepalingen van de Kieswet worden vastgesteld op basis van het in het besluit genoemde aantal aan Nederland toevallende zetels.

Indien terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie wordt uitgesteld tot na de eerste zitting van het Europees parlement in de periode 2019–2024, dient de uitslag van de verkiezing van 23 mei 2019 te worden vastgesteld op basis van 26 zetels en op het moment dat de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk juridisch een feit is, worden de extra zetels voor Nederland in het Europees parlement overeenkomstig het voorliggende wetsvoorstel toegewezen.

Ook indien terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk wordt uitgesteld tot een moment na 22 mei maar vóór de dag van de eerste zitting van het Europees parlement – die ruimte biedt artikel 50 VEU-, dient de verkiezingsuitslag niet op 29 zetels maar eerst op 26 zetels te worden gebaseerd, en later – op een moment dat zeker is dat niet nogmaals zal worden overgegaan tot (extra) uitstel van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie tot een moment dat ligt na de aanvang van de zittingsperiode – dienen de extra zetels overeenkomstig het voorliggende wetsvoorstel te worden toegewezen. In dit scenario, te weten het scenario dat de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk na 22 mei 2019 plaatsvindt, is niet uit te sluiten dat alsnog besloten kan worden dat het Verenigd Koninkrijk alsnog pas na de aanvang van de nieuwe zittingsduur van het Europees parlement zal plaatsvinden waardoor ook de bijkomende zetels die zouden zijn toegewezen op grond van het eerste verlengingsbesluit voor korte of langere tijd niet bezet kunnen worden – en de betreffende door de Kiesraad benoemde kandidaten niet tot het geloofsbrievenonderzoek kunnen worden toegelaten – omdat het Verenigd Koninkrijk op dat moment nog lid is van de Europese Unie.

Met de Kiesraad vindt het kabinet de gevolgen van dit mogelijke scenario zeer onwenselijk. De kiezer, de kandidaten, de politieke partijen en het centraal stembureau dienen voorafgaand aan de dag van dag van stemming, vóór 23 mei 2019, duidelijkheid te hebben over de regels van het verkiezingsproces. Op het moment dat de verkiezingsuitslag moet worden vastgesteld, dient voor alle betrokkenen duidelijk te zijn op basis van welke kiesdeler de verkiezingsuitslag wordt vastgesteld en moet er een eenduidige uitslag zijn van wie er gekozen is (ook als de drie extra zetels nog aan Nederland toekomen en er geen nadere verlenging van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie plaatsvindt). Een andere keuze, waarbij 29 zetels worden toegewezen in plaats van eerst 26 zetels en later 3, benadert de evenredigheid van de verkiezingsuitslag weliswaar iets beter2 maar zal leiden tot een onuitvoerbare situatie indien het Verenigd Koninkrijk toch niet voor de eerste zitting van het Europees parlement is teruggetreden; in dat geval zouden er immers 29 leden zijn benoemd, terwijl slechts 26 leden kunnen worden toegelaten. Het is naar het oordeel van het kabinet geen ideale oplossing, maar die kan er ook niet zijn als dit scenario zich voordoet, en is derhalve te prefereren boven de andere keuze.

Dit wetsvoorstel voorziet in een regeling voor de toewijzing van de extra zetels die Nederland in verband met de (uitgestelde) terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (na 22 mei 2019) mag gaan vervullen. Gelet op het uitzonderlijke karakter van deze (aanvullende) toewijzing van extra zetels, heeft het kabinet ervoor gekozen deze voorziening niet op te nemen in de Kieswet maar in een afzonderlijke wet, die na de zittingsperiode 2019–2024 van het Europees parlement vervalt.

2. Inhoud van het wetsvoorstel

In 2009 is eerder een regeling getroffen voor een tussentijdse toewijzing van een extra zetel voor Nederland in het Europees parlement naar aanleiding van het Verdrag van Lissabon, dat in verband met de uitbreiding van het aantal zetels in het Europees parlement (namelijk van 736 naar 754) bepaalde dat het zeteltal van Nederland met één zou worden verhoogd bij de eerstvolgende verkiezing voor het Europees parlement in juni 2009 naar het aantal van 26. Die extra zetel werd op basis van de uitslag van de verkiezing van 4 juni 2009 als restzetel aangemerkt en ging naar de lijst die daarvoor op grond van de verkiezingsuitslag van juni 2009 volgens de bepalingen van de Kieswet als eerstvolgende in aanmerking kwam. Bij de toewijzing van de extra zetels bleef de kiesdeler gehandhaafd op 25 zetels.

In het kader van de uitbreiding van het aantal in Nederland gekozen vertegenwoordigers in het Europees parlement na 22 mei 2019 en gedurende de zittingsperiode 2019–2024 zijn de verschillende mogelijkheden voor de toewijzing van de bijkomende zetels opnieuw onderzocht. Mogelijke alternatieven voor de toekenning van de extra zetels als restzetel zijn naar het oordeel van het kabinet minder aantrekkelijk. Het opnieuw uitschrijven van een verkiezing voor de extra zetels betekent dat die zetels aan de grootste partijen zullen toevallen, hetgeen leidt tot een doorbreking van het beginsel van evenredige vertegenwoordiging. Bovendien zou een dergelijke verkiezing niet stroken met artikel 10, eerste lid, van de Akte betreffende de rechtstreekse verkiezing van de leden van het Europees parlement, die een aaneengesloten verkiezingsperiode hanteert voor alle lidstaten. Het op basis van de stemverhoudingen van 23 mei 2019 gelijktijdig vaststellen van twee uitslagen (één op basis van 26 en één op basis van 29 zetels) of het op een later moment vaststellen van de verkiezingsuitslag over 29 zetels in plaats van 26, respecteert niet de rechten van lijsten en kandidaten zoals die zullen ontstaan bij de vaststelling van de uitslag van de Europees Parlementsverkiezing op 23 mei 2019 en de daarop gebaseerde benoemingsbesluiten. Herberekening van de kiesdeler kan er immers toe leiden dat kandidaten die in eerste instantie (uitgaande van oude kiesdeler) gekozen zijn, in tweede instantie (uitgaande van de nieuwe gewijzigde kiesdeler) niet gekozen zouden zijn en derhalve hun zetel tijdens de zittingsperiode moeten inleveren. Gelet hierop kiest het kabinet er in dit wetsvoorstel voor om de extra zetels, als gevolg van de uitbreiding van het Nederlandse zeteltal in het Europees parlement gedurende de zittingsperiode 2019–2024, als restzetels toe te wijzen aan die lijst of lijsten die bij de toekenning van de extra zetel of zetels gemiddeld het hoogste aantal stemmen per zetel hebben behaald op basis van de uitslag van de verkiezing van de leden van het Europees parlement op 23 mei 2019.

