Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 april 2019
Bij de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel houdende wijziging van van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Jeugdwet en enkele andere wetten ter verbetering van patiëntgerichte zorg en het opnemen van een wettelijke regeling voor het inzagerecht in het medisch dossier van een overleden patiënt1 op 16 april j.l. (Handelingen II 2018/19, nr. 75) heb ik toegezegd u voor dinsdag 23 april a.s. te informeren over de voortgang van de verbreding van de reikwijdte van de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (hierna: WGBO) naar alle zorgrelaties binnen de langdurige zorg. Dit naar aanleiding van de motie van het lid Van den Berg van de CDA-fractie2, waarin zij de regering verzoekt, na overleg met de betrokken veldpartijen zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel aan de Kamer voor te leggen waarmee de reikwijdteverbreding van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst naar alle zorgrelaties binnen de langdurige zorg geregeld wordt.
In afstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zeg ik u toe dat zo snel mogelijk een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet langdurige zorg zal worden voorbereid. Eerste stap zal een consultatie van veldpartijen zijn over de relevante elementen van de verbreding. Deze stap is door de vorige Minister al aan veldpartijen toegezegd. De consultatie zal direct worden opgepakt nadat gebleken is dat de Tweede Kamer in meerderheid voor de voorgestelde wijziging van de WGBO heeft gestemd. Na de consultatie zal de Afdeling advisering van de Raad van State over het wetsvoorstel adviseren. Het wetsvoorstel zal daarna zo snel mogelijk worden ingediend.
Amendement met Kamerstuk 34 994, nr. 12
Het is mij gebleken dat ik mij tijdens het debat nog niet heb uitgesproken over het amendement van het lid Hijink van de SP-fractie (34 994, nr. 12) over altijd inzage in het dossier voor nabestaanden en vertegenwoordigers tenzij geen toestemming.
Over dit amendement geef ik in deze brief graag alsnog nog mijn oordeel.
Het amendement leidt ertoe dat voor alle nabestaanden en vertegenwoordigers in beginsel altijd inzage wordt gegeven in het medisch dossier van een overleden patiënt. Bij een dergelijk ongeclausuleerd inzagerecht komt de bescherming van het algemeen belang van vrije toegang tot de zorg onder druk te staan. Patiënten kunnen er dan immers niet meer op vertrouwen dat alles wat zij delen met hun hulpverlener, tussen de patiënt en de hulpverlener blijft.
Dit amendement leidt er ook toe dat mensen die tijdens het leven van een patiënt geen inzage in het medisch dossier van de patiënt zouden hebben, dit recht na overlijden wel hebben. Immers, tijdens het leven van de patiënt wordt in beginsel alleen inzage aan derden gegeven als de patiënt daar toestemming voor heeft gegeven. Dat betekent dat het inzagerecht na overlijden niet aansluit bij het inzagerecht tijdens het leven. Dit komt de duidelijkheid van de regeling omtrent inzage niet ten goede. Terwijl dit wetsvoorstel juist een duidelijk inzagerecht na overlijden beoogt.
Gezien het bovenstaande ontraad ik dit amendement.
De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins