Gepubliceerd: 6 september 2018
Indiener(s): Paul van Meenen (D66)
Onderwerpen: recht strafrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34976-5.html
ID: 34976-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 6 september 2018

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van onder meer het Wetboek van Strafvordering BES (hierna: WvSv BES) in verband met aanpassing van de regeling van de bijzondere opsporingsbevoegdheden (hierna: het wetsvoorstel). Zij begrijpen de wens om het WvSv BES zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met de regelingen omtrent bijzondere opsporingsbevoegdheden in Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel, zij hebben nog enkele vragen.

2. Adviesorganen

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Procureur-Generaal in een eerste advies, van 11 december 2014, vele bedenkingen heeft geuit over het wetsvoorstel. In juni 2016 heeft de Procureur-Generaal een nieuw advies opgesteld waarbij hij een nieuwe afweging heeft gemaakt ten aanzien van het wetsvoorstel. In dit advies heeft hij zijn eerdere bedenkingen terzijde geschoven en positief geadviseerd. Kan de regering uiteenzetten wat de Procureur-Generaal ertoe bewogen heeft zijn inhoudelijke advies op vrijwel alle, eerder geuite, bedenkingen te herzien? Zijn de bedenkingen uit het eerdere advies van de Procureur-Generaal weggenomen?

De voornoemde leden lezen dat de President van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in zijn advies voorstelt de voorgestelde wijzigingen zo snel mogelijk in procedure te brengen, zodat de tijd tot de invoering van de wetteksten zo beperkt mogelijk wordt gehouden. Deze leden constateren dat dit advies in maart 2015 gegeven is en zij vragen de regering of de voorgestelde wijzigingen zo snel mogelijk in procedure zijn gebracht. Zij constateren immers dat er aanzienlijke tijd tussen de verschillende adviezen zit en het moment dat het wetsvoorstel in procedure is gebracht.

3. Financiële paragraaf

De leden van de CDA-fractie lezen dat dit wetsvoorstel de regeling op de BES-eilanden, voor de bijzondere opsporingsbevoegdheden, gelijkt stelt aan de regeling zoals deze geldt op Aruba, Curaçao en Sint Maarten. De voornoemde leden constateren dat deze wijziging extra bevoegdheden en werklast bij het openbaar ministerie (hierna: OM) veroorzaken. De aan het woord zijnde leden lezen dat deze verzwaring van de werklast 0.8 Fte, oftewel 40.000 euro, zal kosten. Deze leden vragen de regering of het OM gecompenseerd wordt voor deze extra lasten. Wordt het OM van extra middelen voorzien?

4. Overig

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de schriftelijke vragen over de omissie in de artikelen 249 en 253 WvSv BES (Handelingen II, 2017–2018, nr. 2279), waaruit volgt dat het plegen van seksuele handelingen met iemand die in staat van verminderd bewustzijn verkeert niet strafbaar was op de BES-eilanden. Dit is een kwalijke situatie die zo snel mogelijk moet worden opgelost. De voornoemde leden zijn daarom verheugd dat de regering snel met dit wetsvoorstel is gekomen om deze fout recht te zetten. Heeft zij onderzocht of er meer onwenselijke omissies bestaan in het WvSv BES? Zo ja, wat is uit dit onderzoek gekomen? Zo nee, is de regering bereid dit alsnog te doen?

De leden van de CDA-fractie vragen of met dit wetsvoorstel de regeling van de bijzondere opsporingsbevoegdheden op de BES-eilanden identiek is aan de geldende regelgeving omtrent bijzondere opsporingsbevoegdheden op Aruba, Curaçao en Sint-Maarten?

De aan het woord zijnde leden vragen of er nog andere lacunes in wet- en/of regelgeving zijn die een effectieve en efficiënte justitiële dan wel politiële samenwerking tussen de BES-eilanden enerzijds en Aruba, Curaçao en Sint-Maarten anderzijds, in de weg staan.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie, Verstraten