Ontvangen 22 oktober 2018
Met veel belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over haar bevindingen inzake bovenvermeld wetsvoorstel.
Door de leden van de D66-fractie, de leden van de SP-fractie en de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn vragen gesteld. Ik hoop met de beantwoording van de gestelde vragen de nog bestaande onduidelijkheden te kunnen wegnemen. Bij de beantwoording van de vragen heb ik de volgorde van het verslag aangehouden. Deze nota naar aanleiding van het verslag wordt uitgebracht mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen hoeveel fte er binnen het voormalige Ministerie van Economische Zaken (EZ) beschikbaar was voor respectievelijk de dossiers: 1) dierenwelzijn; 2) landbouw; 3) natuur; 4) voedsel en 5) visserij, en hoeveel fte er binnen het huidige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beschikbaar is voor deze dossiers. Deze leden vragen hoe deze bezetting zich verhoudt tot de bezetting op de voormalige ministeries van Landbouw en Visserij, van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in de periode van 1935 tot 2010.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit legt jaarlijks in het jaarverslag van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) verantwoording af over de inzet en prestaties die zijn geleverd, hoe deze passen in het regeringsbeleid en hoeveel geld de activiteiten gekost hebben. Beleid dat mede wordt gevoerd op grond van één of meer beleidsartikelen uit de Rijksbegroting wordt bovendien periodiek geëvalueerd in een beleidsdoorlichting. Beleidsdoorlichtingen zijn onder meer bedoeld om te kijken naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid. De inzet van LNV wordt bij voorkeur geapprecieerd in die verantwoordingscycli.
Een gespecificeerde opgave van het aantal fte voor in de vraag genoemde onderwerpen is lastig te maken, zeker over een lange reeks van jaren. Ten eerste zijn er diverse overlappen tussen de genoemde onderwerpen en wordt ook vanuit generieke invalshoeken zoals kennis en innovatie, klimaat en internationale samenwerking gewerkt aan deze specifieke onderwerpen. De maatschappelijke opgaven op het gebied van bijvoorbeeld dierenwelzijn, landbouw en natuur kunnen ook niet puur afzonderlijk worden benaderd. De inzet op de verschillende dossiers is bovendien flexibel en fluctueert niet alleen over langere perioden afhankelijk van de taken en rol van de rijksoverheid, maar wordt ook bijgesteld op basis van de actualiteit. Ten tweede zijn de apparaatsuitgaven van het toenmalige Ministerie van Economische Zaken niet gespecificeerd naar de genoemde onderwerpen. Dit komt onder meer omdat ondersteunende organisatieonderdelen het gehele beleidsterrein bedienen, inclusief agro- en natuuronderwerpen. Een vergelijking vanaf 1935 is lastig te maken. De voorlopers van het Ministerie van LNV hebben niet allemaal dezelfde taken en rol gehad. Een voorbeeld is de decentralisatie van het natuurbeleid.
De leden van de SP-fractie vragen waarom een wijziging van de Gaswet in dit voorliggend wetsvoorstel terecht is gekomen, waarbij de Minister van LNV bovendien de eerste ondertekenaar is. Deze leden vragen of dit nader kan worden toegelicht. Waarom is deze wijziging geen onderdeel van de Wet voortgang energietransitie (VET)?
Het oorspronkelijke wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie) (hierna: wet VET) bevatte een wijziging van de Gaswet op grond waarvan de efficiënte kosten van de uitvoering van nieuwe taken, die bij wet aan de netbeheerder worden opgelegd en waarmee in de zogenoemde methodebesluiten van ACM geen rekening kon worden gehouden, in de tarieven konden worden verdisconteerd. De grondslag om dergelijke kosten in de tarieven te verdisconteren was een aanvulling op de reguliere tariefsystematiek, waarbij de netbeheerders tarieven in rekening brengen op basis van een door de ACM vooraf voor enkele jaren vastgestelde methode (het methodebesluit). Door een nota van wijziging bij de wet VET is deze grondslag abusievelijk uit het wetsvoorstel geschrapt. Vervolgens is het wetsvoorstel VET tot wet verheven en deels in werking getreden.
Aangezien de methodebesluiten van ACM tot en met 2021 gelden, zou de afwezigheid van genoemde grondslag betekenen dat een van de nieuwe wettelijke taken voor de netbeheerders in de wet VET, de taak om gasnetverliezen in te kopen, pas per 1 januari 2022 in werking zou kunnen treden. Dat is onwenselijk, omdat er een breed gevoelde wens is deze taak op korte termijn bij de netbeheerder te beleggen.
De enige mogelijkheid tot spoedige reparatie van de Gaswet was om via een ander wetsvoorstel alsnog een vergelijkbare grondslag in de Gaswet op te nemen. Omdat deze reparatie technisch van aard is, is aansluiting gezocht bij onderhavig wetsvoorstel. Met het onderhavige wetsvoorstel, waarvan de Minister van Economische Zaken en Klimaat medeondertekenaar is, zou de reparatie naar verwachting tijdig doorgevoerd kunnen worden.
De leden van de SP-fractie vragen welke effecten de voorgestelde verdiscontering kan hebben voor de tarieven van niet alleen netbeheerders, maar ook van afnemers. Deze leden vragen of dit nader kan worden toegelicht. Ondanks het voorgenomen overleg tussen netbeheerders en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) vragen zij of er toch niet onverwachts grote verrassingen kunnen optreden ten aanzien van de kosten en de tarieven.
De voorgestelde grondslag voor verdiscontering kan alleen gebruikt worden voor kosten ter uitvoering van taken die op wetsniveau worden vastgesteld en waarmee in eerder vastgestelde methodebesluiten nog geen rekening kon worden gehouden. De voorgestelde grondslag zal in ieder geval worden benut voor de nieuwe taak in de Gaswet (als gewijzigd door de wet VET) om netverliezen in te kopen. Gasnetverliezen zijn volumes gas die uit het net ontsnappen of illegaal onttrokken worden. De verantwoordelijkheid voor de inkoop van gas om verliezen te compenseren lag tot dusver bij gasleveranciers en partijen die gas transporteren in het gastransportnet (shippers). Aangezien netbeheerders het beste in staat zijn om netverliezen te verminderen, is het logisch om deze taak daar neer te leggen. Zodra de taak om gasnetverliezen in te kopen overgaat van de leveranciers en shippers naar de netbeheerders, zullen de afnemers deze kosten niet langer via de energieleveranciers betalen, maar via de tarieven van de netbeheerders. Veranderingen op de gasrekening worden dus niet verwacht. Inspanningen van de netbeheerder om de netverliezen terug te brengen zouden zelfs een positief effect kunnen hebben op de gasrekening. De grondslag voor verdiscontering in de tarieven zou ook gebruikt kunnen worden voor taken die nog niet voorzien zijn, maar in toekomstige wetsvoorstellen worden opgenomen. Het is niet mogelijk om deze grondslag te gebruiken voor het aanwijzen van tijdelijke taken of experimenten. Bij het aanwijzen van nieuwe taken brengt de indiener van het wetsvoorstel de financiële effecten in kaart. Van verdiscontering van onverwachte kosten kan dus geen sprake zijn.
De leden van de SP-fractie vragen een toelichting op de kosten die verband houden met experimenten. Welke effecten kan dit hebben op de tarieven? Kan dit specifieker worden toegelicht en geduid?
De wijziging van de Gaswet die thans voorligt houdt geen verband met de kosten die netbeheerders in rekening brengen bij experimenten. De kosten voortvloeiend uit een experiment kunnen via de met de wet VET gewijzigde artikelen 30b, 40b en 41e van de Elektriciteitswet 1998 en 80b, 82a en 82c van de Gaswet in de tarieven worden verdisconteerd. Afnemers moeten vooraf instemmen met het experiment. Op dit moment wordt gewerkt aan de algemene maatregel van bestuur waarin de wijze waarop experimenten kunnen worden aangegaan wordt uitgewerkt. Het ontwerp van deze algemene maatregel van bestuur zal conform de wet eerst ter voorhang aan de beide Kamers worden voorgelegd.
De leden van de D66-fractie lezen in lid 1 van artikel 2 van artikel IX (Kaderwet EZ-subsidies) van het wetsvoorstel dat de Minister van LNV subsidies kan verstrekken voor activiteiten die passen in het beleid inzake bosbouw, dierenwelzijn, landbouw, natuur, groen onderzoek, regionale economische ontwikkeling, visserij en voedselkwaliteit. Deze leden lezen in lid 2 van hetzelfde artikel dat deze lijst van activiteiten niet limitatief is, aangezien de Minister van LNV voorts subsidies kan verstrekken voor activiteiten op het gebied van de onderwerpen die genoemd zijn in de begrotingsstaat, onderdeel uitgaven en verplichtingen, behorend bij de wet houdende vaststelling van de begroting van uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van LNV voor het desbetreffende jaar, of voor een voorafgaand jaar voor zover daarin een beschikking tot subsidieverlening is gegeven. De leden van de D66-fractie vragen of dit kan worden toegelicht.
In het voorgestelde eerste lid van de artikelen 2 en 2a van de Kaderwet EZ-subsidies zijn de belangrijkste beleidsterreinen opgesomd, in het kader waarvan de Minister van Economische Zaken en Klimaat respectievelijk de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit thans activiteiten subsidieert. Het overgrote deel van de huidige subsidiefaciliteiten van beide ministeries heeft betrekking op deze onderwerpen. In aanvulling op deze opsomming kunnen op grond van het tweede lid van beide artikelen ook subsidies worden verstrekt op terreinen die in de desbetreffende begrotingswet zijn opgenomen. Hiermee kan worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen die nog niet waren voorzien in de opsomming van het eerste lid. De voorgestelde formulering van het tweede lid van beide artikelen is gelijk aan de formulering van het tweede lid van het bestaande artikel 2 van de Kaderwet EZ-subsidies.
De leden van de D66-fractie vragen waarom er in artikel 2 geen koppeling is gemaakt met de lange-termijnopgave van de sector, namelijk voorloper zijn in kringlooplandbouw in 2030. Deze leden vragen of dit kan worden toegelicht.
In de voorgestelde artikelen 2 en 2a zijn beleidsterreinen opgesomd. De lange-termijnopgave van de landbouwsector – voorloper zijn in kringlooplandbouw in 2030 – is niet te kwalificeren als een specifiek beleidsterrein, in het kader waarvan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit activiteiten subsidieert. Deze missie omvat meerdere beleidsterreinen, die in de opsomming zijn opgenomen en waarvoor dus subsidie kan worden verstrekt.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten