Kamerstuk 35010-9

Amendement van de leden Kwint en Stoffer over studiefinanciering

Dossier: Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met het verhogen van de inkomensgrens van het kindgebonden budget voor paren


46,7 %
53,3 %

VVD

FVD

SGP

DENK

GL

PvdD

50PLUS

D66

PVV

CU

CDA

PvdA

SP


Nr. 9 AMENDEMENT VAN DE LEDEN KWINT EN STOFFER

Ontvangen 21 februari 2019

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel A, onderdelen 1 en 2, wordt «6,75%» steeds vervangen door «7,05%».

2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

D

Artikel 6a vervalt.

II

Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IA

De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7aa van de Algemene Kinderbijslagwet vervalt.

B

Artikel 15, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De verplichting van het eerste lid geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens dit onderdeel van toepassing is.

C

Artikel 25 vervalt.

III

Na artikel IA wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IB

Artikel 150 van de Wet op de studiefinanciering vervalt.

Toelichting

Artikel 7aa van de Algemene Kinderbijslagwet bepaalt kort gezegd dat geen recht op kinderbijslag bestaat ten aanzien van minderjarigen die studiefinanciering ontvangen. Dit amendement beoogt die bepaling te laten vervallen met het gevolg dat ten behoeve van deze minderjarigen wel een aanspraak op kinderbijslag en eventueel kindgebonden budget bestaat. Door de invoering van het leenstelsel is de financiële positie van minderjarige studenten en hun ouders ernstig verslechterd. Een groot deel van de kosten voor 16- en 17-jarigen is voor onderwijs. De verslechterende financiële positie is daarmee ook slecht voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, juist voor minderjarigen. Er is ook sprake van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling ten opzichte van leeftijdgenoten in het mbo: ouders van mbo’ers hebben namelijk wel recht op ondersteuning van de kindregelingen, terwijl de mbo’er bovendien zelf geen lesgeld verschuldigd is. Tenslotte levert het schrappen van de uitzondering op het recht op de kindregelingen in geval het kind recht op studiefinanciering heeft ook een vereenvoudiging van de regeling op, zie ook de beleidsdoorlichting van artikel 10 Tegemoetkoming ouders (Kamerstukken II, 30 982, nr. 46, bijlage A, blz. 85). Eerder is de regering per motie Bisschop (Kamerstukken II, 34 775 XV nr. 37) verzocht om ouders van minderjarigen toegang tot kinderbijslag te laten behouden, ongeacht de keuze voor een opleiding. Dit amendement is een uitwerking van die motie en voorziet tevens in een dekking. Het gaat om naar schatting 22.500 studenten in het hoger onderwijs die door de maatregel gemiddeld iets meer dan twee kwartalen voorafgaand aan hun 18e verjaardag in aanmerking komen voor kinderbijslag en (indien van toepassing) kindgebonden budget. Uitgaande van dat aantal zouden de kosten voor het schrappen van artikel 7aa circa € 32 miljoen bedragen. Dekking wordt gevonden in het verhogen van het percentage waarmee voor paren en alleenstaanden hun aanspraak op kindgebonden budget wordt afgebouwd, indien zij meer verdienen dan het drempelinkomen. Dit afbouwpercentage wordt verhoogd van 6,75% naar 7,05%.

Kwint Stoffer