Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 januari 2019
De huidige regelingen voor het opleggen van straffen zijn onduidelijk en vertonen de nodige overlap. Ook is er sprake van maatschappelijke onrust, omdat de opgelegde straffen door de regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling in de praktijk veel lager blijken te zijn dan wat wordt opgelegd door de rechter.
Bij de behandeling van de Begroting 2017 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie op 30 november 2016 heb ik de Kamer een conceptwetsvoorstel aangeboden over het afschaffen van de regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Na internetconsultatie heb ik op 21 juni 2018 het wetsvoorstel bij de Kamer aanhangig gemaakt.
Het is een goede zaak dat intussen ook het regeerakkoord uit 2017 stelde dat de bestaande regeling om wijziging vraagt. Vorige week heeft de Kamer van de regering een wetsvoorstel (35 122) ontvangen dat hier uitvoering aan geeft.
Dit wetsvoorstel van de regering is een goede eerste stap, waarop naar mijn mening vervolgstappen gewenst zijn. Om dat te bereiken zal ik in eerste instantie kiezen voor het indienen van amendementen op het wetsvoorstel van de regering, om dat voorstel te versterken door verbeteringen aan te brengen.
Het is complexe materie waarbij maatwerk gewenst is om te komen tot een goede regeling. Naar mijn mening is het voor een duidelijke wetsbehandeling niet gewenst dat er twee wetgevingstrajecten parallel aan elkaar lopen. Daarom heb ik besloten om in afwachting van het verloop van de parlementaire behandeling van het regeringsvoorstel dit initiatiefwetsvoorstel voorlopig aan te houden.
Van der Staaij