De opzet van dit wetsvoorstel sluit voor een belangrijk deel aan bij de vervallen wet van 24 juni 2010, houdende regeling van de toewijzing van een extra zetel voor Nederland in het Europees parlement (Stb. 2010, 279), met uitzondering van het uitgangspunt inzake de hoogte van de kiesdeler. Op dit punt adviseerde de Kiesraad in 2009 om ook lijsten die ten minste 75% van de kiesdeler (gebaseerd op 25 zetels) hadden behaald voor de extra zetel in aanmerking te laten komen. Het toenmalige kabinet vond het echter wenselijk dat de extra zetel alleen kon toevallen aan lijsten die bij de verkiezing voor het Europees parlement minimaal een zetel hadden behaald (Kamerstukken II 2009/10, 32 226, nr. 3). Aan beide uitgangspunten blijken nadelen te kleven. Indien voor het behalen van een of meer zetels een drempel wordt gehanteerd van eenmaal de kiesdeler, ontstaat de mogelijkheid dat lijsten die de oude kiesdeler niet hebben behaald maar de nieuwe kiesdeler wel, buiten de zetelverdeling blijven. Echter, door een drempel van 75% van de kiesdeler te hanteren, kunnen lijsten die de oude kiesdeler wel hebben behaald maar de nieuwe kiesdeler niet, wel in aanmerking komen voor de toewijzing van extra zetels. Naar het oordeel van het kabinet is het daarom zuiverder om de drempel voor de verdeling van de bijkomende zetels in dit wetsvoorstel in afwijking van artikel P 7 van de Kieswet vast te stellen op basis van het aantal zetels dat Nederland ingevolge artikel 3 van het besluit mag gaan vervullen. Dit betekent dat de drempel van de kiesdeler met 10% zal dalen aangezien hij in eerste instantie, in mei 2019, op grond van 26 zetels was vastgesteld. Met dit uitgangspunt wil het kabinet bewerkstelligen dat elke lijst die bij de berekening van de nieuwe kiesdeler een of meer extra zetels toegewezen zou hebben gekregen, voor de extra zetel of zetels in aanmerking komt. Elke lijst die de nieuwe kiesdeler niet zou hebben behaald, komt niet in aanmerking voor de bijkomende zetels. Daarnaast vertoont dit verdelingsmodel de grootste mate van evenredigheid voor de verkiezingsuitslag. Het beginsel van de evenredigheid impliceert dat het aantal zetels in een vertegenwoordigend orgaan naar evenredigheid van het aantal verkregen stemmen over de lijsten wordt verdeeld. Effectenberekeningen van de Kiesraad laten zien dat het percentage zetels het meest overeenkomt met het percentage stemmen wanneer de drempel voor de toewijzing van de extra zetels wordt gebaseerd op het totaal aantal te verdelen zetels dat Nederland krijgt toegewezen na herverdeling van de zetels in het Europees parlement.3 Met de voorgestane oplossing wordt het beste aangesloten bij het Nederlandse kiesstelsel dat gebaseerd is op het beginsel van evenredige vertegenwoordiging.4

3. Verhouding tot het EVRM

Dit wetsvoorstel is in overeenstemming met artikel 3 van het Eerste Protocol van het EVRM en daaraan gerelateerde jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waarin de kaders en waarborgen voor het recht op vrije en geheime verkiezingen zijn neergelegd. Met het voorliggende voorstel wil het kabinet borgen dat tijdig voor de verkiezing van de leden van het Europees parlement op 23 mei 2019 duidelijk is welke procedure gevolgd zal worden bij de toewijzing van extra zetels, teneinde helderheid te scheppen over de gevolgen van de extra zetels voor de vaststelling van de uitslag van de Europees Parlementsverkiezing van 23 mei 2019.

4. Gevolgen en uitvoering

4.1. Gevolgen voor burgers, bedrijven en professionals

Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor burgers, bedrijven en professionals. De verkiezing van de leden van het Europese parlement wordt immers niet door dit wetsvoorstel gewijzigd.

4.2. (Financiële) gevolgen voor de overheid

Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de gemeenten die de verkiezing van de leden van het Europees parlement organiseren. Het heeft wel, in zeer beperkte mate, gevolgen voor het centraal stembureau, zijnde de Kiesraad, die de uitslag van de verkiezing van de leden van het Europees parlement moet vaststellen. De Kiesraad zal enkele kleine aanpassingen moeten doorvoeren in de ondersteunende systemen die de Kiesraad gebruikt bij het uitrekenen van de uitslag. Gelet hierop zijn de kosten ook zeer beperkt. Als dat nodig blijkt te zijn zal de Minister van BZK in overleg met de Kiesraad daar een oplossing voor vinden.

5. Inwerkingtreding

Dit wetsvoorstel treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, waarbij de inwerkingtreding voor de verschillende onderdelen verschillend kan zijn. Bij het bepalen van de datum van inwerkingtreding wordt rekening gehouden met het moment waarop de zetelverdeling op grond van het besluit door de Europese Raad definitief is vastgesteld en er op Europees niveau duidelijkheid is over het moment waarop het lidmaatschap van de extra leden aanvangt.

6. Consultatie

Het voorliggende wetsvoorstel is voor advies voorgelegd aan de Kiesraad. Het kabinet stelt met genoegen vast dat de Kiesraad zich kan vinden in de voorgestelde methode van toedeling van de extra zetels als deze aan Nederland toevallen in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie na aanvang van de zittingsperiode van het Europees parlement (2019–2024). De Kiesraad is van oordeel dat met het toepassen van een kiesdeler op basis van 29 zetels (in plaats van de huidige 26) voor de extra drie zetels zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan de uitspraak van de kiezer, waarbij eveneens bestaande rechten van kandidaten en lijsten worden gerespecteerd. Volgens de Raad benadert deze methode van restzetelberekening het best de verkiezingsuitslag indien deze had kunnen worden vastgesteld op basis van 29 zetels, waarmee tevens het minst afbreuk wordt gedaan aan het beginsel van evenredige vertegenwoordiging dat aan het Nederlandse kiesstelsel ten grondslag ligt.

In zijn advies wijst de Kiesraad5 op het grote belang van het vaststellen van een duidelijke peildatum voorafgaand aan de dag van stemming, waardoor tijdig zekerheid verkregen wordt op basis van welke kiesdeler de verkiezingsuitslag vastgesteld dient te worden. In dat kader adviseert de Kiesraad aan de regering om, in het geval er voor de geplande datum van uittreding (29 maart 2019) op Europees niveau een besluit genomen wordt waardoor de periode voor terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk verlengd wordt, er zorg voor te dragen dat de uittredingsdatum niet plaatsvindt op een tijdstip tussen de dag van stemming voor het Europees parlement en de aanvang van de zittingsperiode van het Europees parlement, maar na aanvang van de zittingsperiode van het Europees. Met de Kiesraad vindt het kabinet het van groot belang dat tijdig voor de verkiezing van de leden van het Europees parlement op 23 mei 2019 duidelijkheid bestaat over welke procedure gevolgd moet worden bij de toewijzing van extra zetels, teneinde helderheid te scheppen over de gevolgen van de extra zetels voor de vaststelling van de uitslag van de Europees Parlementsverkiezing van 23 mei 2019. Gelet hierop is in artikel 1 van het wetsvoorstel geregeld dat deze wet geldt indien de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie plaatsvindt in de periode tussen 23 mei 2019 en de dag van de eerste zitting van het Europees parlement in de periode 2024–2029.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De termijn voor het voeren van onderhandelingen en het tot stand brengen van een akkoord over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie eindigt op 29 maart 2019, tenzij de Europese Raad met instemming van het Verenigd Koninkrijk met eenparigheid van stemmen tot verlenging van deze termijn besluit. Bij een verlenging van de termijn tot een moment na 22 mei 2019, zal de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en daarmee de herverdeling van de zetels in het Europees parlement plaatsvinden na de verkiezing van de leden van het Europees parlement. Aangezien de Kieswet geen voorziening bevat voor een tussentijdse toewijzing van de bijkomende zetels, en het wenselijk is dat tijdig voor de Europees Parlementsverkiezing van 23 mei 2019 duidelijkheid en zekerheid bestaat over de vraag aan wie, wanneer, welke zetel toekomt,6 geldt deze wet indien de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie plaatsvindt in de periode tussen 23 mei 2019 en de dag van de eerste zitting van het Europees parlement in de periode 2024–2029. De keuze voor deze peildatum is in het algemeen deel van de toelichting uitgebreider gemotiveerd.

Artikel 2

Deze bepaling definieert de extra zetels die in dit wetsvoorstel worden toegewezen. Het aantal toe te wijzen extra zetels wordt gevormd door in het besluit genoemde aantal aan Nederland toekomende zetels indien het Verenigd Koninkrijk geen lid meer is van de Europese Unie minus het aantal aan Nederland toekomende zetels indien het Verenigd Koninkrijk nog lid is van de Europese Unie. Op het moment van voorbereiding van dit wetsvoorstel is het definitieve besluit inzake het aantal bijkomende zetels nog niet van kracht. Derhalve is ervoor gekozen om het aantal extra toe te wijzen zetels in dit artikel te duiden.

Artikel 3

De vaststelling aan welke lijsten de extra zetels toekomen en welke kandidaten hiervoor in aanmerking komen, betreft een aanvulling op de vaststelling van de uitslag van de verkiezing van de leden van het Europees parlement van 23 mei 2019. Derhalve is aangesloten bij de regeling van hoofdstuk P van de Kieswet. Dit betekent onder meer dat de uitvoering van dit wetsvoorstel wordt opgedragen aan het centraal stembureau als geheel en dat de vaststelling aan welke lijst of lijsten en aan welke kandidaten op die lijst of lijsten de extra zetels voor Nederland in het Europees parlement toevallen in een openbare zitting plaatsvindt. Deze zittingsdatum wordt bepaald bij koninklijk besluit.

Voor de genoemde vaststelling zal in de Kies- en referendumregeling een model worden vastgesteld. Dit model heeft het karakter van een proces-verbaal en sluit aan bij het model dat op grond van artikel P 22 van de Kieswet is vastgesteld voor de bekendmaking van een reguliere verkiezingsuitslag. Verder is aansluiting gezocht bij artikel H 12, vijfde lid, om bij de toewijzing van de extra zetels te verzekeren dat de waarborgsom wordt terugbetaald aan degene die de betaling heeft verricht tenzij het stemcijfer van de lijstengroep, het niet van een groep deel uitmakende stel gelijkluidende lijsten of de op zichzelf staande lijst lager is dan 75 procent van de nieuwe kiesdeler, bedoeld in artikel 3, derde lid, van dit wetsvoorstel.

In het tweede lid is bepaald dat de extra zetels op basis van de uitslag van de verkiezing van 23 mei 2019 als restzetels worden aangemerkt en dat deze restzetels toevallen aan de lijsten die daarvoor op grond van de verkiezingsuitslag van mei 2019 volgens de bepalingen van de Kieswet als eerstvolgende in aanmerking komen. Daarbij wordt de kiesdeler in het derde lid gebaseerd op een deling van de som van de stemcijfers van alle lijsten, zoals vastgesteld op basis van de uitslag van de verkiezing van 23 mei 2019, door het aantal aan Nederland toegewezen zetels op grond van het besluit. Dit betekent dat de extra zetels alleen kunnen toevallen aan lijsten die de nieuwe kiesdeler (gebaseerd op 26 zetels vermeerderd met de extra zetels ingevolge het besluit) hebben behaald, zoals is uiteengezet in het algemeen deel van de toelichting.

Bij de toewijzing van de extra zetels aan kandidaten is aangesloten bij de regeling die geldt voor het voorzien in een opengevallen plaats (hoofdstuk W van de Kieswet). Dit heeft het voordeel dat kan worden uitgegaan van de lijstrangschikking zoals die op grond van artikel P 19 van de Kieswet is vastgesteld in mei 2019. Artikel P 19, vijfde lid, van de Kieswet bepaalt dat de rangschikking achterwege blijft, voor zover het lijsten betreft waarop geen kandidaten gekozen zijn verklaard en die niet deel uitmaken van een lijstengroep waaraan één of meer zetels zijn toegekend. Voor de lijsten die in aanmerking komen voor één of meer bijkomende zetels en waaraan op basis van de uitslag van de verkiezing van 23 mei 2019 geen zetel is toegekend, regelt het vierde lid dat de lijstrangschikking alsnog plaatsvindt op basis van de uitslag van de Europees Parlementsverkiezing van 23 mei 2019 overeenkomstig artikel P 19, eerste tot en met vierde lid, van de Kieswet. Aansluiting bij hoofdstuk W van de Kieswet heeft verder als voordeel dat rekening kan worden gehouden met mogelijke tussentijdse vacatures tussen de uitslagvaststelling in mei 2019 en de vervulling van de extra zetels. Meer in het bijzonder is bepaald dat artikel W 2 van de Kieswet van overeenkomstige toepassing is. Dit artikel beschrijft welke personen buiten toepassing gelaten moeten worden bij het bepalen welke kandidaat voor (tussentijdse) benoeming in aanmerking komt. Dit is onder meer van belang omdat het mogelijk is dat er gedurende de zittingsperiode zogenaamde W 2-verklaringen worden afgegeven door personen die niet in aanmerking willen komen voor vacatures. Deze verklaringen gelden dan automatisch ook voor benoeming op de extra zetels.

In artikel 8:4, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat geen beroep mogelijk is tegen een groot aantal besluiten op grond van de Kieswet, zoals die over de vaststelling van de uitslag en de benoemdverklaring in opengevallen plaatsen. Analoog hieraan wordt ook de vaststelling, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het wetsvoorstel (dat wil zeggen de vaststelling aan welke lijsten en aan welke kandidaten op die lijst of lijsten de extra zetels voor Nederland in het Europees parlement toevallen) van beroep uitgesloten.

Artikel 4

Dit artikel regelt de procedure die wordt doorlopen na de benoeming van de leden die op grond van dit wetsvoorstel worden benoemd. De artikelen Y 25 en Y 26 van de Kieswet worden van toepassing verklaard. Op grond van artikel Y 25, tweede lid, zijn ook de artikelen V 1 tot en met V 10 van de Kieswet van toepassing. Bij de toepassing van deze artikelen – met uitzondering van artikel V 2 van de Kieswet – wordt de benoeming op grond van deze regeling aangemerkt als een benoeming in een opengevallen plaats als bedoeld in artikel W 1 van de Kieswet. Dit heeft, naast de in de toelichting op artikel 3 genoemde voordelen, tot gevolg dat het onderzoek van de geloofsbrieven van de benoemden zich niet opnieuw uitstrekt tot het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag in mei 2019. Dit is immers al beoordeeld in het kader van het onderzoek van de geloofsbrieven dat kort na de vaststelling van de uitslag van de verkiezing plaatsvond. Wel is een aparte voorziening getroffen die erop neerkomt dat het besluit inzake de toewijzing van de extra zetels bij het onderzoek van de geloofsbrieven kan worden betrokken.

Voor de aanneming van de benoeming (artikel V 2 van de Kieswet) geldt de termijn voor een benoeming direct na een verkiezing. Het betreft hier een benoeming van leden voor extra, nieuw gecreëerde zetels en derhalve wordt aangesloten bij de reguliere regels van de Kieswet voor een benoeming direct na een verkiezing en niet bij de in artikel V 2, eerste lid, van de Kieswet opgenomen langere termijn voor de aanneming van een benoeming in een tussentijds opengevallen plaats. In de praktijk geschiedt de aanneming van de benoeming binnen een of enkele dagen en wordt de maximale termijn van artikel V 2 van de Kieswet zelden volledig benut.

Indien de op grond van deze regeling benoemde kandidaten de benoeming niet aannemen of niet worden toegelaten als lid van het Europees parlement, zijn de reguliere bepalingen van de Kieswet met betrekking tot het voorzien in een tussentijds opengevallen plaats (hoofdstukken V en W van de Kieswet) van toepassing.

Artikel 5

In algemene zin is de zittingsduur van de leden van het Europees parlement bepaald op vijf jaar. Deze periode begint te lopen bij de opening van de eerste zitting na iedere verkiezing (artikel Y 5 van de Kieswet). Bij een terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie na de aanvang van de zittingsperiode van het Europees parlement, is de zittingsperiode van de leden die op grond van dit wetsvoorstel worden benoemd uiteraard korter. Het besluit voorziet in een regeling over het moment waarop het lidmaatschap van de extra leden aanvangt. Aangezien niet kan worden uitgesloten dat hier naar aanleiding van een verlengingsbesluit nog van wordt afgeweken, zal de aanvangsdatum bij koninklijk besluit worden bepaald. Tevens is bepaald dat het lidmaatschap eindigt op het tijdstip waarop de zittingsperiode eindigt van de leden van het Europees parlement die op 23 mei 2019 zijn gekozen.

Voor de leden die op grond van dit wetsvoorstel worden benoemd, gelden na hun toelating uiteraard ook de reguliere bepalingen van de Kieswet met betrekking tot de tussentijdse beëindiging van het lidmaatschap (meer in het bijzonder de hoofdstukken W en X en de artikelen Y 28 tot en met Y 30 van de Kieswet).

Artikel 6

Na de zittingsperiode van het Europees parlement 2019–2024 is de voorgestelde wettelijke regeling uitgewerkt en kan zij vervallen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren