Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de Europese Raad heeft bepaald dat aan Nederland mogelijk tijdens de zittingsperiode 2019–2024 van het Europees parlement extra zetels in het Europees parlement worden toegewezen en dat voor deze toewijzing een eenmalige wettelijke voorziening noodzakelijk is;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Deze wet geldt indien de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie overeenkomstig artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie plaatsvindt in de periode tussen 23 mei 2019 en de dag van de eerste zitting van het Europees parlement in de periode 2024–2029.
In deze wet wordt verstaan onder:
aantal aan Nederland toekomende zetels op grond van het besluit van de Europese Raad ingevolge artikel 14, tweede lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie indien het Verenigd Koninkrijk geen lid meer is van de Europese Unie minus het aantal aan Nederland toekomende zetels indien het Verenigd Koninkrijk nog lid is van de Europese Unie.
1. Het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van het Europees parlement stelt in aanvulling op de vaststelling van de uitslag van de verkiezing van de leden van het Europees parlement in mei 2019 vast aan welke lijst of lijsten en aan welke kandidaten op die lijst of lijsten de extra zetels toevallen. Deze vaststelling vindt plaats op een bij koninklijk besluit te bepalen datum. De artikelen H 12, vijfde lid, P 20, P 22, P 23 en P 24 van de Kieswet zijn van overeenkomstige toepassing.
2. De extra zetels vallen toe aan de lijst of lijsten die, na toewijzing van de laatst toegewezen restzetel bij de vaststelling van de uitslag van de verkiezing van de leden van het Europees parlement in mei 2019, bij voortgezette toepassing van de artikelen P 7, P 10 tot en met P 18, P 19, eerste tot en met het vierde lid, P 19a en Y 23a van de Kieswet achtereenvolgens als eerste in aanmerking komen voor de toewijzing van de extra zetels.
3. Bij de toewijzing van de extra zetels, gaat het centraal stembureau uit van een kiesdeler die wordt gevormd door de som van de stemcijfers van alle lijsten, zoals vastgesteld op basis van de uitslag van de verkiezing van de leden van het Europees parlement in mei 2019, gedeeld door het aantal aan Nederland toegewezen zetels op grond van het besluit van de Europese Raad ingevolge artikel 14, tweede lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
4. Ten aanzien van de lijsten waarop op basis van de uitslag van de verkiezing van de leden van het Europees parlement in mei 2019 geen kandidaten gekozen zijn verklaard die niet deel uitmaken van een lijstengroep waaraan een of meer zetels zijn toegekend, en die in aanmerking komen voor de toewijzing van één of meer van de extra zetels, rangschikt het centraal stembureau de daarop voorkomende kandidaten op basis van de uitslag van de verkiezing van de leden van het Europees parlement in mei 2019 in de volgorde, bedoeld in artikel P 19, eerste lid tot en met vierde lid, van de Kieswet.
5. Tot leden van het Europees parlement worden benoemd verklaard de daarvoor in aanmerking komende kandidaten die in de volgorde, bedoeld in artikel P 19, tweede lid van de Kieswet, het hoogst zijn geplaatst op de lijst. Artikel W 2 van de Kieswet is van overeenkomstige toepassing.
6. Artikel 8:4, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de vaststelling, bedoeld in het eerste lid.
De artikelen Y 25 en Y 26 van de Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat:
a. de benoeming, bedoeld in artikel 3, vijfde lid, bij de toepassing van de artikelen V 1 en V 3 tot en met V 10 van de Kieswet wordt aangemerkt als een benoeming in een opengevallen plaats als bedoeld in artikel W 1 van de Kieswet; en
b. bij het onderzoek van de geloofsbrieven, bedoeld in artikel V 4 van de Kieswet, de vaststelling, bedoeld in artikel 3, eerste lid, kan worden betrokken.
In afwijking van artikel Y 5 van de Kieswet vangt het lidmaatschap van het op grond van artikel 3, vijfde lid, benoemde lid van het Europees parlement aan met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen datum en eindigt het lidmaatschap op het tijdstip waarop de zittingsperiode eindigt van de leden van het Europees parlement die op 23 mei 2019 zijn gekozen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges, en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,