Gepubliceerd: 4 september 2018
Indiener(s): Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66)
Onderwerpen: organisatie en beleid sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34977-5.html
ID: 34977-5
Origineel: 34977-2

Nr. 5 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 5 september 2018

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel V wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VA FAILLISSEMENTSWET

De Faillissementswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 285 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel f, wordt aan het slot van de eerste zin voor de punt toegevoegd «of een persoon als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op het consumentenkrediet» en wordt in de tweede zin «Wet financiële dienstverlening» vervangen door «Wet financieel toezicht», alsmede «of aan krachtens artikel 48, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op het consumentenkrediet aangewezen natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan» door «, aan instellingen als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het consumentenkrediet of aan krachtens het eerste lid, onderdeel d, van dat artikel aangewezen natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan».

2. In het tweede lid wordt na «kredietbank» ingevoegd «, een daartoe gemandateerde instelling als bedoeld in artikel 48, onderdeel b, van de Wet op het consumentenkrediet.

B

Aan artikel 287a wordt onder vernummering van het zevende tot achtste lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:

7. De rechtbank wijst het verzoek af indien de schuldbemiddeling niet wordt uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet.

C

Artikel 287b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «en vierde lid» vervangen door «, vierde en zevende lid».

2. In het zesde lid wordt «Wet financiële dienstverlening» vervangen door «Wet financieel toezicht» alsmede «een krachtens artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet aangewezen natuurlijke persoon of rechtspersoon, dan wel categorie daarvan,» door «een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet».

B

In artikel XI, onderdeel E, wordt het voorgestelde artikel 38 als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Bij een beroep tegen een beschikking op grond van de artikelen 7a, derde lid, onderdeel f, en 7c is artikel 23, eerste lid, laatste zin, van de Wet administratieve rechtspraak BES niet van toepassing.

2. Onder vernummering van het derde tot het vierde lid, wordt een lid ingevoegd luidende:

3. Bij een bestuurlijke heroverweging van een beschikking op grond van de artikelen 7a, derde lid, onderdeel f, en 7c is artikel 24, eerste en tweede lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES van overeenkomstige toepassing.

C

In artikel XII, onderdeel C, wordt het voorgestelde artikel 39 als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Bij een beroep tegen een beschikking op grond van de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d, en 10a is artikel 23, eerste lid, laatste zin, van de Wet administratieve rechtspraak BES niet van toepassing.

2. Onder vernummering van het derde tot het vierde lid, wordt een lid ingevoegd luidende:

3. Bij een bestuurlijke heroverweging van een beschikking op grond van de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d, en 10a is artikel 24, eerste en tweede lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES van overeenkomstige toepassing.

D

Na artikel XII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XIIA WET ARBEID EN ZORG

In artikel 3:16, eerste lid, onderdeel a, van de Wet arbeid en zorg wordt «87» vervangen door «87c».

E

In artikel XX, onderdeel B, wordt het voorgestelde artikel 24b als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Bij een beroep tegen een beschikking op grond van de artikelen 5, vijfde lid, en 13, eerste lid, onderdeel d, is artikel 23, eerste lid, laatste zin, van de Wet administratieve rechtspraak BES niet van toepassing.

2. Onder vernummering van het derde tot het vierde lid, wordt een lid ingevoegd luidende:

3. Bij een bestuurlijke heroverweging van een beschikking op grond van de artikelen 5, vijfde lid, en 13, eerste lid, onderdeel d, is artikel 24, eerste en tweede lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES van overeenkomstige toepassing.

F

In artikel XXIII, onderdeel B, wordt het voorgestelde artikel 14c als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Bij een beroep tegen een beschikking op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel h, en tweede lid, is artikel 23, eerste lid, laatste zin, van de Wet administratieve rechtspraak BES niet van toepassing.

2. Onder vernummering van het derde tot het vierde lid, wordt een lid ingevoegd luidende:

3. Bij een bestuurlijke heroverweging van een beschikking op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel h, en tweede lid, is artikel 24, eerste en tweede lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES van overeenkomstige toepassing.

G

Na artikel XXVI wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XXVIA WET OP HET CONSUMENTENKREDIET

In artikel 48, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het consumentenkrediet wordt «andere door gemeenten gehouden instellingen, die zich krachtens hun doelstelling met schuldbemiddeling bezighouden» vervangen door «instellingen, die zich in opdracht en voor rekening van gemeenten met schuldbemiddeling bezighouden».

H

Artikel XXIX, onderdeel B, derde lid, komt te luiden:

3. Na het eerste lid (nieuw) worden drie leden toegevoegd, luidende:

2. Bij een beroep tegen een beschikking op grond van artikel 2.10a is artikel 23, eerste lid, laatste zin, van de Wet administratieve rechtspraak BES niet van toepassing.

3. Bij een bestuurlijke heroverweging van een beschikking op grond van artikel 2.10a is artikel 24, eerste en tweede lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES van overeenkomstige toepassing.

4. Met betrekking tot een beschikking op grond van artikel 2.10a, kan het Gerecht, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet administratieve rechtspraak BES, indien het bestuursorgaan niet voldoet aan de verplichting, bedoeld in artikel 23 van de Wet administratieve rechtspraak BES, daaruit de gevolgtrekking maken die hem geraden voorkomt.

I

In artikel XXXII, onderdeel B, wordt het voorgestelde artikel 14c als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Bij een beroep tegen een beschikking op grond van artikel 7, aanhef en onderdeel i, is artikel 23, eerste lid, laatste zin, van de Wet administratieve rechtspraak BES niet van toepassing.

2. Onder vernummering van het derde tot het vierde lid, wordt een lid ingevoegd luidende:

3. Bij een bestuurlijke heroverweging van een beschikking op grond van artikel 7, aanhef en onderdeel i, is artikel 24, eerste en tweede lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES van overeenkomstige toepassing.

J

Artikel XXXIII wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel C, onder 2, wordt in het nieuwe elfde lid van artikel 29 van de Ziektewet «bedoeld in het tweede lid, onderdeel a» vervangen door «bedoeld in het tiende lid, onderdeel a».

2. Na onderdeel D wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

D1

In artikel 38aa, eerste lid, vervalt «en in afwijking van artikel 85, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen».

K

Artikel XXXVI komt te luiden:

ARTIKEL XXXVI INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, waarbij de artikelen I, onderdeel A, IV, VII, onderdeel C, onder 2, onderdelen c en d, XIIA en XVII, onderdeel A, kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip.

Toelichting

Onderdelen A en G (Artikelen VA en XXVIA)

De Wet op het consumentenkrediet (hierna: Wck) kent in artikel 47 een algemeen verbod op schuldbemiddeling als commerciële activiteit. Schuldbemiddeling is het pogen om buitengerechtelijk te komen tot een gedeeltelijke kwijtschelding van schulden. Het verbod beoogt te voorkomen dat personen met problematische schulden niet de juiste schuldbemiddeling geboden krijgen en/of verder gedupeerd worden doordat zij hoge kosten moeten betalen voor de gezochte hulp. Schuldbemiddeling is wel toegestaan als deze wordt uitgevoerd door één van de in artikel 48, eerste lid, Wck genoemde personen of instellingen die kunnen zorgen voor kwalitatief goede schuldbemiddeling. Daartoe behoren onder meer de gemeente, de gemeentelijke kredietbanken, maar ook advocaten, bewindvoerders en registeraccountants. De Wck wijst deze personen en instellingen aan vanuit de gedachte dat de wettelijk vastgelegde waarborgen in combinatie met de publieke controle een zekere kwaliteitsgarantie van de schuldbemiddeling biedt.

Gemeenten zijn op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening verantwoordelijk voor het ondersteunen en vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een natuurlijke persoon niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. In het kader van deze taak verleent de gemeente zelf schuldbemiddeling. Veel gemeenten schakelen voor de uitvoering van deze taak echter ook private schuldbemiddelingsinstanties in. De private schuldbemiddelingsinstanties die gemeenten inschakelen, staan niet genoemd in artikel 48, eerste lid, Wck.

In Titel III van de Faillissementswet (hierna: Fw) is de schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen opgenomen. Dit traject biedt de schuldenaar het perspectief van een schone lei. Het is een ultimum remedium. Een verzoek tot toelating tot de schuldsanering kan daarom alleen worden ingediend indien de pogingen tot schuldbemiddeling niet tot een oplossing voor de schuldenproblematiek van de schuldenaar leiden. Ter bevestiging hiervan moet bij het verzoek tot toelating tot de schuldsanering daarom een verklaring worden afgegeven door het college van burgermeester en wethouders of een door dit college gemandateerde gemeentelijke kredietbank waaruit blijkt dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen met de schuldeisers. Dit is geregeld in artikel 285, eerste lid, onderdeel f, Fw dat een verwijzing bevat naar artikel 48 Wck.

In artikel 48, eerste lid, onderdeel b, is een uitzondering op het verbod op schuldbemiddeling opgenomen voor gemeenten en door gemeenten gehouden instellingen, die zich krachtens hun doelstelling met schuldbemiddeling bezighouden. Voorgesteld wordt artikel 48, eerste lid, onderdeel b, Wck in combinatie met artikel 285, eerste lid, onderdeel f, en tweede lid, Fw te wijzigen zodat ook de private schuldbemiddeling in opdracht van gemeenten kan leiden tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Nu is dat op basis van de huidige wettelijke regeling nog niet het geval. Bepaald is immers dat de schuldbemiddeling door de gemeente zelf moet zijn uitgevoerd. Het feit dat het de gemeente is die de opdracht geeft aan de instelling, maakt dat de gemeente de kwaliteit van schuldbemiddeling kan bewaken en waar nodig kan ingrijpen. De gemeente draagt eveneens de kosten voor de schuldbemiddeling, waardoor wordt voorkomen dat de schuldenaar wordt geconfronteerd met hoge kosten als gevolg van de schuldbemiddeling. Verder wordt voorgesteld te regelen dat deze private schuldbemiddelingsinstanties – nadat zij daartoe mandaat hebben gekregen van de gemeente – ook de verklaring, bedoeld in artikel 285, eerste lid, onderdeel f, Fw kunnen afgeven die nodig is voor de schuldenaar om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Tevens is de verwijzing in artikel 285, eerste lid, onderdeel f, Fw naar de Wet financiële dienstverlening die niet meer bestaat, vervangen door de Wet financieel toezicht. In artikel 287b, zesde lid, Fw wordt eveneens verwezen naar artikel 48, eerste lid, WcK en de Wet financiële dienstverlening zodat ook dit artikellid wordt aangepast. In art. 288, tweede lid, onderdeel b, Fw is bepaald dat het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt afgewezen indien de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, Wck. Voorgesteld wordt artikel 287a Fw (verzoek dwangakkoord) en artikel 287b Fw (moratorium verzoek) op dit punt te verduidelijken en te laten aansluiten bij artikel 288, tweede lid, onderdeel b, Fw. Het betreft wijzigingen van technische aard.

De Hoge Raad heeft in november 2010 een uitspraak gedaan over toelating tot de wettelijke schuldsanering (ECLI:NL:HR:BN8056, NJ 2011/31). Daarin staat met zoveel woorden dat een redelijke wetstoepassing meebrengt dat aanvaard wordt dat de verklaring als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onderdeel f, Fw naast de gemeente ook kan worden afgegeven door personen als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel c, Wck; dat wil zeggen advocaten, curatoren, bewindvoerders, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountants-administratieconsulenten. Belangrijk daarbij is volgens de Hoge Raad dat de verklaring een betrouwbaar kompas vormt voor de rechter bij de beoordeling of in voldoende mate een minnelijke regeling is beproefd. Aangezien de genoemde personen uit hoofde van hun beroep of aanstelling bevoegd zijn zich op professionele wijze bezig te houden met schuldbemiddeling worden zij daartoe bekwaam geacht. Toch zijn zij op basis van de huidige regeling in artikel 285, eerste lid, onderdeel f, Fw niet bevoegd een verklaring af te geven dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Voorgesteld wordt daarom artikel 285, eerste lid, onderdeel f, Fw ook op dit punt te wijzigen. Het betreft wettelijk afgebakende beroepsgroepen, welke beroepsuitoefening met diverse waarborgen zijn omkleed zodat ook zij de rechter vanuit hun expertise mogen voorlichten over de situatie van de verzoeker om zo een goede toegang tot de schuldsaneringsregeling te verzekeren. Ook dit betreft een wijziging van technische aard.

De voorgestelde wijziging is in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Rechtsbescherming tot stand gekomen.

Onderdelen B, C, E, F, H en I (artikel XI, onderdeel E (artikel 38), artikel XII, onderdeel C (artikel 39), artikel XX, onderdeel B (artikel 24b), artikel XXIII, onderdeel B (artikel 14c), artikel XXIX, onderdeel B (artikel 8.4), artikel XXXII, onderdeel B (artikel 14c)

Per abuis zijn van de artikelen die door deze onderdelen worden gewijzigd onjuiste versies opgenomen in het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2019. Dit wordt nu hersteld. De memorie van toelichting bij deze artikelen is conform de hier voorgestelde wijziging van de artikelen.

Onderdeel D (artikel XIIA)

Herstel verzuim overgangsrecht in Wet arbeid en zorg voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie.

In artikel 3:16, eerste lid, onder a, van de Wet arbeid en zorg is met betrekking tot uitkeringen in verband met zwangerschap, bevalling, adoptie en pleegzorg voor werknemers en gelijkgestelden onder andere artikel 19a van de Ziektewet van overeenkomstige toepassing verklaard. In genoemd artikel 19a, eerste lid, is geregeld dat de verzekerde geen recht op ziekengeld heeft gedurende de periode dat hij niet in Nederland woont. In artikel 19a, tweede lid, is geregeld dat het eerste lid niet van toepassing is indien de verzekerde woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op ziekengeld kan bestaan.

Met de wet van 19 juni 2014 (Stb. 2014, 238) is overgangsrecht geregeld voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie. Bij die wet werd in onder meer artikel 87c van de Ziektewet met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 overgangsrecht opgenomen voor de situatie bij opzegging van een verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing van een verdrag dan wel de beëindiging van een daarmee gelijk te stellen situatie. Bij die gelegenheid is verzuimd artikel 87c ook op te nemen in artikel 3:16, eerste lid, onderdeel a, van de Wet arbeid en zorg, zodat het overgangsrecht ook van overeenkomstige toepassing zou worden op uitkeringen op grond van die wet.

Bij artikel XXIII, onderdeel E, van de Verzamelwet SZW 2011 is met ingang van 1 januari 2011 in de Ziektewet een nieuw artikel 87 opgenomen met overgangsrecht voor verzekerden die zich onttrekken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. In artikel VIA van de Verzamelwet SZW 2011 is het genoemde artikel 87 Ziektewet ook opgenomen in artikel 3:16, eerste lid, onder a, van de Wet arbeid en zorg, teneinde die overgangsbepalingen van overeenkomstige toepassing te laten zijn op uitkeringen op grond van die wet. Omdat het de bedoeling was dat het overgangsrecht zes maanden zou gelden was in het genoemde artikel 87 bepaald dat het zes maanden na inwerkingtreding, dus op 1 juli 2011 weer zou vervallen. Verzuimd werd echter tevens te bepalen dat ook de vermelding van artikel 87 in artikel 3:16, eerste lid, onder a, van de Wet arbeid en zorg zes maanden na inwerkingtreding zou vervallen. Dit heeft tot gevolg gehad dat in artikel 3:16, eerste lid, onderdeel a, van de Wet arbeid en zorg nog wordt verwezen naar het op 1 juli 2011 vervallen artikel 87 van de Ziektewet.

Een en ander wordt thans gecorrigeerd door in artikel 3:16, eerste lid, onderdeel a, van de Wet arbeid en zorg artikel 87 te schrappen en artikel 87c daarin alsnog op te nemen. Deze wijziging zal met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 in werking treden.

Onderdeel J (artikel XXXIII, onderdeel C)

In onderdeel J worden enkele kleine omissies hersteld. In artikel XXXIII, onderdeel C, onder 2, werd in het nieuw in te voegen elfde lid van artikel 29 verwezen naar het tweede lid, onderdeel a, van datzelfde artikel in plaats van naar het tiende lid, onderdeel a. Dit wordt met deze wijziging hersteld. Bij de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 29, elfde lid, van de Ziektewet zal overigens tegelijkertijd de wijziging van artikel 29, tiende lid, van de Ziektewet in werking treden, opgenomen in artikel XXXII, onderdeel C, onder 2, van de Verzamelwet SZW 2017. Tevens wordt in artikel 38aa, eerste lid, van de Ziektewet, dat per 1 juni 2018 in werking is getreden een verwijzing geschrapt naar artikel 85 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Deze verwijzing dient te vervallen omdat artikel 85 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ingevolge artikel XXXI, onderdeel D, vervalt.

Onderdeel K (Artikel XXXVI)

De Wet raadgevend referendum is ingetrokken en dus niet meer van toepassing op de Verzamelwet. Daarom is de laatste zin geschrapt. Tevens is voorzien in terugwerkende kracht voor het nieuw ingevoegde artikel XIIA.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees